Verzoeker is door de Rechtbank te Roermond veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
HR, 05-06-2012, nr. 11/00430
ECLI:NL:HR:2012:BW7368
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-06-2012
- Zaaknummer
11/00430
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BW7368
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW7368, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW7368
ECLI:NL:HR:2012:BW7368, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW7368
- Vindplaatsen
Conclusie 05‑06‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/00430
Mr. Hofstee
Zitting: 20 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 18 december 2002 het vonnis van de Rechtbank te Roermond van 21 november 2000, waarbij verzoeker wegens "1. smaadschrift, meermalen gepleegd", "2. eenvoudige belediging, meermalen gepleegd", "3. verduistering", "4. valsheid in geschrift" en "5. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" is veroordeeld, bevestigd, behoudens de beslissing omtrent de opgelegde straf en de strafmotivering. Verzoeker is bij arrest van het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.1. Voorts heeft het Hof diverse in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en heeft het Hof ten aanzien van een in beslag genomen voorwerp de teruggave aan de rechthebbende gelast, een en ander zoals in het bestreden arrest vermeld.
2.
Namens verzoeker heeft mr. P.W. van der Kruijs, advocaat te 's-Hertogenbosch, één middel van cassatie voorgesteld. Uit de navolgende ambtshalve te bespreken verjaringskwestie vloeit evenwel voort dat het middel, dat klaagt over de straf(motivering), geen bespreking behoeft.
3.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Bij inleidende dagvaarding is aan verzoeker onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegd dat:
"1.
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 30 november 1999 in de gemeente Tilburg en/of Bergen L, in elk geval in Nederland, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een)
geschrift(en) en/of afbeelding(en), de eer en/of de goede naam van [betrokkene 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte
met voormeld doel (een) geschrift(en) en/of afbeeldingen, te weten:
- a.
een brief (gedateerd 15 oktober 1999) aan [betrokkene 2] te Tilburg verzonden waarin ondermeer vermeld stond dat [betrokkene 1] met pornofotografie of dat soort werk bijverdient en bij welke brief pornografische foto's van voornoemde [betrokkene 1] werden meegezonden,
(dospar 2.1.5 en 2.1.6 = blz 74 t/m 76)
en/of
- b.
een brief aan [betrokkene 3] te Nieuw-Bergen verzonden (ontvangen 30 oktober 1999) waarin ondermeer vermeld stond dat [betrokkene 3] als dekmantel voor de lesbo relatie van [betrokkene 1] diende en bij welke brief (een) pornografische foto('s) van voornoemde [betrokkene 1] werden meegezonden,
(dospar 2.1.23 t/m 2.1.25 = blz 100a t/m 101)
en/of
- c.
een brief (gedateerd 23 november 1999) aan de direkteur van OBS "[A]" te [plaats] verzonden waarin ondermeer vermeld stond:
- -
dat [betrokkene 1] bijstand van de gemeente Bergen geniet en middels allerlei (valse) voorwendsels over psychische en lichamelijke klachten geen werkplicht opgelegd krijgt, terwijl ze meer bijverdient met allerhande werk en pornofotografie dan haar maandelijkse uitkering bedraagt, en/of
- -
dat [betrokkene 1] voor haar scheiding in 1993 al 4 jaar lang een lesbische relatie onderhield met een prostituee uit [B] te [plaats] en een lesbische relatie onderhield met haar buurvrouw [betrokkene 4] en middels pornofoto's sexpartners tegen betaling thuis ontvangt, en/of
- -
dat de weekeinden voor [betrokkene 1] fijner zijn want dan doet ze aan lesbische groepssex en kan ze haar zoon [betrokkene 5] dumpen bij de vader,
en bij welke brief (een) pornografische foto('s) van voornoemde [betrokkene 1] werden meegezonden,
(dospar 2.1.75 en 2.1.76 = blz 136 t/m 141)
en/of
- d.
een brief (gedateerd 22 oktober 1999)aan de Politie Gennep verzonden waarin ondermeer vermeld stond dat door een bewoner van de [a-straat] te [plaats] gemeld wordt dat [betrokkene 1] de boel oplicht door aangifte bij de politie en de verzekering te doen van diefstal en vernieling om zodoende aan verzekeringsgeld te komen,
en bij welke brief (een) pornografische foto('s) van voornoemde [betrokkene 1] werden meegezonden,
(dospar 2.1.10 t/m 2.1.13 = blz 81a t/m 84)
verspreid, terwijl verdachte wist dat dit/deze telastgelegde feit(en) in strijd met de waarheid was/waren;
artikel 262 juncto artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht
2.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 29 november 1999 te Nieuw-Bergen, in elk geval in de gemeente Bergen L, althans in Nederland, opzettelijk [betrokkene 1] in het openbaar bij afbeelding heeft beledigd, hierin bestaande dat hij, verdachte, in brede kring (een) pornografische foto('s) van [betrokkene 1] heeft verspreid althans doen of laten verspreiden:
artikel 266 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot en met 5 februari 1998 te Bergen, in elk geval in de gemeente Bergen L, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld groot ongeveer fl 126.756,--, in elk geval van enig bedrag aan geld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegen [betrokkene 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, werkte voor een verzekeringsmaatschappij in het buitenland, in elk geval zich ten overstaan van [betrokkene 1] zich heeft voorgedaan als Chief Executive Officer van [B] LTD en aan [betrokkene 1] heeft medegedeeld dat hij voor [betrokkene 1] een lijfrentepolis zou afsluiten, waardoor [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
artikel 326 Wetboek van Strafrecht
Althans indien terzake het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van l0 juni 1997 tot en met 30 november 1999 te Wanroy, in elk geval in de gemeente Sint Anthonis, althans in Nederland opzettelijk fl 126.750,--, in elk geval enig bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gemachtigde, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
artikel 321 Wetboek van Strafrecht
(...)
5.
hij op of omstreeks 24 oktober 1999 in de gemeente Venray opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Audi), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
artikel 350 Wetboek van Strafrecht"
4.
Daarvan heeft het Hof, dat het vonnis van de Rechtbank in zoverre heeft bevestigd, bewezen verklaard dat:
"1.
hij meermalen, in de periode van 1 oktober 1999 tot en met 30 november 1999 in de gemeente Tilburg en Bergen L, opzettelijk, door middel van verspreiding van geschriften en afbeeldingen, de eer en de goede naam van [betrokkene 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel geschriften en afbeeldingen, te weten:
- a.
een brief (gedateerd 15 oktober 1999) aan [betrokkene 2] te Tilburg verzonden waarin ondermeer vermeld stond dat [betrokkene 1] met pornofotografie of dat soort werk bijverdient en bij welke brief pornografische foto's van voornoemde [betrokkene 1] werden meegezonden,
(dospar 2.1.5 en 2.1.6 = blz 74 t/m 76)
en
- b.
een brief aan [betrokkene 3] te Nieuw-Bergen verzonden (ontvangen 30 oktober 1999) waarin ondermeer vermeld stond dat [betrokkene 3] als dekmantel voor de lesbo relatie van [betrokkene 1] diende en bij welke brief pornografische foto's van voornoemde [betrokkene 1] werden meegezonden,
(dospar 2.1.23 t/m 2.1.25 = blz 100a t/m 101)
en
- c.
een brief (gedateerd 23 november 1999) aan de direkteur van OBS "[A]" te [plaats] verzonden waarin ondermeer vermeld stond:
- -
dat [betrokkene 1] bijstand van de gemeente Bergen geniet en middels allerlei valse voorwendsels over psychische en lichamelijke klachten geen werkplicht opgelegd krijgt, terwijl ze meer bijverdient met allerhande werk en pornofotografie dan haar maandelijkse uitkering bedraagt, en
- -
dat [betrokkene 1] voor haar scheiding in 1993 al 4 jaar lang een lesbische relatie onderhield met een prostituee uit [B] te [plaats] en een lesbische relatie onderhield met haar buurvrouw [betrokkene 4] en middels pornofoto's sexpartners tegen betaling thuis ontvangt, en
- -
dat de weekeinden voor [betrokkene 1] fijner zijn want dan doet ze aan lesbische groepssex en kan ze haar zoon [betrokkene 5] dumpen bij de vader,
en bij welke brief pornografische foto's van voornoemde [betrokkene 1] werden meegezonden,
(dospar 2.1.75 en 2.1.76 = blz 136 t/m 141)
en
- d.
een brief (gedateerd 22 oktober 1999)aan de Politie Gennep verzonden waarin ondermeer vermeld stond dat door een bewoner van de [a-straat] te [plaats] gemeld wordt dat [betrokkene 1] de boel oplicht door aangifte bij de politie en de verzekering te doen van diefstal en vernieling om zodoende aan verzekeringsgeld te komen,
en bij welke brief pornografische foto's van voornoemde [betrokkene 1] werden meegezonden,
(dospar 2.1.10 t/m 2.1.13 = blz 81a t/m 84)
verspreid;
2.
hij meermalen in de periode van 1 oktober 1999 tot en met 29 november 1999 te Nieuw-Bergen, in elk geval in de gemeente Bergen L, opzettelijk [betrokkene 1] in het openbaar bij afbeelding heeft beledigd, hierin bestaande dat hij, verdachte, in brede kring pornografische foto's van [betrokkene 1] heeft verspreid:
3.
hij in de periode van l0 juni 1997 tot en met 30 november 1999 in Nederland opzettelijk enig bedrag aan geld, toebehorende aan [betrokkene 1], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gemachtigde, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(...)
5.
hij op 24 oktober 1999 in de gemeente Venray opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Audi), toebehorende aan [betrokkene 3], heeft beschadigd."
5.
De verjaringsbepalingen in art. 70 en 72 Sr zijn door de inwerkingtreding op 1 januari 20062. van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 5953. niet altijd even eenvoudig toe te passen in zaken waarin de feiten (ruim) voor die datum zijn gepleegd. Ingevolge art. 70, eerste lid, Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in zes jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld (aanhef en onder 2°) en in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld (aanhef en onder 3°). In die zin luidde ook al het eerste lid van art. 70 (oud) Sr. In het onderhavige geval wordt enkel valsheid in geschrift (feit 4) naar de wettelijke omschrijving met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren bedreigd. De feiten 1 (smaadschrift), 2 (eenvoudige belediging), 3 (verduistering) en 5 (zaaksvernieling) vallen onder het bepaalde van art. 70, eerste lid aanhef en onder 2° (oud) Sr; het recht tot strafvordering voor deze misdrijven vervalt dus door verjaring in zes jaren.
6.
Het bestreden verstekarrest is blijkens een van het dossier deel uitmakende akte van uitreiking op 18 november 2010 in persoon aan verzoeker betekend. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat gedurende zes jaren daaraan voorafgaand enige daad van vervolging is verricht in de zin van art. 70, eerste lid (oud), Sr.4. Ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten is dus de in art. 70, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr (oud) bepaalde termijn van verjaring vervuld, zodat het recht tot strafvervolging van het Openbaar Ministerie voor die feiten is komen te vervallen.
7.
Andere gronden dan de hiervoor onder 6 genoemde waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van de bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van die feiten alsmede dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak (gelet op het bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde feit 4) zal vernietigen voor wat betreft de strafoplegging en de zaak in zoverre terugwijst naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑06‑2012
Besluit van 7 december 2005 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 596.
Wet van 16 november 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord en enkele andere misdrijven alsmede enige aanpassingen van de regeling van de verjaring en de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten).
De laatste, de verjaring stuitende, daad van vervolging in de zin van art. 72, eerste lid, Sr (oud) vóór de betekening van het verstekarrest op 18 november 2010 was de betekening op 1 april 2003 van het verstekarrest aan de griffier, omdat van verzoeker geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Zie HR 31 oktober 1967, LJN AB6540, NJ 1968/85 m.nt. Van Eck.
Uitspraak 05‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Ambtshalve verjaring.
Partij(en)
5 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/00430
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 december 2002, nummer 20/001474-01, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.W. van der Kruijs, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen wat betreft de beslissingen ten aanzien van de bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging ter zake die feiten, alsmede dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak, gelet op het bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde feit 4, zal vernietigen wat betreft de strafoplegging en de zaak in zoverre zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd en voor zover hier van belang -:
- 1.
smaadschrift, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 30 november 1999;
- 2.
eenvoudige belediging, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 29 november 1999;
3.
verduistering, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot en met 5 februari 1998;
4.
valsheid in geschrift, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot en met 5 februari 1998;
5.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, gepleegd op of omstreeks 24 oktober 1999.
Deze feiten zijn bewezenverklaard. Het Hof heeft de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.
- 2.2.
Het bij verstek gewezen arrest van het Hof is uitgesproken op 18 december 2002. Bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een mededeling als bedoeld in art. 366 Sv van 28 maart 2003. Uit de stukken blijkt niet dat gedurende zes jaren nadien enige daad van vervolging is verricht als bedoeld in art. 72 Sr, zoals deze bepaling luidt na de inwerkingtreding van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 596 (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten). De in art. 70, aanhef en onder 2°, (oud) Sr bepaalde termijn van verjaring is wat betreft het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde dus verstreken, zodat ten aanzien van die feiten het recht tot strafvordering is vervallen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 2 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde, alsmede de strafoplegging;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde feit op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juni 2012.