HR, 17-12-1997, nr. 32852
ECLI:NL:HR:1997:AA3335
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-1997
- Zaaknummer
32852
- LJN
AA3335
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA3335, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑12‑1997; (Cassatie)
- Wetingang
art. 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
FED 1998/142 met annotatie van R.J. KOOPMAN
WFR 1998/53, 1
V-N 1998/2.8 met annotatie van Redactie
Uitspraak 17‑12‑1997
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 november 1996 betreffende de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z over het jaar 1989 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1989 was aan geslagen naar een belastbaar bedrag van f 265.365,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f 13.708,-- en onder vermeerdering van de belasting met desinvesteringsbetalingen ten bedrage van f 1.575,--, is over dat jaar een navorderingsaanslag, zonder verhoging, opgelegd, waarbij, onder handhaving van genoemd belastbaar bedrag en genoemde desinvesteringsbetaling, de investeringsbijdragen zijn bepaald op f 2.283,--. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat de uitspraak en de navorderingsaanslag heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
- 3.
Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag, welke aanslag is opgelegd ter zake van bij de primitieve aanslag tot een te hoog bedrag in aanmerking genomen investeringsbijdragen, in stand kan blijven.
- 3.2.
Ten aanzien van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing en zo ja, of de vergissing al dan niet kenbaar is geweest voor belanghebbende, heeft het Hof geoordeeld dat - zo er al sprake is van een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing - deze niet aanstonds aan belanghebbende kenbaar behoeft te zijn geweest, zodat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Aan dit oordeel, waartegen het middel zich richt, heeft het Hof met name ten grondslag gelegd: dat de kenbaarheid van de vergissing voor de gemachtigde in dit geval niet aan belanghebbende kan worden toegerekend; dat beoordeeld dient te worden of het belanghebbende zelf bij kennisneming van het aanslagbiljet aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat de aanslag onjuist was vastgesteld en dat deze onjuiste vaststelling niet kon berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vast stelling van het belastbare bedrag, doch moest berusten op een schrijf- of tikfout of een daarmee vergelijkbare vergissing.
- 3.3.
Het middel betoogt dat in een geval als het onderhavige, waarin belanghebbende haar belastingaangelegenheden laat verzorgen door een gemachtigde met wie zij een duurzame relatie heeft, kennis en wetenschap van die gemachtigde aan belanghebbende moet worden toegerekend, waarbij aan het tijdsverloop tussen het tijdstip van het opleggen van de aanslag en het tijdstip, waarop die gemachtigde van die aanslag kennis neemt, geen betekenis toekomt. Het middel faalt, aangezien het daarin vervatte betoog geen steun vindt in het recht.
- 4.
Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 17 december 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van f 315,--. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van f 150,-- dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen f 165 ,--.