NJB 2020/2428
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat een door hoofdagent mondeling gedane toezegging aan de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij voor het tenlastegelegde feit niet zou worden vervolgd? De beslissing van het Openbaar Ministerie ingevolge 167 lid 1 Sv om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging op grond van de beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen in de regel niet worden ontleend. In geval van een verweer dat aan een toezegging van een opsporingsambtenaar zodanig gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend, moet de rechter doen blijken te hebben onderzocht of sprake was van de gestelde toezegging door de opsporingsambtenaar dat geen vervolging zou worden ingesteld en zo ja, of de verdachte op die toezegging mocht vertrouwen. De rechter mag zodanig onderzoek achterwege laten, wanneer hij van oordeel is dat hetgeen over die toezegging is aangevoerd – ware het juist – niet het voormelde gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt. In casu heeft het hof niet blijk gegeven van voormeld onderzoek of sprake was van de gestelde toezegging door de opsporingsambtenaar, nu het in de kern slechts zonder enige concretisering heeft verwezen naar het procesdossier. Het hof heeft ook niet overwogen dat – ware die stelling juist – die toezegging geen gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt. Het oordeel van het hof is daarom niet toereikend gemotiveerd
HR 06-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1563
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
6 oktober 2020
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, J.C.A.M. Claassens, M. Kuijer
- Zaaknummer
19/03869
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1563, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:735, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2020
- Wetingang
(art. 167 Sv)
Essentie
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat een door hoofdagent mondeling gedane toezegging aan de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij voor het tenlastegelegde feit niet zou worden vervolgd? De beslissing van het Openbaar Ministerie ingevolge 167 lid 1 Sv om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging op grond van de beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.