Einde inhoudsopgave
Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Redactionele toelichting
Goedgekeurd bij de wet van 15-11-2012, Stb. 574.
- Bronpublicatie:
02-08-2012, Stb. 2012, 361 (uitgifte: 08-08-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2012, Stb. 2012, 329 (uitgifte: 18-07-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met art. I van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (12-07-2012, Stb. 328).
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Ouderdomsuitkering
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Voor de toepassing van deze wet wordt het pensioen geacht te zijn berekend:
- a.
voor de gewezen overheidsdienaren, aan wie een pensioen is toegekend, hetwelk is dan wel wordt geacht te zijn berekend naar de krachtens het desbetreffende pensioenreglement voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste diensttijd, naar 40 dienstjaren;
- b.
voor de gewezen overheidsdienaren, aan wie een pensioen anders dan bedoeld onder a is toegekend, naar een zodanig gedeelte van 40 dienstjaren, als de diensttijd, waarnaar het pensioen is dan wel wordt geacht te zijn berekend zich verhoudt tot de krachtens het desbetreffende pensioenreglement voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste diensttijd;
- c.
voor de gewezen overheidsdienaren, die in het genot zijn van een invaliditeitstoeslag als bedoeld in artikel 2a van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956, naar een aantal dienstjaren, dat zich verhoudt tot veertig als de diensttijd, welke krachtens het desbetreffende pensioenreglement overeenkomt met de in de leden 2 van de artikelen 3a, 3b en 3c van die wet genoemde percentages, zich verhoudt tot de krachtens het desbetreffende pensioenreglement voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste diensttijd, doch ten hoogste naar 40 dienstjaren;
- d.
voor de weduwen van gewezen overheidsdienaren, naar 40 dienstjaren.
2.
Voor de toepassing van het voorgaande lid wordt ten aanzien van pensioenen, als bedoeld in artikel 35 van de regeling voor het reserve-personeel van het leger in Nederlandsch-Indië (Ind. Stb. 1923, 518), de voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste diensttijd gesteld op 20 jaren.
3.
Diensttijd, waarnaar een of meer pensioenen worden geacht te zijn berekend, wordt geacht te zijn vervuld gedurende het tijdvak of de tijdvakken, welke door de gewezen overheidsdienaar of, indien het betreft een weduwenpensioen, degene, aan wiens overlijden het recht op pensioen wordt ontleend, daadwerkelijk in dienstverhouding is of zijn doorgebracht en, voor zover de duur daarvan te boven gaande, geacht aan te sluiten bij het einde van de laatste dienstverhouding, waaraan recht op pensioen is ontleend; voor zover dientengevolge deze diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip, waarop de gewezen overheidsdienaar of degene, aan wiens overlijden het recht op pensioen wordt ontleend, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft of zou hebben bereikt, wordt die diensttijd, teruggerekend van dat tijdstip af, geacht te zijn vervuld voor zover mogelijk gedurende de tijdvakken van onderbreking van de daadwerkelijk in dienstverhouding doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk voor de aanvang van het eerste dienstverband waaraan recht op pensioen wordt ontleend.
4.
Het bepaalde in het voorgaande lid lijdt uitzondering ten aanzien van pensioenen als bedoeld in artikel 35 van de regeling voor het reserve-personeel van het leger in Nederlandsch-Indië, in dier voege, dat voor de vaststelling van het tijdvak gedurende hetwelk wordt geacht te zijn vervuld diensttijd, waarnaar een zodanig pensioen wordt geacht te zijn berekend, andere pensioenen buiten aanmerking worden gelaten.
5.
Tijd, waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen ouderdomspensioen, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling op grond van de Algemene Ouderdomswet, wordt, indien en voor zover die tijd samenvalt met het in lid 3 bedoelde tijdvak, van de in lid 1 bedoelde dienstjaren in mindering gebracht en voor de toepassing van artikel 4 buiten aanmerking gelaten.