Rb. 's-Gravenhage, 23-05-2007, nr. 263012/HAZA06-1194
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA5762
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
23-05-2007
- Zaaknummer
263012/HAZA06-1194
- LJN
BA5762
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA5762, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 23‑05‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
FJR 2007, 89 met annotatie van I.J. Pieters
Uitspraak 23‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Kantonrechter heeft zijn toezichthoudende taak ten aanzien van door hem ingesteld bewind over goederen van twee onderbewindgestelden ernstig verwaarloosd door bewindvoerder die met het afleggen van rekening en verantwoording in gebreke is gebleven, in zijn functie te handhaven, nadat na afloop van het verslagjaar opnieuw een vol jaar is verstreken. De kantonrechter heeft jegens de twee onderbewindgestelden onrechtmatig gehandeld. De schade staat in zodanig verband tot het als bewindvoerder handhaven van de voormalige bewindvoerder, dat deze als een gevolg van dat handelen aan de kantonrechter kan worden toegewezen. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de geleden schade.
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 263012 / HA ZA 06-1194
Vonnis van 23 mei 2007
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] FINANCIEEL BEHEER EN BEWINDVOERING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
in de hoedanigheid van bewindvoerder van de goederen van de heer
[B] te [woonplaats],
en
2. [A],
wonende te [woonplaats],
in de hoedanigheid van curator van de heer [C] te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. A.M.M. van der Valk,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook "[A] B.V.", "[A]" en "de Staat" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Bewindvoering [C]
2.1. Bij beschikking d.d. 27 juni 1996 heeft de kantonrechter te Amsterdam bewind ingesteld over het erfdeel uit de nalatenschap van de vader van [C] (hierna: [C]) dat aan [C] zal toebehoren, waarbij [D] (hierna: [D]) werd benoemd tot bewindvoerder. Bij beschikking d.d. 8 april 1997 is dit bewind uitgebreid over het erfdeel uit de nalatenschap van de moeder van [C]. Bij beschikking d.d. 29 juli 1997 is voornoemd bewind uitgebreid over alle goederen die aan [C] (zullen) toebehoren.
2.2. Bij brief d.d. 10 december 1997 heeft de griffier van het kantongerecht te Amsterdam aan [D] onder meer het volgende bericht:
"(...) deel ik u namens de kantonrechter mee, dat u als bewindvoerder over de onder bewind gestelde goederen van [C] jaarlijks rekening en verantwoording dient af te leggen, thans voor het eerst vóór 30 januari 1998 over de periode 29 juli 1997 t/m 31 december 1997. (...)"
2.3. Na een schriftelijk rappel op 19 november 1998 en een tweede en laatste rappel op 6 januari 1999, alsmede een gesprek met de kantonrechter op 20 april 1999 heeft [D] aan dit verzoek voldaan.
2.4. Bij brieven d.d. 6 januari 1999 en 13 oktober 1999 heeft de griffier aan [D] verzocht de rekening en verantwoording over 1998 in te dienen. De kantonrechter heeft na een gesprek met [D] op 25 november 1999 bij brief d.d. 26 november 1999 aan [D] doen verzoeken voor 31 december 1999 het verslag over het jaar 1998 met betrekking tot het bewind over de goederen van [C] in te dienen. Aan dit verzoek heeft [D] niet voldaan.
2.5. Bij ambtshalve beschikking d.d. 31 oktober 2000 heeft de kantonrechter [D] met ingang van die dag ontslagen als bewindvoerder over de goederen van [B], en in zijn plaats [A] benoemd tot bewindvoerder.
2.6. De rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking d.d. 24 oktober 2001 [C] onder curatele gesteld, met benoeming van [A] tot curator.
2.7. Bij arrest d.d. 13 december 2004 heeft het gerechtshof te Amsterdam [D] veroordeeld tot - samengevat - een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden ter zake van verduistering, gepleegd door een bewindvoerder ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, op tijdstippen in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Daarbij is [D] veroordeeld om aan [C] als benadeelde partij een bedrag van EUR 56.858,12 te betalen.
Bewindvoering [B]
2.8. Bij beschikking d.d. 9 september 1998 heeft de rechtbank te Amsterdam bewind ingesteld over alle goederen van [B] (hierna: [B]), met benoeming van [D] als bewindvoerder.
2.9. Bij brief d.d. 8 juli 1999 heeft de griffier van het kantongerecht te Amsterdam aan [D] onder meer het volgende bericht:
"Namens de kantonrechter deel ik u mee, dat u als bewindvoerder over de onder bewind gestelde goederen van [B], jaarlijks rekening en verantwoording dient af te leggen, thans voor het eerst vóór 1 september 1999 over de periode 10 september 1998 t/m 31 december 1998."
2.10. De kantonrechter te Amsterdam heeft na een gesprek met [D] op 25 november 1999 bij brief d.d. 26 november 1999 aan [D] doen verzoeken voor 31 december 1999 het verslag over de periode 10 september 1998 tot en met 31 december 1998 met betrekking tot het bewind over de goederen van [B] in te dienen. Aan dit verzoek heeft [D] niet voldaan.
2.11. Bij ambtshalve beschikking d.d. 31 oktober 2000 heeft de kantonrechter [D] met ingang van die dag ontslagen als bewindvoerder over de goederen van [B], en in zijn plaats [A] benoemd als bewindvoerder.
2.12. Bij beschikking d.d. 22 april 2003 heeft de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, de naam van de bewindvoerder gewijzigd in "[A] Financieel Beheer en Bewindvoering B.V.".
2.13. Bij het onder 2.7. vermelde arrest heeft het gerechtshof te Amsterdam [D] veroordeeld om aan [B] als benadeelde partij een bedrag van EUR 29.304,60 te betalen.
3. De vordering
3.1. Eisers vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen tot vergoeding aan eisers van de door [C] en [B] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, kosten rechtens.
Daartoe stellen zij dat de kantonrechter te Amsterdam jegens [C] en [B] onrechtmatig heeft gehandeld. Daarvoor is uitsluitend de Staat aansprakelijk. De kantonrechter heeft volgens eisers zijn taak als toezichthouder op het over de goederen van [C] en [B] door de bewindvoerder gevoerde bewind niet naar behoren vervuld, doordat hij heeft verzuimd tijdig gebruik te maken van de hem bij wet toegekende bevoegdheden. Toen het afleggen van rekening en verantwoording door [D] uitbleef, had de kantonrechter volgens eisers niet twee jaar mogen wachten met het ontslaan van [D] als bewindvoerder. Door het uitblijven van een adequate actie heeft [D] de tijd gehad om verduistering te plegen van de gelden van [C] en [B] waarover hij in zijn hoedanigheid van bewindvoerder de beschikking had.
De schade die [C] en [B] hebben geleden is groter dan het bedrag dat zij verloren hebben en omvat ook het rendement over het verduisterde vermogen, kosten van rechtsbijstand etc.
3.2. De Staat voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 1:441, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is [A] B.V. als bewindvoerder bevoegd om [B] in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Artikel 1:443 BW biedt aan de bewindvoerder de mogelijkheid om alvorens in rechte op te treden machtiging te vragen aan de rechthebbende dan wel de kantonrechter. Een dergelijke machtiging is echter geen vereiste om namens de onderbewindgestelde in rechte op te treden. Dat de kantonrechter, ondanks herhaaldelijke schriftelijke verzoeken hiertoe, zijn toestemming tot het voeren van de onderhavige procedure heeft verleend noch geweigerd, doet aan de bevoegdheid van [A] B.V. om [B] in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen dus niet af.
4.2. Uit het bepaalde in artikel 1:449, lid 1 BW volgt dat het bewind over de goederen van [C] eindigde met de ondercuratelestelling op 24 oktober 2001. Krachtens artikel 1:386 in verbinding met artikel 1:337, lid 1 BW vertegenwoordigt de curator de curandus in burgerlijke handelingen. [A] is op die grond bevoegd tot vertegenwoordiging van [C] in deze procedure.
4.3. De Staat betwist dat de kantonrechter onrechtmatig heeft gehandeld. In dat verband heeft hij allereerst aangevoerd dat er geen sprake is van onrechtmatige rechtspraak of van een rechtsplicht van de kantonrechter jegens de onderbewindgestelde die grond kan opleveren voor een vordering uit onrechtmatige daad.
4.4. De kantonrechter heeft ten aanzien van het door hem ingestelde bewind een toezichthoudende taak. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk uit de artikelen 1:436, lid 5 BW (verhoor door de kantonrechter), 1:441, lid 2 en lid 4 BW (handelingen waarvoor machtiging van de kantonrechter is vereist), 1:445, lid 1 en lid 2 BW (jaarlijkse rekening en verantwoording ten overstaan van of aan de kantonrechter) en 1:448, lid 2 BW (ontslag door de kantonrechter wegens gewichtige redenen). Met de wettelijke regeling van de onderbewindstelling is beoogd de vermogensrechtelijke belangen van de betrokken meerderjarigen te beschermen. Aangenomen moet worden dat het door de kantonrechter op het bewind uitgeoefende toezicht ook dat doel heeft. Indien de kantonrechter zijn toezichthoudende taak ernstig verwaarloost, is daarom sprake van schending van een rechtsplicht jegens de onderbewindgestelde, die in beginsel jegens betrokkene een onrechtmatige daad oplevert.
4.5. De kantonrechter is alleen in staat zijn toezichthoudende taak naar behoren uit te oefenen, indien de bewindvoerder binnen een beperkt aantal maanden na afloop van het jaar waarover rekening en verantwoording moet worden afgelegd, verslag doet. Bij nalatigheid van de bewindvoerder ligt het op de weg van de kantonrechter om de bewindvoerder daarop aan te spreken en deze zo nodig te ontslaan. Voor een geval als het onderhavige, waarin het ging om een professionele bewindvoerder, is de rechtbank van oordeel dat de kantonrechter zijn taak ernstig heeft verwaarloosd indien de bewindvoerder die, na te zijn gemaand, met het afleggen van rekening en verantwoording in gebreke is gebleven, nog in functie is op het moment dat na afloop van het verslagjaar opnieuw een vol jaar is verstreken. Het nadien in zijn functie handhaven van de bewindvoerder is in beginsel onrechtmatig jegens de onderbewindgestelde.
4.6. Toepassing van voormelde maatstaf leidt tot de conclusie dat de kantonrechter jegens [C] vanaf 1 januari 1999 en jegens [B] vanaf 1 januari 2000 onrechtmatig heeft gehandeld, in beide gevallen tot 31 oktober 2000.
4.7. De Staat betwist dat hij voor het onrechtmatig handelen van de kantonrechter aansprakelijk is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade die [C] en [B] hebben geleden, zodat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste, en dat tussen het onrechtmatig handelen en de schade geen causaal verband bestaat.
4.8. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Het toezicht van de kantonrechter is mede bedoeld om te kans op verduistering van het vermogen van de onderbewindgestelde te verkleinen, onverlet de eigen aansprakelijkheid van de malverserende bewindvoerder. Doordat [D] als bewindvoerder van [C] na 31 december 1998 en als bewindvoerder van [B] na 31 december 1999 nog in functie was, heeft hij zijn malversaties nadien kunnen voortzetten.
Het verweer van de Staat dat ook het ingevolge artikel 6:98 BW vereiste nader causaal verband ontbreekt, staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Voor zover de gevorderde schadevergoeding ziet op het verduisterde vermogen, kan desalniettemin reeds thans worden vastgesteld dat de schade in zodanig verband staat tot het als bewindvoerder handhaven van [D], dat deze als een gevolg van dat handelen aan de kantonrechter kan worden toegerekend.
4.9. Het voorgaande betekent dat de vordering zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum wordt vermeld.
4.10. De Staat zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,32
- vast recht 248,00
- salaris procureur 904,00 (2 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.223,32
5. De beslissing
De rechtbank
- veroordeelt de Staat tot vergoeding aan [A] van de door [C] in de periode van
1 januari 1999 tot 31 oktober 2000 geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding aan [A] B.V. van de door [B] in de periode van 1 januari 2000 tot 31 oktober 2000 geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op EUR 1.223,32;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen, mr. D. Aarts en mr. A.C. Olland en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2007.