Rb. Arnhem, 14-11-2008, nr. AWB 08/242
ECLI:NL:RBARN:2008:BG5026
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
14-11-2008
- Zaaknummer
AWB 08/242
- LJN
BG5026
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BG5026, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 14‑11‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2011:BP5976
Uitspraak 14‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Bij structurele middelen van de leerstoelgroep die tijdelijk voor een ander doel worden ingezet, is geen sprake van het tijdelijk beschikbaar zijn van financiële middelen als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAO NU. Dienstverband kan niet op grond van artikel 3.9, vijfde lid, van de CAO NU geacht worden te zijn omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd, omdat geen sprake is van een kennelijk onjuiste grond.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/242
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 14 november 2008
inzake
[naam eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. D.O. Pechler,
tegen
het College van Bestuur Wageningen Universiteit, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 december 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2003 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn tijdelijke aanstelling met ingang van 16 december 2003 van rechtswege eindigt en dat zijn aanstelling nadien niet wordt voortgezet. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 december 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 mei 2004 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Het tegen dit besluit door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 9 juni 2005 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 4 oktober 2007, voor zover hier van belang, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 7 mei 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 12 september 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.O. Pechler, werkzaam bij de VAWO. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en [X].
3. Overwegingen
Bij besluit van 30 november 2000 is eiser voor het tijdvak van 16 december 2000 tot 16 december 2003 op grond van artikel 3.7, eerste lid, sub b, van de CAO Nederlandse Universiteiten (CAO NU) aangesteld in de functie van postdoc bij de leerstoelgroep [naam leerstoelgroep] te Wageningen. Ingevolge dit artikel kan een dienstverband voor bepaalde tijd worden aangegaan vanwege het slechts tijdelijk beschikbaar zijn van financiële middelen dan wel ter uitvoering of mede-uitvoering van een bepaald werk.
Artikel 3.9, vijfde lid, van de CAO NU bepaalt dat indien bij een dienstverband voor bepaalde tijd in de schriftelijke vastlegging van het dienstverband de grond voor het dienstverband niet wordt vermeld of een kennelijk onjuiste grond wordt vermeld, het dienstverband voor bepaalde tijd geacht wordt omgezet te zijn in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
Eiser heeft aangevoerd dat op grond van de in dit artikelonderdeel neergelegde conversiebepaling zijn dienstverband voor bepaalde tijd geacht wordt omgezet te zijn in een dienstverband voor onbepaalde tijd dat niet van rechtswege eindigt op 16 december 2003. Eiser heeft hiertoe gewezen op de in het Leerstoelenplan en het Instellingsplan 1999-2003 vermelde vaste 0,5 formatieplaats van [functie] binnen de leerstoelgroep [naam leerstoelgroep], die tijdelijk zou worden opgevuld door een post doc. Voor deze formatieplaats was een eerste, althans structurele geldstroom gegarandeerd.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat er geen enkele noodzaak bestond voor een tijdelijke aanstelling in de functie van post doc, omdat de functie van [functie] vacant was en hij feitelijk die functie vervulde.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het dienstverband met eiser wel degelijk vanwege het slechts tijdelijk beschikbaar zijn van financiële middelen is aangegaan. Verweerder heeft hiertoe gewezen op de brief van 1 februari 2000 van de hoogleraar-directeur van het departement Omgevingswetenschappen waaruit blijkt dat tussen hem en verweerder de aanstelling van een aio-plaats en de aanstelling van een post doc voor 50% gedurende een periode van drie jaar is overeengekomen waarbij met betrekking tot de financiering is afgesproken: 25% uit de centrale middelen, 25% door het departement en 50% uit het revolving fund van het departement als renteloze lening die afgelost zal worden door de leerstoelgroep. Het gaat hier om een job-offer-conforme toewijzing van middelen aan professor [A]. Deze middelen zijn door de leerstoelgroep aangevuld teneinde de omvang van de aanstelling uit te breiden naar 0,8 fte. De financiële ruimte hiervoor werd gevonden doordat de leerstoelgroep had besloten de vacante [functie]-functie tijdelijk (voor de duur van drie jaar) niet in te vullen. Per 1 januari 2000 is de omvang van eisers aanstelling verder uitgebreid naar 0,9 fte. Deze uitbreiding is volgens verweerder ten laste gebracht van tijdelijk beschikbare eerste geldstroommiddelen. Hiervoor is verwezen naar een mutatie-opdracht van 9 februari 2001.
De rechtbank stelt voorop dat in dit geding uitsluitend de grond waarop het dienstverband is aangegaan ter beoordeling voorligt. Aan de noodzaak voor een (tijdelijke) aanstelling in de functie van post doc kan dan ook worden voorbijgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de in de brief van 1 februari 2000 vermelde financiering bedoeld was voor de aanstelling van eiser in de functie van post doc voor 0,5 fte gedurende een periode van drie jaar, zulks gegeven het feit dat de vacature voor de functie van post doc enkele maanden na die brief is opengesteld. Het gaat hier om een job-conforme toewijzing van middelen.
Niet in geschil is en ook voor de rechtbank staat vast dat de uitbreiding van de omvang van eisers aanstelling van 0,5 naar 0,8 fte door de leerstoelgroep is gefinancierd met middelen die als gevolg van het niet invullen van vacante [functie]-functie beschikbaar waren.
Met betrekking tot de uitbreiding van de omvang van eisers aanstelling van 0,8 naar 0,9 fte acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die ten laste is gebracht van de job-conforme toewijzing van middelen aan professor [A]. Zulks verdraagt zich immers niet met de brief van 1 februari 2000. Hierbij is in aanmerking genomen dat de in de mutatie-opdracht vermelde gegevens niet juist hoeven te zijn en daaraan, gelet op de zojuist genoemde brief, geen beslissende betekenis mag worden toegekend.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wanneer sprake is van het slechts tijdelijk beschikbaar zijn van financiële middelen als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAO-NU. Dit geldt zeker voor financiële middelen die uit de zogenaamde tweede etc. geldstroom beschikbaar worden gesteld. Ten aanzien van eerste geldstroom dient onderscheid te worden gemaakt tussen tijdelijke middelen ten laste van verweerder en structurele middelen die door de leerstoelgroep tijdelijk voor een ander doel beschikbaar worden gesteld. Bij de tijdelijke middelen van verweerder in het kader van de job-conforme toewijzing aan professor [A] die buiten de reguliere begrotingssystematiek vielen, is sprake van het tijdelijk beschikbaar zijn van financiële middelen. Dit ligt anders bij de structurele middelen van de leerstoelgroep die tijdelijk voor een ander doel zijn ingezet. De structurele middelen die als gevolg van het niet invullen van de functie van [functie] beschikbaar waren en voor de financiering van eisers functie zijn gebruikt, kunnen niet als zodanig worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande is eisers aanstelling in overwegende mate gefinancierd met tijdelijk beschikbare financiële middelen als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAO NU, zodat geen sprake is van een kennelijk onjuiste grond voor het dienstverband. Eisers dienstverband kan dan ook niet op grond van artikel 3.9, vijfde lid, van de CAO NU geacht worden te zijn omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Reeds daarom is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. P.L. de Vos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2008.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 14 november 2008