Hof 's-Hertogenbosch, 13-07-2011, nr. 20-001137-10
ECLI:NL:GHSHE:2011:BR1512
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-07-2011
- Zaaknummer
20-001137-10
- LJN
BR1512
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BR1512, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑07‑2011
Uitspraak 13‑07‑2011
Inhoudsindicatie
De medeverdachte heeft het slachtoffer dodelijk verwond met een vuurwapen. Verdachte heeft gesteld dat geen sprake is van medeplegen van doodslag. Het hof is van oordeel dat verdachte zich heeft kunnen distantiëren van het vuurwapengebruik door de medeverdachte en daarmee het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Immers is verdachte, terwijl het slachtoffer onder schot werd gehouden door de medeverdachte, terug naar de auto gelopen om een breekijzer te halen. Verdachte heeft zich, door terug te keren naar de woning, geschaard achter het handelen van de medeverdachte.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001137-10
Uitspraak : 13 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 9 maart 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-811961-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1976],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen,
waarbij de meervoudige kamer van de rechtbank Breda de als vierde subsidiair ten laste gelegde inbraak met geweldpleging, de dood ten gevolge hebbende, bewezen heeft verklaard en verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrekt van voorarrest, en met niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard. Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is de vordering niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. H.C.J.M. de Goede, en van hetgeen door verdachte en namens diens raadsman, mr. W.B.M. Bos, advocaat te Breda, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen verdachte subsidiair is ten laste gelegd, te weten medeplegen van gekwalificeerde doodslag, en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft:
- -
vrijspraak van het primair ten laste gelegde (medeplegen van moord), het subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van gekwalificeerde doodslag), het tweede subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van doodslag) en het derde subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van inbraak met geweld, de dood ten gevolge hebbende) bepleit;
- -
zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot een bewezenverklaring van het vierde subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van een poging tot inbraak met geweld, de dood ten gevolge hebbende);
- -
verzocht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 5 jaren te matigen en daarbij gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren de bovengrens is.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een (poging tot) diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
tweede subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
derde subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de Stationsstraat 6a, heeft weggenomen een of meer goed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, welke diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking en/of inklimming, werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging(en) met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) met een hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) op zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden en/of een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of met dat/een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, zulks terwijl bovenomschreven feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
vierde subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de Stationsstraat 6a, weg te nemen een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, de voordeur van die woning in heeft/hebben getrapt en/of in die woning een of meer deur(en) en/of een luik heeft/hebben geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal door middel van braak, verbreking en/of inklimming werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging(en) met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) met een hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] een of meer ma(a)l(en) op zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden en/of een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of met dat/een vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, de voordeur van die woning in heeft/hebben getrapt en/of in die woning een of meer deur(en) en/of een luik heeft/hebben geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal door middel van braak, verbreking en/of inklimming werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, zulks terwijl bovenomschreven feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde medeplegen van moord is het hof – met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden bevat om tot een bewezen verklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] te kunnen komen. Immers is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken van een voorafgaand aan de schietpartij door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gezamenlijk beraamd plan, waaruit de op het vuurwapengebruik door [medeverdachte] en de op de dood van [slachtoffer] gerichte opzet van beiden zou kunnen worden afgeleid.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat ook daarvoor het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Het hof overweegt daartoe dat, om tot een bewezenverklaring te komen ter zake van medeplegen van gekwalificeerde doodslag, bewezen moet worden - naast de doodslag en een ander strafbaar feit – dat die doodslag is gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat andere strafbare feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf (en/of zijn mededader) hetzij straffeloosheid, hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de doodslag heeft medegepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de (poging tot) diefstal van de hasj uit de woning voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de medeverdachte [medeverdachte] straffeloosheid te verzekeren dan wel het bezit van de hasj te verzekeren. Immers, direct nadat medeverdachte [medeverdachte] op [slachtoffer] heeft geschoten, hebben [medeverdachte] en verdachte hun zoektocht naar de hasj gestaakt, zijn de woning ontvlucht en pas veel later aangehouden. Het hof is derhalve van oordeel dat er geen strafrechtelijk relevant direct verband bestaat tussen de poging tot diefstal van de drugs en de dood van het slachtoffer en dat dit twee op zichzelf staande feiten betreft.
Nu het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zal het hof verdachte daarvan vrijspreken.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
Op 12 september 2007 omstreeks 04.30 uur heeft een bewoner van de Stationsstraat te Roosendaal bij de politie gemeld dat zij vanuit haar woning gegil en op schieten lijkende geluiden heeft gehoord. De ter plaatste gearriveerde verbalisanten troffen de voordeur van het perceel Stationsstraat 6a te Roosendaal open aan. Zij hebben de voordeur verder open geduwd en hebben de trap naar de eerste verdieping genomen, alwaar zij aan het einde van de overloop een manspersoon op de grond aantroffen. De verbalisanten zagen dat de man ruggelings op de grond lag met zijn hoofd in de richting van de rechterdeur en zijn voeten nagenoeg op de drempel van de linkerdeur. Voorts zagen zij dat de man geen teken van leven gaf. Door een broeder van de GGD werd, nadat deze een ECG had gemaakt welke geen uitslag gaf, medegedeeld dat de man overleden was. Tijdens een confrontatie in het mortuarium later die dag werd door de getuigen verklaard dat zij het stoffelijke overschot van de man herkenden als [slachtoffer].
Uit de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is ondermeer gebleken dat er sprake is van één inschot in de romp en een doorschot door beide onderbenen. Door de arts-patholoog is geconcludeerd dat het intreden van de dood kan worden verklaard door het inschot in de romp met perforatie van onder meer de long, het hart en de lever, gepaard gaande met forse bloeduitstorting.
Verdachte heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] op 11 september 2007 heeft benaderd met de vraag of hij samen met hem naar Roosendaal wilde afreizen om een inbraak te plegen. Volgens de opdrachtgever van verdachte, [opdrachtgever], zou in de woning aan de Stationsstraat 6a 50 kilogram hasj verstopt liggen en zouden verdachte en [medeverdachte] de helft van de opbrengst krijgen. Verdachte en [medeverdachte] zijn in de vroege ochtend van 12 september 2011 per auto vanuit België naar het pand in Roosendaal gereden. Verdachte wist op dat moment nog niet dat [medeverdachte] een geladen vuurwapen bij zich droeg in zijn broeksband. Bij de woning aan de Stationsstraat 6a gearriveerd heeft [medeverdachte] de voordeur ingetrapt, waarna beiden het pand zijn binnengegaan. Op de eerste verdieping stuitten zij tot hun verrassing op [slachtoffer], die in de achterste slaapkamer lag te slapen. Er ontstond een worsteling tussen [slachtoffer], [medeverdachte] en verdachte. De laatste twee wisten [slachtoffer] uiteindelijk te overmeesteren, waarna hij met behulp van een coaxkabel werd vastgebonden en op bed werd neergelegd. [medeverdachte] heeft vervolgens zijn vuurwapen gepakt en [slachtoffer] daarmee onder schot gehouden, zodat verdachte – na eerst terug naar de auto te zijn gelopen – de zoektocht naar de drugs kon voortzetten. Op een gegeven moment wist [slachtoffer] zich los te maken en heeft hij een schraapstaal gepakt, waarmee hij dreigend op verdachte afkwam. [medeverdachte] zag dit en waarschuwde verdachte, waarna een tweede worsteling met [slachtoffer] volgde.
Bovenstaande gang van zaken wordt – tot aan dit moment – door medeverdachte [medeverdachte] bevestigd. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij in de woning aan de Stationsstraat 6a te Roosendaal meermalen met het vuurwapen heeft geschoten en dat hij [slachtoffer] hierbij heeft geraakt.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van medeplegen van doodslag (tweede subsidiair). Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van het feit dat medeverdachte [medeverdachte] een vuurwapen bij zich had, een taakverdeling waaruit het gezamenlijke opzet op de dood zou blijken niet uit het dossier naar voren komt en ook niet is gebleken dat verdachte zich stilzwijgend heeft aangesloten bij het voorgenomen gebruik van het vuurwapen door [medeverdachte]. Het enkele feit dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd op het moment dat hij de koevoet is gaan halen, maakt volgens de verdediging nog geen medeplegen of voorwaardelijk opzet. Voorts had verdachte niet kunnen of moeten voorzien dat het slachtoffer zichzelf zou bevrijden, hem zou aanvallen met een ijzeren staaf en dat medeverdachte [medeverdachte] hierop het vuur zou openen.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Nadat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer] met veel geweld hebben weten te overmeesteren, zijn handen hebben vastgebonden met een coaxkabel en hem vervolgens op bed hebben neergelegd, heeft [medeverdachte] het vuurwapen uit zijn broeksband gepakt en heeft dit op [slachtoffer] gericht ten einde hem onder schot te houden tijdens de verdere zoektocht naar de hasj. Anders dan de rechtbank, meent het hof dat dit moment doorslaggevend is voor de beoordeling van de vraag of sprake is van medeplegen van doodslag en niet, zoals de rechtbank en de verdediging menen, het moment waarop verdachte door [slachtoffer] wordt aangevallen met het schraapstaal.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte op het moment dat het wapen tevoorschijn kwam niet had kunnen of moeten voorzien dat het slachtoffer zichzelf even later zou bevrijden, hem zou aanvallen met het schraapstaal en dat [medeverdachte] hierop met het vuurwapen zou gaan schieten. Het hof volgt de verdediging in die stelling niet. Naar het oordeel van het hof had verdachte weldegelijk kunnen verwachten dat het geweld vanaf dat moment zou kunnen escaleren. Het hof overweegt daarbij dat iemand die (wederrechtelijk) van zijn vrijheid wordt beroofd zichzelf uit die situatie zal trachten te bevrijden. Dat de verdachten ook rekening hielden met de omstandigheid dat [slachtoffer] zichzelf zou willen bevrijden van de coaxkabel en dat dit met geweld gepaard zou kunnen gaan, blijkt reeds uit de omstandigheid dat het slachtoffer juist daarom onder schot werd gehouden. Bovendien heeft [slachtoffer] zich ook niet zonder slag of stoot laten overmeesteren. Gelet hierop, had verdachte rekening kunnen en moeten houden met de omstandigheid dat het slachtoffer weerstand zou bieden en derhalve met het dodelijk gebruik van het door [medeverdachte] gehanteerde vuurwapen als reactie daarop.
Met betrekking tot het voorwaardelijk opzet van medeverdachte [medeverdachte] op de dood van [slachtoffer] overweegt het hof dat uit de omstandigheid dat [medeverdachte] in een kleine ruimte meermalen, gericht dan wel ongericht, heeft geschoten met een vuurwapen, naar algemene ervaringsregels volgt dat de kans dat [slachtoffer] daardoor dodelijk wordt getroffen aanmerkelijk is. Deze gedraging van [medeverdachte] kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – nu van enige contra-indicatie niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte] welbewust de aanmerkelijk kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat er op zijn minst sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. Het hof overweegt daarbij nog dat het de resultaten uit het onderzoek naar de schootsbanen niet strijdig acht met die conclusie.
De vraag waar het hof zich vervolgens voor ziet gesteld is of verdachte zich had kunnen distantiëren of dat verdachte zich (stilzwijgend) heeft aangesloten bij het, zoals hiervoor overwogen, voorgenomen gebruik van het vuurwapen door [medeverdachte] en het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer], hetgeen door de verdediging wordt betwist.
Het hof overweegt daartoe dat verdachte – nadat het slachtoffer met veel geweld is overmeesterd en onder schot wordt gehouden met een vuurwapen – op verzoek van [medeverdachte] terug naar de auto loopt om een koevoet op te halen. Het hof gaat, anders dan het openbaar ministerie, uit van het ophalen van een koevoet, zoals door de verdachten is verklaard, en niet van de lezing dat verdachte een vuurwapen uit de auto is gaan halen. De verklaringen van de verdachten omtrent het in eerste instantie vergeten zijn van de koevoet zijn wellicht niet als voor de hand liggend te bestempelen, maar zijn op het hof toch geloofwaardig overgekomen, mede omdat die verklaringen niet als ontlastend zijn aan te merken. Bovendien passen zij in het geheel van de door de verdachten beschreven gang van zaken.
Het hof overweegt voorts dat verdachte op dit moment de mogelijkheid had zich van het gebruik van het vuurwapen door [medeverdachte] te distantiëren. Verdachte had toen bijvoorbeeld in de auto kunnen stappen en kunnen wegrijden, maar heeft daartoe kennelijk geen aanleiding of reden gezien. In tegendeel, verdachte heeft juist de koevoet uit de auto gepakt, is teruggekeerd naar de woning wetende dat [medeverdachte] het met veel geweld overmeesterde slachtoffer onder schot hield en heeft vervolgens de zoektocht naar de hasj voortgezet. Voorts heeft verdachte op geen enkel moment tegen [medeverdachte] gezegd dat hij niet wilde hebben dat [medeverdachte] het slachtoffer met het vuurwapen onder schot hield en dat hij het wapen weg moest stoppen.
Gelet op voornoemde gedragingen, is het hof van oordeel dat verdachte zich achter het voorwaardelijk opzet van [medeverdachte] op de doodslag van [slachtoffer] heeft geschaard en dat derhalve sprake is van het medeplegen van die doodslag.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hiervoor vermelde feiten waarvan het hof uitgaat en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs en de aan deze onderdelen ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte tweede subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2007 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader met dat opzet, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het tweede subsidiair bewezen verklaarde levert op: medeplegen van doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg ter zake van inbraak met geweldpleging, de dood ten gevolge hebbende, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter zake van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, gevorderd.
De verdediging heeft het hof verzocht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 5 jaren te matigen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren de bovengrens is. De verdediging is hierbij uitgegaan van een bewezenverklaring van het vierde subsidiair ten laste gelegde.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer]. Hoewel verdachte niet degene is geweest die de dodelijke schoten heeft gelost, heeft hij – door zich achter het handelen van medeverdachte [medeverdachte] te scharen – [slachtoffer] beroofd van het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Dit heeft op een gewelddadige wijze plaatsgevonden, waarbij de verdachten ervoor hebben gekozen de zoektocht naar de hasj niet af te breken en de woning te verlaten toen zij zich met het slachtoffer geconfronteerd zagen, maar juist de confrontatie aan gingen en daarbij een vuurwapen ter hand hebben genomen, althans, verdachte heeft zich daarvan niet gedistantieerd. Het hof rekent dat verdachte (en zijn mededader) zwaar aan.
Het spreekt voor zich dat het overlijden van [slachtoffer] groot leed teweeggebracht heeft bij zijn nabestaanden. Het verdriet en onbegrip is groot, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen. Voorts is het te verwachten dat een situatie als de onderhavige – waarbij het slachtoffer niets te maken had met de (mogelijk niet eens aanwezige) hasj, opkomt voor zijn eigen veiligheid en dit moet bekopen met de dood – de algemene gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving in negatieve zin zal beïnvloeden.
In strafverzwarende zin heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden dat:
- -
verdachte de initiatiefnemer van de inbraak is geweest en niet heeft ingegrepen toen bleek dat [medeverdachte] een wapen ter hand nam, noch zich daarvan heeft gedistantieerd terwijl hij ruim de tijd en gelegenheid heeft gehad de woning te verlaten om verdere confrontatie met het slachtoffer te voorkomen;
- -
verdachte blijkens het zich in het dossier bevindende, hem betreffende Belgisch strafblad, in België meerdere malen wegens het plegen van geweldsdelicten is veroordeeld.
Ten voordele van verdachte heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte niet degene is geweest die het vuurwapen heeft meegenomen naar de woning, [slachtoffer] daarmee onder schot heeft gehouden en vervolgens met dat vuurwapen heeft geschoten en daarbij [slachtoffer] dodelijk heeft verwond.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tweede subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tweede subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.J. van der Kaaden, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Oort, griffier,
en op 13 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.