ABRvS, 07-03-2000, nr. H01990563
ECLI:NL:RVS:2000:AA5250
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-03-2000
- Zaaknummer
H01990563
- LJN
AA5250
- Roepnaam
Geleens bouwplan
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2000:AA5250, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑03‑2000; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2000, 227 met annotatie van A.A.J. de Gier
JB 2000/105 met annotatie van prof. mr. F.A.M. Stroink
Uitspraak 07‑03‑2000
Inhoudsindicatie
Burgemeester en wethouders van Geleen hebben afgewezen een verzoek van appellant om vergoeding van schade beweerdelijk veroorzaakt door de beslissing van burgemeester en wethouders de anticipatieprocedure ten behoeve van de bouwplannen van appellant niet verder voort te zetten. Een n.a.v. besluit om anticipatieprocedure niet voort te zetten uitgelokte schadebeslissing is een zuiver schadebesluit.
Partij(en)
Raad van State
H01.99.0563.
Datum uitspraak:7 maart 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 26 januari 1999 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Geleen.
1. . Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 1997 hebben burgemeester en wethouders van Geleen (hierna: burgemeester en wethouders) afgewezen een verzoek van appellant om vergoeding van schade beweerdelijk veroorzaakt door de beslissing van burgemeester en wethouders de anticipatieprocedure ten behoeve van de bouwplannen van appellant niet verder voort te zetten.
Bij besluit van 4 november 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwaar- en beroepschriftencommissie zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 januari 1999, verzonden op 8 maart 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 april 1999, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 september 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr H.E.G. Peters, advocaat te Geleen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.E. Day, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
In hoger beroep is, gelet op de door burgemeester en wethouders verzonden ontvangstbevestigingen van 30 oktober 1995, vast komen te staan dat appellant een aanvraag om bouwvergunning voor twee woningen en negen appartementen aan de […]straat nr. 23 heeft ingediend. Niet in geschil is dat de bouwplannen in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.2.
Gebleken is dat na een aanvankelijke toezegging om ten behoeve van de bouwplannen in beginsel mee te werken aan het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan met toepassing van de anticipatieprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), burgemeester en wethouders naar aanleiding van tegen de bouwplannen ingebrachte bedenkingen in de vergadering van 8 oktober 1996 hebben besloten niet verder medewerking te verlenen aan de anticipatieprocedure. Deze beslissing is aan appellant mondeling bekend gemaakt.
2.3.
Burgemeester en wethouders hebben het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankeiijk verklaard. Naar hun oordeel is de beslissing de anticipatieprocedure ten behoeve van de bouwplannen van appellant niet verder voort te zetten geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nu deze beslissing mondeling aan appellant is medegedeeld.
2.4.
De rechtbank heeft - kort weergegeven - overwogen dat appellant geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit van burgemeester en wethouders om niet verder medewerking te verlenen aan de anticipatieprocedure, zodat hiertegen ook geen beroep kon worden ingesteld. Nu door appellant tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid geen beroep bij de bestuursrechter kon worden ingesteld, is er ook geen beroep mogelijk tegen een besluit naar aanleiding van het verzoek om vergoeding van schade die daardoor is veroorzaakt. Appellant kon derhalve ook geen bezwaar op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb maken. Burgemeester en wethouders hebben het tegen het besluit van 7 juli 1997 ingediende bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.
2.5.
De Afdeling stelt vast dat de in de vergadering van 8 oktober 1996. door burgemeester en wethouders genomen beslissing, neergelegd in de notulen van deze vergadering, niet verder medewerking te verlenen aan de anticipatieprocedure, een besluit is in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Deze beslissing behelst de weigering van burgemeester en wethouders om vrijstelling te verlenen ten behoeve van de bouwplannen van appellant. De naar aanleiding van dit besluit door burgemeester en wethouders genomen schadebeslissing is een zuiver schadebesluit. Nu de bestuursrechter in beginsel bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit van 8 oktober 1996, is deze ook bevoegd ten aanzien van het beroep tegen het besluit houdende de weigering om schade te vergoeden. In zoverre is het bezwaarschrift daartegen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
2.6.
De Afdeling overweegt dat, indien tegen het gestelde schadeveroorzakende besluit een bezwaarschrift had kunnen worden ingediend, maar dit is nagelaten, in de procedure in beginsel dient te worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het besluit, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Vast staat dat het besluit van 8 oktober 1996 mondeling en derhalve niet op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze aan appellant is bekendgemaakt. Appellant was echter op de hoogte van het genomen besluit van 8 oktober 1996 en had daartegen een bezwaarschrift kunnen indienen. Hij had desgewenst ook om een schriftelijke bevestiging van het mondeling meegedeelde besluit van burgemeester en wethouders kunnen verzoeken en vervolgens bezwaar kunnen maken. Nu appellant zowel het een als het ander heeft nagelaten, dient in dit geval als vaststaand te worden aangenomen dat burgemeester en wethouders niet onrechtmatig hebben gehandeld door niet verder medewerking te verlenen aan de anticipatieprocedure. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Gelet hierop bestaat geen grondslag voor het vergoeden van de beweerdelijk geleden schade. Hieruit volgt dat burgemeester en wethouders het bezwaarschrift tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, gebaseerd op het beweerdelijk onrechtmatige besluit van 8 oktober 1996, ongegrond hadden moeten verklaren.
2.7.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bestreden besluit op bezwaar vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb het bezwaar zelfvoorziend ongegrond verklaren.
2.8.
Burgemeester en wethouders dienen op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 26 januari 1999, 97/2576 WRO 19 Z VOM;
- III.
vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Geleen van 4 november 1997, kenmerk S0971846U en verklaart het bezwaar alsnog ongegrond;
- IV.
veroordeelt burgemeester en wethouders van Geleen in de door appellant in verband met de behandeling van beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 2840,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Geleen te worden betaald aan appellant.
- V.
gelast dat de gemeente Geleen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (f 550) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr P.J.J. van Buuren en mr F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 07 maart 2000
12-299.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,