Rb. Breda, 13-05-2004, nr. 127938FARK03-4397
ECLI:NL:RBBRE:2004:AP1163
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
13-05-2004
- Zaaknummer
127938FARK03-4397
- LJN
AP1163
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2004:AP1163, Uitspraak, Rechtbank Breda, 13‑05‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑05‑2004
Inhoudsindicatie
Ten aanzien van een reeds erkend kind kan geen gerechtelijke vaststelling vaderschap meer plaatsvinden (artikel 1:207 lid 2 sub a BW). Man heeft kind reeds erkend, maar wenst alsnog gerechtelijke vaststelling vaderschap zodat het kind het Nederlanderschap zal kunnen verkrijgen.
127938 FA RK 03-4397 RECHTBANK BREDA
Sector familierecht
Enkelvoudige Kamer
Beschikking betreffende vaststelling vaderschap
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
procureur mr A.A. Nunnikhoven,
en
mr J.M. Molkenboer,
in zijn hoedanigheid van bijzonder curator over de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorte[geboorteplaats] op [geboortedatum],
hierna te noemen de curator.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 10 december 2003 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- een gewaarmerkt afschrift van de geboorte-akte met latere vermelding betreffende erkenning van genoemde minderjarige;
- het op 27 januari 2004 ontvangen faxbericht van de procureur van verzoekers;
- de op 15 maart 2004 door deze rechtbank gegeven beschikking houdende de benoeming van een bijzonder curator;
- de op 22 maart 2004 ontvangen brief van de curator;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 april 2004;
- de op 6 mei 2004 ontvangen brief met bijlage van de procureur van verzoekers.
2. Het verzoek
De man en de vrouw verzoeken
I gerechtelijke vaststelling van het vaderschap dat de man de vader is van de uit de vrouw geboren minderjarige [minderjarige];
II de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te gelasten dat deze een akte van erkenning van die minderjarige zal opmaken en deze zal inschrijven;
III te bepalen dat de geslachtsnaam van die minderjarige “[geslachtsnaam]” zal luiden.
3. De beoordeling
3.1 Uit de inhoud van de stukken blijkt dat de vrouw op [geboortedatum] te [geboorteplaats] is bevallen van de minderjarige [minderjarige], welke door latere erkenning van de man op 9 december 2003 de geslachtsnaam [geslachtsnaam] heeft gekregen.
3.2 Gelet op het bepaalde in artikel 1:207 lid 3 BW is het verzoek tijdig ingediend.
3.3 Namens de man en de vrouw heeft hun raadsman ter terechtzitting verklaard dat de minderjarige inmiddels door de man is erkend, zodat verzoekers niet langer belang hebben bij de verzoeken sub II en III en die verzoeken intrekken. De man en de vrouw handhaven hun verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Verzoekers leggen hieraan ten grondslag dat de minderjarige hierdoor het Nederlanderschap zal kunnen verkrijgen. Zij achten het verkrijgen van het Nederlanderschap voor de minderjarige van belang, omdat de voorzieningen in Nederland, zoals school, voeding en medische hulp, op een veel hoger peil staan dan de voorzieningen in [woonplaats]. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de [een buitenlandse] nationaliteit. Partijen wonen dan wel verblijven de ene tijd in Nederland en de andere tijd in [woonplaats]. Het is echter de wens van partijen om uiteindelijk als gezin in Nederland te gaan wonen. Volgens de raadsman van verzoekers bepaalt artikel 1:207 lid 2 sub a BW weliswaar dat niet tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan worden overgegaan als het kind reeds twee ouders heeft, doch gelet op het uitgangspunt dat een kind slechts één vader en één moeder kan hebben, heeft de wetgever dit artikel slechts ten overvloede weergegeven. Hij verwijst hierbij naar de Memorie van Antwoord van 14 oktober 1997 betreffende de Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie. Naar de rechtbank begrijpt, is zijn stelling dat artikel 1:207 lid 2 sub a BW doelt op een andere situatie dan de onderhavige waarin door de gerechtelijke vaststelling er geen “derde” ouder bij komt. Volgens hem kan het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap worden toegewezen.
3.4 De curator heeft de rechtbank middels voormelde brief laten weten dat deze het verzoek ondersteunt. Hij verzoekt om het verzoek in het belang van de minderjarige toe te wijzen.
3.5 Krachtens artikel 1:207 lid 1 sub a en b BW kan een verzoek tot gerechtelijke vaststelling
van het vaderschap worden gedaan door de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, en het kind zelf. Gelet hierop kan de man niet in zijn verzoek worden ontvangen.
3.6 Ten aanzien van het verzoek van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 1:207 lid 2 sub a BW is bepaald dat gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kan geschieden, indien het kind twee ouders heeft. Blijkens voormelde geboorte-akte met latere vermelding heeft de man de minderjarige op 9 december 2003 erkend, zodat het kind reeds twee ouders heeft. Anders dan de vrouw is de rechtbank van oordeel dat voornoemde bepaling niet enkel doelt op de situatie waarin - naast twee reeds bekende ouders - een derde door middel van gerechtelijke vaststelling als vader zou wensen te worden aangemerkt, maar ook op een situatie als de onderhavige waarin degene die door erkenning reeds in familierechtelijke betrekking tot het kind staat nogmaals door gerechtelijke vaststelling het vaderschap zou (willen) verkrijgen. De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is in het afstammingsrecht met name geïntrodu-ceerd als een laatste middel voor de moeder en het kind om een familierechtelijke betrekking tot stand te brengen tussen het kind en de verwekker die weigert tot erkenning over te gaan.
Daarvan is in dit geval geen sprake, nu de man reeds de juridische vader van het kind is. Het verzoek kan derhalve niet worden toegewezen. De door de vrouw aangevoerde motieven met betrekking tot de nationaliteit van het kind doen daaraan niet af.
3.7 Beslist wordt derhalve als volgt.
4. De beslissing
De rechtbank
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr Gimbrère-Straetmans, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2004, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uit-spraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een procureur worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.