Einde inhoudsopgave
Opiumwet
Artikel 3a [Wijzigingen lijst I of II]
Geldend
Geldend vanaf 24-10-2018
- Redactionele toelichting
Het kamerstuknummer is gepubliceerd als 34929.
- Bronpublicatie:
03-10-2018, Stb. 2018, 356 (uitgifte: 23-10-2018, kamerstukken: 34923)
- Inwerkingtreding
24-10-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-10-2018, Stb. 2018, 356 (uitgifte: 23-10-2018, kamerstukken: 34923)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Financiën
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden aan de bij deze wet behorende lijst I of lijst II middelen toegevoegd indien deze onder de werking van het Enkelvoudig Verdrag of het Psychotrope Stoffen Verdrag worden gebracht of uit hoofde van de uit het Kaderbesluit 2004/757/JBZ of het Besluit 2005/387/JBZ voortvloeiende verplichting onder de werking van deze wet dienen te worden gebracht. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen van lijst I of II middelen worden geschrapt indien deze aan de werking van de in de eerste volzin bedoelde verdragen worden onttrokken dan wel indien de in die volzin bedoelde verplichting uit hoofde van het Kaderbesluit 2004/757/JBZ of het Besluit 2005/387/JBZ komt te vervallen.
2.
3.
4.
Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt niet vastgesteld dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het ontwerp van de maatregel is overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal en binnen die termijn niet door of namens een van beide Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in het ontwerp van de maatregel geregelde onderwerp wordt geregeld bij wet.
5.
Indien naar het oordeel van Onze Minister handelingen als bedoeld in artikel 2 of 3 ten aanzien van een middel onverwijld moeten worden verboden en de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste of tweede lid niet kan worden afgewacht, kan het middel daartoe bij ministeriële regeling worden aangewezen. Onze Minister draagt ervoor zorg dat tegelijk met de vaststelling van deze ministeriële regeling het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur met dezelfde inhoud ter beoordeling aan de ministerraad wordt aangeboden. De ministeriële regeling blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de algemene maatregel van bestuur waarbij het betreffende middel wordt aangewezen in werking treedt, doch uiterlijk tot een jaar na het inwerkingtreden van de regeling.