ABRvS, 10-04-2019, nr. 201803863/1/V1
ECLI:NL:RVS:2019:1153
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-04-2019
- Zaaknummer
201803863/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:1153, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑04‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2018:2305, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 10‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 december 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
201803863/1/V1.
Datum uitspraak: 10 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 april 2018 in zaak nr. 17/2576 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 9 januari 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht en nadere stukken ingediend.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 17 juli 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, het tegen het besluit van 7 december 2011 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling bij de rechtbank beroepsgronden aangevoerd en de staatssecretaris heeft bij de rechtbank een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroepschrift en het verweerschrift ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In de hoger beroepen
1. Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de hogerberoepschriften geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
Conclusie hoger beroepen
2. De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Het besluit van 17 juli 2018
3. Het besluit van 17 juli 2018 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, in de beoordeling betrokken. De Afdeling zal dit besluit daarom toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden.
4. Bij een eerder besluit van 25 juni 2015 heeft de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling tegen het besluit van 7 december 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft dat besluit bij uitspraak van 30 september 2015 in zaak nr. 15/125740 vernietigd omdat de staatssecretaris de belangen van het kind van de vreemdeling niet kenbaar heeft meegewogen en bepaald dat hij een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. De Afdeling heeft het daartegen door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1619, gegrond verklaard voor zover die uitspraak zo moet worden gelezen dat de rechtbank aan de brief van de minister van Justitie van 21 februari 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 19 637, nr. 1131; hierna: de richtsnoerenbrief) een verdergaande betekenis hecht dan zijnde een richtsnoer. De Afdeling heeft die uitspraak bevestigd, omdat de staatssecretaris de beslissing van de rechtbank niet heeft bestreden. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 april 2018 overwogen dat de staatssecretaris niet aan de eerdere opdracht heeft voldaan.
5. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de opdracht van de onder 4. genoemde uitspraak van de rechtbank om bij het nemen van het nieuwe besluit zijn rechtmatig verblijf en de belangen van zijn kind kenbaar mee te wegen. De staatssecretaris heeft zich volgens de vreemdeling niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij al vijftien jaar lang weet dat hij Nederland moet verlaten, omdat dit voorbij gaat aan zijn rechtmatig verblijf in de periode 2001-2006 en vanaf 2011. Verder miskent de staatssecretaris volgens de vreemdeling met het standpunt dat kinderen in Sierra Leone vrij toegang hebben tot een lagere school dat zijn kind de Guineese nationaliteit heeft of staatloos is. De vreemdeling voert aan dat de staatssecretaris behalve scholing in Sierra Leone de belangen van het kind niet heeft meegewogen. Verder betoogt de vreemdeling dat de staatssecretaris zijn medische problemen ten onrechte heeft beoordeeld in het kader van uitstel van vertrek of verlening van een verblijfsvergunning op medische gronden, terwijl hij dat in het kader van schrijnendheid had moeten doen. Daarbij wijst de vreemdeling op twee adviezen van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA), waaruit zou blijken dat de medische zorg in Sierra Leone al jaren ongewis is. De vreemdeling betoogt verder dat hij binnen afzienbare tijd de status van artikel 20 van het VWEU zal verkrijgen, vanwege de naturalisatie van zijn partner en kind. Tot slot is inmiddels een tweede, door hem erkend kind geboren, aldus de vreemdeling.
5.1. In de uitspraak van 24 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3090, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'overige humanitaire redenen' te verlenen een vaste gedragslijn hanteert, neergelegd in een praktijkdocument. Als hij zo'n aanvraag afwijst, moet hij deugdelijk motiveren waarom die aanvraag, gelet op de factoren die in het praktijkdocument staan en waarop een vreemdeling zich heeft beroepen, niet voor inwilliging in aanmerking komt. Uit het praktijkdocument en de richtsnoerenbrief volgt dat de staatssecretaris rekening houdt met de volledige verblijfsduur van een vreemdeling, maar meer gewicht toekent aan rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning of bij uitstel van vertrek. Hierbij kan hij het tijdelijke karakter van een verblijfsvergunning bij zijn beoordeling betrekken. Dit betekent dat de staatssecretaris niet in strijd met zijn vaste gedragslijn heeft gehandeld door het verblijf van de vreemdeling sinds 8 augustus 2004, toen de geldigheidsduur van de hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afliep, minder zwaar in zijn voordeel mee te wegen. Gelet daarop heeft de staatssecretaris in redelijkheid bij de beoordeling kunnen betrekken dat de vreemdeling al vijftien jaar lang weet dat hij Nederland moet verlaten, dat hij zijn onrechtmatige verblijf zelf steeds heeft verlengd met procedures en niet heeft meegewerkt aan vertrek.
Over de belangen van het kind van de vreemdeling heeft de staatssecretaris op openbare bronnen gewezen waaruit blijkt dat primair onderwijs in Sierra Leone gratis is voor alle kinderen. De vreemdeling heeft met de enkele stelling dat kinderen geen vrije toegang hebben tot een lagere school als zij de Guineese nationaliteit hebben of staatloos zijn, dit niet aannemelijk gemaakt, nog daargelaten de vraag of zijn kind niet de Sierraleoonse nationaliteit bezit. Buiten het punt van de scholing heeft de staatssecretaris op blz. 4 van het besluit van 17 juli 2018 nadrukkelijk zijn eerder ingenomen standpunt herhaald en ingelast. Op blz. 4 en 5 van het besluit van 9 januari 2017 staat dat de moeder zich ook actief bezig houdt met de verzorging en opvoeding van het kind, dat het kind nog jong is en van hem verwacht wordt dat hij zich door zijn opvoeding kan aanpassen aan de taal en cultuur van Sierra Leone en dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in Sierra Leone uit te oefenen. Daarom wordt de vreemdeling niet gevolgd in zijn betoog dat de staatssecretaris de belangen van het kind niet kenbaar heeft meegewogen.
Verder heeft de staatssecretaris de medische problemen van de vreemdeling wel in het kader van schrijnendheid beoordeeld. Op blz. 6 van het besluit van 17 juli 2018 staat immers dat de PTSS en medische zorg die de vreemdeling nu nodig heeft in samenhang bezien met de overige aangevoerde omstandigheden niet maken dat sprake is van een schrijnende situatie. Hierbij heeft de staatssecretaris in redelijkheid de meest recente BMA-adviezen kunnen betrekken, omdat die informatie geven over de ernst van de medische problematiek. Uit het praktijkdocument vloeit niet voort dat de staatssecretaris voor deze beoordeling in redelijkheid niet heeft kunnen uitgaan van de maatstaf die in de BMA-adviezen is gehanteerd. Uit die BMA-adviezen blijkt niet dat, zoals de vreemdeling stelt, de medische zorg in Sierra Leone al jaren ongewis is. Zo blijkt uit het laatste BMA-advies van 4 augustus 2017 dat het BMA de medische behandelmogelijkheden in Sierra Leone niet heeft onderzocht, omdat het bij uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht noch het medische reisvereiste van fysieke overdracht voorschrijft.
Tot slot kan de stelling van de vreemdeling dat hij waarschijnlijk binnenkort de status van artikel 20 van het VWEU zal hebben, evenmin als de geboorte van zijn tweede kind op 16 augustus 2018, een rol spelen bij de toetsing van het besluit van 17 juli 2018.
De beroepsgronden falen.
6. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 juli 2018, V-nummer [...], ongegrond;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019
670-862.