Rb. 's-Gravenhage, 27-11-2003, nr. 03531
ECLI:NL:RBSGR:2003:AN8978
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
27-11-2003
- Zaaknummer
03531
- LJN
AN8978
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2003:AN8978, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 27‑11‑2003; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑11‑2003
Inhoudsindicatie
(...) Het verzoekschrift heeft betrekking op de rol van de Staat in de oorlog in voormalig Joegoslavië, in het bijzonder met betrekking tot de val van de enclave Srebrenica in juli 1995. De Associatie verwijt de Staat geen bescherming te hebben geboden aan de moslimvluchtelingen. (...)
JKL
Rekestnummer: 03.531
Datum beslissing: 27 november 2003
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - kamer A
Beslissing op het verzoekschrift van:
De Associatie Udruzenja Gradana "Zene Srebrenice" Tuzla,
zetelend te Tuzla (Bosnië-Herzegovina),
althans de personen die zijn opgenomen op de aan deze beschikking gehechte lijst,
verzoekster,
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
t e g e n:
de Staat der Nederlanden,
(Ministers van Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie),
zetelend te Den Haag,
verweerder,
procureur: mr. G.J.H. Houtzagers.
Partijen worden hierna aangeduid met "de Associatie" en "de Staat".
Het procesverloop:
1. De Associatie heeft op 29 augustus 2003 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoekt een voorlopig getuigenverhoor te bepalen.
2. De Staat heeft op 24 oktober 2003 een verweerschrift ingediend.
3. De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op 30 oktober 2003. Namens de Associatie zijn mr. L. Zegveld en mr. L.J.M. Janssen, advocaten te Amsterdam, verschenen en namens de Staat mr. G.J.H. Houtzagers en mr. M. Dijkstra.
Het verzoek en het verweer:
4. De Associatie is een onder Bosnisch recht opgerichte vereniging die tot doel heeft het zoeken naar vermiste personen, het ondersteunen van rechtszaken over de gebeurtenissen in Srebrenica in 1995, hulpverlening aan vrouwen die door de oorlog zijn getroffen, waaronder traumaverwerking, het helpen bij de maatschappelijke reïntegratie van ontheemden en slachtoffers en ondersteuning bij het herstel van vertrouwen in de gemeenschap.
5. Het verzoekschrift heeft betrekking op de rol van de Staat in de oorlog in voormalig Joegoslavië, in het bijzonder met betrekking tot de val van de enclave Srebrenica in juli 1995. De Associatie verwijt de Staat geen bescherming te hebben geboden aan de moslimvluchtelingen. Meer in het bijzonder betreft dit verwijt:
1)het niet evacueren van de moslimvluchtelingen.
2)de weigering meer vluchtelingen op de compound van het Nederlandse Bataljon toe te laten.
3)het nalaten vluchtelingen die buiten de compound verbleven te beschermen.
4)het faciliteren van de deportatie van de vluchtelingen door de Bosnische Serviërs.
6. Voorts verwijt de Associatie de Staat dat deze de ontvangen signalen inhoudende dat mogelijk massale schendingen van mensenrechten plaatsvonden en genocide van de moslimmannen en -jongens dreigde, niet aan de VN heeft doorgegeven. Indien de VN wel tijdig zou zijn ingelicht hadden maatregelen genomen kunnen worden die de uiteindelijke massamoord wellicht hadden voorkomen.
De Associatie heeft de Staat aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. De Staat heeft die aansprakelijkheid afgewezen.
7. De Associatie meent dat zij recht en belang heeft bij het horen van getuigen. Met betrekking tot de hiervoor genoemde verwijten wil zij in het voorlopig getuigenverhoor het volgende doen vaststellen c.q. bewijzen.
1)De Staat had medio juli 1995 feitelijk de mogelijkheid om de evacuatie van de moslimvluchtelingen ter hand te nemen, waardoor hun deportatie zou zijn voorkomen.
2)De compound bood ruimte aan meer vluchtelingen dan het aantal dat door het Nederlands bataljon was toegelaten en er waren ook overigens geen obstakels om meer vluchtelingen toe te laten.
3)De Nederlandse militairen hebben, hoewel zij signalen kregen van executies en mishandelingen, onvoldoende bescherming geboden aan de vluchtelingen die buiten de compound zijn gehouden.
4)De Staat heeft de deportatie van de moslimvluchtelingen uit het veilige gebied gefaciliteerd, onder meer door hen van de compound af te sturen, terwijl er een alternatief was voor dit gedwongen vertrek.
Tenslotte wil de Associatie doen vaststellen dat de Staat de overtuigende signalen van mensenrechtenschendingen niet, althans niet volledig en/of niet tijdig aan de VN heeft doorgegeven.
8. De Associatie is voornemens een procedure uit onrechtmatige daad jegens de Staat te starten, aangezien het hiervoor bedoelde handelen dan wel nalaten van de Staat in strijd is met zijn wettelijke plicht, een schending is van de subjectieve rechten van de Associatie en in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De Associatie verwijt de Staat onvoldoende toezicht te hebben uitgeoefend op de naleving van fundamentele normen van internationaal recht en inmenging in de commandostructuur van de VN. Hieromtrent is volgens haar getuigenbewijs toegelaten.
9. De Staat is van mening dat de Associatie vanwege de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen op dit moment in redelijkheid niet tot het onderhavige verzoek kan komen en derhalve misbruik maakt van haar bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken. Hij voert daartoe het volgende aan.
Het Nederlandse bataljon was in Bosnië-Herzegovina aanwezig als onderdeel van een door de Veiligheidsraad ingestelde troepenmacht ter uitvoering van een door die Veiligheidsraad verleend mandaat. De gewraakte handelingen zijn dus handelingen verricht in het buitenland en kunnen niet als privaatrechtelijk handelen worden aangemerkt. De handelingen hebben betrekking op de verhouding tussen de staten en de VN enerzijds en de vreemde staat waar zij werden verricht anderzijds. Deze verhouding wordt beheerst door het volkenrecht, om welke reden de gewraakte handelingen alleen kunnen worden beoordeeld in de context van het volkenrecht. Dit heeft tot gevolg dat voor eventuele normschending alleen de VN en niet de Staat aansprakelijk kan zijn. Ook kan een justitiabele aan het volkenrecht in beginsel geen aanspraken tegen staten ontlenen.
Voorts meent de Staat dat de in het verzoekschrift genoemde gebeurtenissen eerder voorwerp zijn geweest van uitvoerige onderzoeken, die hebben geleid tot een grote hoeveelheid documentatie, verslagen en rapporten. Tijdens deze onderzoeken zijn tal van getuigen gehoord, waaronder de meeste door de Associatie voorgedragen getuigen. Gelet op deze grote hoeveelheid documentatie meent de Staat dat een voorlopig getuigenverhoor er niet aan zal bijdragen dat een civielrechtelijke procedure tussen partijen kan worden voorkomen.
Het staat volgens de Staat geenszins vast dat de verhoren die de Associatie beogen relevant zullen zijn. Het verzoekschrift gaat voorbij aan belangrijke rechtsvragen die volgens de Staat toewijzing van de beoogde schadevergoeding zal verhinderen. De Associatie maakt aldus misbruik van haar bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken.
De beoordeling:
10. Partijen verschillen van mening over de vraag of de Staat door burgers (in casu door de Associatie) aansprakelijk kan worden gesteld voor handelen of nalaten van Nederlandse militairen tijdens een vredesoperatie die is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de VN. De Associatie deelt het standpunt van de Staat dat in beginsel de VN verantwoordelijk is voor handelingen tijdens vredesoperaties, maar zij beroept zich op een aantal uitzonderingen op die regel.
11. De Associatie heeft overgelegd een rapport, gedateerd 14 februari 2002, van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken over de aansprakelijkheid voor onrechtmatige daden tijdens VN vredesoperaties. Op bladzijde 25 van dit rapport stelt de Commissie vast dat in algemene zin de VN aansprakelijk is voor onrechtmatige daden tijdens VN vredesoperaties. In dat verband wijst de Commissie erop dat er geen statenpraktijk of jurisprudentie bekend is met betrekking tot de uitzonderlijke situatie dat een militair contingent of een lid daarvan dat formeel onder VN "command and control" staat in feite optreedt op instructie van nationale autoriteiten. Zij stelt zich, - onder verwijzing naar een rapport van de Secretaris-Generaal van de VN uit 1996 - op het standpunt dat bij schending van relevante fundamentele primaire normen tijdens de vredesoperatie de VN exclusief aansprakelijk zal zijn, behalve indien deze schendingen plaatsvinden doordat een troepenleverende staat zich heeft gemengd in de commandostructuur van de VN.
Voorts noemt de Commissie op bladzijde 27 een tweede uitzondering op het beginsel dat de VN te allen tijde bij uitsluiting aansprakelijk is. Zij betoogt dat troepenleverende staten naast de VN aansprakelijk gehouden dienen te worden in geval van schendingen van het Internationaal Humanitair Recht, indien deze staten bevoegdheden overdragen zonder waarborgen dat de Geneefse Conventies zullen worden nageleefd. Voor wat betreft de vraag van aansprakelijkheid van troepenleverende staten voor schendingen van fundamentele primaire normen in algemene zin begaan door de troepen die opereren onder ''command and control" van de VN, stelt de Commissie zich op het standpunt dat er ondanks overdracht van bevoegdheden door de troepenleverende staten aan de VN ruimte is voor eigen aansprakelijkheid van deze staten vis-à-vis derde staten. Een lidstaat kan derhalve volgens de Commissie ondanks de overdracht van bevoegdheden zelf aansprakelijk zijn in geval van schending van fundamentele primaire normen.
12. Om te kunnen beoordelen of één of meer van de door de Commissie bedoelde uitzonderingen, op grond waarvan de Staat aansprakelijk zou zijn, zich hier voordoet, zijn volgens de Associatie concrete feiten onontbeerlijk. Deze feiten wil zij door middel van een voorlopig getuigenverhoor vaststellen. Hierbij gaat de Associatie er kennelijk van uit dat de visie van de Commissie als geldend recht kan worden beschouwd en dat de Staat aansprakelijk is indien de Associatie kan bewijzen dat zich één van de hiervoor bedoelde uitzonderingen voordoet. De rechtbank is echter van oordeel dat, bij gebreke van enige jurisprudentie op dit terrein, eerst moet worden uitgemaakt of, en zo ja in welke gevallen de Staat terzake van het optreden van een onder "command and control" van de VN opererend militair contingent zoals dutchbat, aansprakelijk kan zijn. Zolang over deze ingewikkelde vragen in rechte geen duidelijkheid bestaat is een voorlopig getuigenverhoor prematuur en wellicht overbodig.
De onderhavige verzoekschriftprocedure leent zich niet voor het doen van een uitspraak over een dergelijke principiële kwestie. Een goede proceseconomie brengt mee dat die beslissing in een bodemprocedure moet worden genomen.
Het vorenstaande leidt reeds tot de conclusie dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dient te worden afgewezen.
13. Daar komt bij dat de Associatie uit de reeds voorhanden zijnde zeer uitgebreide documentatie, waaronder het NIOD-rapport en het rapport van de parlementaire enquêtecommissie, haar proceskansen voor een bodemprocedure voldoende zou moeten kunnen inschatten. Een groot aantal van de thans door de Associatie voorgestelde getuigen zijn reeds in het kader van voormelde onderzoeken gehoord. Niet valt in te zien dat het nogmaals horen van deze getuigen of het horen van een aantal niet eerder gehoorde getuigen, voor de Associatie van belang is voor de beantwoording van de vraag of zij al dan niet een bodemprocedure zal starten.
14. Al met al komt de rechtbank tot het oordeel dat, gelet op de over en weer betrokken belangen, de Associatie op dit moment geen rechtens te respecteren belang heeft bij toewijzing van het onderhavige verzoek. Het verzoek zal daarom worden afgewezen met veroordeling van de Associatie als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure.
BESLISSING:
De rechtbank wijst het verzoek af en veroordeelt de Associatie in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 205,-- aan verschotten (griffierecht) en op € 780,-- aan salaris voor de procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Holtrop, Kouwenhoven en Aarts, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
Rekestnummer 03.531