Procestaal: Grieks.
HvJ EU, 05-04-2011, nr. C-424/09
ECLI:EU:C:2011:210
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
05-04-2011
- Magistraten
V. Skouris, A. Tizzano, J.N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, K. Schiemann, J.-J. Kasel, D. Šváby, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász, G. Arestis, M. Safjan, M. Berger
- Zaaknummer
C-424/09
- LJN
BQ2371
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2011:210, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 05‑04‑2011
Uitspraak 05‑04‑2011
V. Skouris, A. Tizzano, J.N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, K. Schiemann, J.-J. Kasel, D. Šváby, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász, G. Arestis, M. Safjan, M. Berger
Partij(en)
In zaak C-424/09,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) bij beslissing van 29 juni 2009, ingekomen bij het Hof op 28 oktober 2009, in de procedure
Christina Ioanni Toki
tegen
Ypourgos Ethnikis paideias kai Thriskevmaton,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, A. Tizzano, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, K. Schiemann (rapporteur), J.-J. Kasel en D. Šváby, kamerpresidenten, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász, G. Arestis, M. Safjan en M. Berger, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 oktober 2010,
gelet op de opmerkingen van:
- —
C. Toki, vertegenwoordigd door T. Georgopoulos, dikigoros,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door E. Skandalou als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Zavvos en H. Støvlbæk als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 november 2010,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L19, blz. 16), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001 (PB L 206, blz. 1; hierna: ‘richtlijn 89/48’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen C. Toki, die in het Verenigd Koninkrijk bepaalde kwalificaties op het gebied van de milieutechnologie heeft verworven, en de Ypourgos Ethnikis paideias kai Thriskevmaton (minister van Onderwijs en Eredienst) betreffende besluiten van het Symvoulio Anagnorisis Epangelmatikis Isotimias Titlon Tritovathmias Ekpaidefsis (Raad voor de erkenning van de gelijkwaardigheid van hogeronderwijsdiploma's) waarbij haar de toegang tot het beroep van milieukundig ingenieur in Griekenland is geweigerd.
Toepasselijke bepalingen
Wettelijke regeling van de Unie
3
Blijkens de derde en de vierde overweging van de considerans van richtlijn 89/48 voert deze richtlijn een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's in, dat de Europese burgers in staat stelt alle beroepsactiviteiten uit te oefenen waarvoor de ontvangende lidstaat een postsecundaire opleiding vereist, voor zover zij in het bezit zijn van dergelijke diploma's die hen op die activiteiten voorbereiden, een studieperiode van ten minste drie jaar afsluiten en in een andere lidstaat zijn uitgereikt.
4
Volgens de vijfde en de tiende overweging van de considerans van de richtlijn behouden de lidstaten het recht het vereiste minimumopleidingsniveau vast te stellen om de kwaliteit van de op hun grondgebied verleende diensten te waarborgen voor beroepen waarvoor de Europese Unie dat niveau niet heeft vastgesteld en is het algemeen stelsel van erkenning van diploma's niet bedoeld om wijzigingen aan te brengen in de beroepsvoorschriften, waaronder de deontologische regels, die gelden voor alle personen die op het grondgebied van een lidstaat een beroep uitoefenen.
5
Luidens artikel 2, eerste alinea, is richtlijn 89/48 van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat die in een andere lidstaat een ‘gereglementeerd beroep’ willen uitoefenen.
6
Volgens de omschrijving in artikel 1, sub c, van richtlijn 89/48 wordt onder ‘gereglementeerd beroep’ verstaan de gereglementeerde beroepsactiviteit of het geheel van gereglementeerde beroepsactiviteiten die in een lidstaat dit beroep vormen.
7
Volgens artikel 1, sub d, van de richtlijn wordt onder ‘gereglementeerde beroepsactiviteit’ verstaan:
‘[…] een beroepsactiviteit, voor zover de toegang tot of de uitoefening dan wel een van de wijzen van uitoefening daarvan, in een lidstaat krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma. Wijzen van uitoefening van een gereglementeerde beroepsactiviteit zijn met name:
- —
de uitoefening onder het voeren van een beroepstitel, indien het voeren van deze titel beperkt blijft tot bezitters van een diploma, dat is vastgelegd in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen;
- —
de uitoefening van een beroepsactiviteit in de gezondheidssector, indien de bezoldiging en/of de vergoeding van die activiteit krachtens het nationale stelsel van sociale zekerheid afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma.
Indien de eerste alinea niet van toepassing is, wordt onder een gereglementeerde beroepsactiviteit verstaan, een beroepsactiviteit die wordt uitgeoefend door de leden van een vereniging of organisatie die ten doel heeft in de betrokken beroepssector een hoog niveau te bevorderen en te handhaven en die, voor de verwezenlijking van dit doel, een specifieke vorm van erkenning geniet door een lidstaat en
- —
aan haar leden een diploma afgeeft,
- —
ervoor zorgt dat haar leden handelen volgens de beroepscode die zij voorschrijft, en
- —
hun het recht verleent, een titel of de daarvoor gebruikelijke aanduidingen te voeren dan wel een status te genieten die met dit diploma overeenkomt.
Een niet limitatieve lijst van verenigingen of organisaties die op het tijdstip van de aanneming van de richtlijn voldoen aan de voorwaarden van de tweede alinea, gaat in de bijlage. Telkens wanneer een lidstaat de in de tweede alinea bedoelde erkenning aan een vereniging of organisatie verleent, stelt hij de Commissie daarvan in kennis die deze informatie bekendmaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen’.
8
Op de in artikel 1, sub d, derde alinea, van richtlijn 89/48 genoemde lijst staat onder meer de ‘Engineering Council’.
9
Het begrip ‘beroepservaring’ wordt in artikel 1, sub e, van de richtlijn omschreven als ‘de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep in een lidstaat’.
10
Artikel 3 van richtlijn 89/48 luidt:
‘Wanneer in de ontvangende lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een diploma, mag de bevoegde autoriteit een onderdaan van een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien:
- a)
de aanvrager in het bezit is van het diploma dat door een andere lidstaat is voorgeschreven om tot het betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel deze activiteit aldaar uit te oefenen, en dat in een lidstaat behaald is, of
- b)
de aanvrager dit beroep gedurende twee jaar tijdens de voorafgaande tien jaren voltijds heeft uitgeoefend in een andere lidstaat waar dat beroep niet gereglementeerd is in de zin van artikel 1, sub c, en van de eerste alinea van artikel 1, sub d, en een of meer opleidingstitels bezit:
- —
die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die is aangewezen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat,
- —
waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundaire studiecyclus van ten minste drie jaar of een gelijkwaardige deeltijdstudie heeft gevolgd aan een universiteit of een instelling van hoger onderwijs of een andere instelling van hetzelfde opleidingsniveau in een lidstaat, en, in voorkomend geval, dat hij met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus wordt vereist,
- —
en die hem op de uitoefening van dit beroep hebben voorbereid.
De in de eerste alinea van dit punt bedoelde beroepservaring van twee jaar mag echter niet worden geëist wanneer de aanvrager met de in dit punt bedoelde opleidingstitel(s) een gereglementeerde opleiding heeft afgesloten.
Alle titels, dan wel elk geheel van dergelijke titels die door een bevoegde autoriteit in een lidstaat zijn afgegeven, worden met de in de eerste alinea bedoelde opleidingstitel gelijkgesteld, indien daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door de lidstaat als gelijkwaardig is erkend, mits de andere lidstaten en de Commissie van deze erkenning in kennis zijn gesteld.’
11
Niettegenstaande artikel 3 van richtlijn 89/48, kan de ontvangende lidstaat op grond van artikel 4 in bepaalde daarin omschreven gevallen van de aanvrager verlangen dat hij een beroepservaring van een bepaalde duur aantoont, een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar volbrengt of een proeve van bekwaamheid aflegt.
Nationale regeling
12
Bij presidentieel besluit 165/2000 van 23 juni 2000 (FEK A' 149/28.6.2000), zoals gewijzigd bij de presidentiële besluiten 373/2001 van 22 oktober 2001 (FEK A' 251) en 385/2002 van 23 december 2002 (FEK A' 334; hierna: ‘besluit 165/2000’), is richtlijn 89/48 omgezet in Grieks recht.
13
Artikel 2, leden 3 en 4, van besluit 165/2000 omschrijft het gereglementeerd beroep, de gereglementeerde beroepsactiviteit en de met een gereglementeerde beroepsactiviteit gelijkgestelde beroepsactiviteit in identieke termen als richtlijn 89/48. Aangaande het erkenningsmechanisme waarin artikel 3 van richtlijn 89/48 voorziet, bepaalt artikel 4, lid 1, sub b, van het besluit evenwel: ‘Wanneer de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep in Griekenland afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een in artikel 2 bedoeld diploma, mag de in artikel 10 van dit besluit bedoelde Raad een onderdaan van een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van dat beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien de aanvrager […] dit beroep gedurende twee jaar tijdens de voorafgaande tien jaren voltijds heeft uitgeoefend in een andere lidstaat waar dat beroep niet gereglementeerd is in de zin van artikel 2, leden 3 en 4, van dit besluit […]’.
14
Voor de gevallen waarin het daarin bedoelde erkenningsmechanisme niet kan worden toegepast, verwijst die nationale bepaling dus niet alleen naar de bepaling die overeenkomt met artikel 1, sub c, van richtlijn 89/48, maar ook naar de bepalingen die overeenkomen met artikel 1, sub d, van de richtlijn in zijn geheel. Die formulering leidt tot de uitsluiting van de toepassing van het erkenningsmechanisme wanneer de betrokkene afkomstig is uit een lidstaat waar de uitoefening van het betrokken beroep wordt geregeld door particuliere organisaties die door die staat worden erkend overeenkomstig artikel 1, sub d, tweede alinea, van de richtlijn.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15
Toki is een Grieks staatsburger. Zij heeft in het Verenigd Koninkrijk het diploma van ‘Bachelor of Engineering’ en het diploma van ‘Master of Science’ op het gebied van de milieutechnologie behaald, respectievelijk in 1997 aan de universiteit van Sheffield Hallam, en in 1998 aan de universiteit van Portsmouth. Op 1 september 1999 heeft deze laatste Toki aangesteld als ‘researcher’. Tot 31 augustus 2002 werkte zij daar bij het departement weg- en waterbouwkunde. De activiteiten van Toki omvatten, buiten haar algemene onderzoekswerk, de begeleiding van doctoraal- en postdoctoraalstudenten, en de evaluatie van een baanbrekende methode van afvalverwerking, in samenwerking met een in afvalverwerkingstechnieken gespecialiseerde particuliere onderneming.
16
In het Verenigd Koninkrijk zijn de activiteiten van ingenieurs geregeld door de Engineering Council, die uitdrukkelijk wordt genoemd in de in artikel 1, sub d, derde alinea, van richtlijn 89/48 bedoelde lijst. De hoedanigheid van lid van die organisatie is niet noodzakelijk om het beroep van ingenieur te kunnen uitoefenen, maar een groot deel van de beroepsbeoefenaren op dit gebied zijn er lid van en onderwerpen zich vrijwillig aan de door haar vastgestelde regels. Toki heeft zich als stagiair ingeschreven in het register van de Engineering Council, maar is er later geen volwaardig lid (‘Chartered Engineer’) van geworden. Voorts is zij als gediplomeerde (‘graduate’) ingeschreven bij de Chartered Institution of Water and Environmental Management.
17
Daar het beroep van milieukundig ingenieur in Griekenland gereglementeerd is, verzocht Toki om erkenning van haar recht om er dat beroep uit te oefenen, waarbij zich beriep op de kwalificaties en de beroepservaring die zij had opgedaan in het Verenigd Koninkrijk. Dat verzoek is bij besluit van het Symvoulio Anagnorisis Epangelmatikis Isotimias Titlon Tritovathmias Ekpaidefsis van 12 april 2005 afgewezen op grond dat Toki in het Verenigd Koninkrijk geen ingenieursdiploma had, aangezien zij geen volwaardig lid was van de Engineering Council en niet de titel van ‘Chartered Engineer’ had, zodat zij niet in aanmerking kwam voor het erkenningsmechanisme van artikel 3, eerste alinea, sub a, van richtlijn 89/48.
18
Toki betwistte dat afwijzend besluit bij de verwijzende rechter. Zij stelde dat haar verzoek ten onrechte was afgewezen op grond van de bepalingen van besluit 165/2000 die strekken tot omzetting van artikel 3, eerste alinea, sub a, van richtlijn 89/48, in casu artikel 4, lid 1, sub a, van het besluit, terwijl het verzoek had moeten worden getoetst aan de bepalingen van dat besluit die artikel 3, eerste alinea, sub b, van de richtlijn omzetten, namelijk artikel 4, lid 1, sub b, van besluit 165/2000, aangezien het beroep van milieukundig ingenieur in het Verenigd Koninkrijk niet gereglementeerd is en Toki de vereiste titels bezat en in de voorbije tien jaar in die lidstaat drie jaar beroepservaring had opgedaan.
19
Volgens de verwijzende rechter strookt de afwijzing van Toki's verzoek met de regels van besluit 165/2000, die, zoals is uiteengezet in de punten 13 en 14 van dit arrest, de toepassing van het erkenningsmechanisme van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 uitsluiten wanneer het beroep in kwestie in de lidstaat van herkomst is gereglementeerd of is gelijkgesteld met een gereglementeerde beroepsactiviteit in de zin van artikel 1, sub d, tweede alinea, van de richtlijn.
20
Daar het Symvoulio tis Epikrateias moeilijkheden ondervond bij de uitlegging van richtlijn 89/48, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Moet artikel 3, [eerste alinea,] sub b, van richtlijn 89/48 […] aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling voorziene erkenningsmechanisme van toepassing is wanneer het betrokken beroep in de lidstaat van herkomst gereglementeerd is in de betekenis die daaraan wordt gegeven in artikel 1, sub d, tweede alinea, van de richtlijn, maar de belanghebbende geen volwaardig lid is van een vereniging of organisatie die voldoet aan de voorwaarden van die alinea?
- 2)
Moet onder voltijdse uitoefening van een beroep in de lidstaat van herkomst in de zin van artikel 3, [eerste alinea,] sub b, van richtlijn 89/48 worden verstaan de uitoefening als zelfstandige of als loontrekkende van het beroep waarvoor uit hoofde van richtlijn 89/48 om toelating tot uitoefening wordt gevraagd in de ontvangende lidstaat, of kunnen hieronder ook onderzoekswerkzaamheden worden verstaan op een met het bedoelde beroep verwant wetenschapsgebied, verricht aan een instelling die in beginsel geen winstoogmerk heeft?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
21
Met betrekking tot de respectieve werkingssfeer van de erkenningsmechanismen van artikel 3, eerste alinea, sub a en b, van richtlijn 89/48 heeft het Hof reeds geoordeeld dat blijkens de opzet van artikel 3 in een specifiek feitelijk kader in beginsel slechts één van de twee mechanismen van toepassing kan zijn (arrest van 7 september 2006, Price, C-149/05, Jurispr. blz. I-7691, punt 36).
22
De eerste vraag van de verwijzende rechter betreft de in artikel 1, sub d, tweede alinea, van richtlijn 89/48 bedoelde en vooral in Ierland en het Verenigd Koninkrijk bestaande situatie waarin het beroep in kwestie door de lidstaat van herkomst niet is gereglementeerd in de zin van de eerste alinea van die bepaling, maar in de praktijk niettemin vaak wordt uitgeoefend door de leden van een particuliere vereniging of organisatie die een specifieke vorm van erkenning door de betrokken lidstaat geniet en die haar leden aan een bepaalde regeling onderwerpt.
23
Dienaangaande blijkt bij lezing van artikel 3, eerste alinea, sub a en b, van richtlijn 89/48 dat enkel het mechanisme van de eerste alinea, sub b, toepassing kan vinden op beroepen die onder artikel 1, sub d, tweede alinea, van richtlijn 89/48 vallen. De leden van een in artikel 1, sub d, tweede alinea, van de richtlijn bedoelde vereniging of organisatie zijn ontegenzeglijk niet in het bezit van een diploma ‘dat door een andere lidstaat is voorgeschreven’ om toegang te hebben tot een beroep, zoals artikel 3, eerste alinea, sub a, van de richtlijn vereist. Verder sluit artikel 3, eerste alinea, sub b, de in de eerste alinea van artikel 1, sub d, bedoelde beroepen uitdrukkelijk uit van zijn werkingssfeer, maar niet de beroepen bedoeld in de tweede alinea van die bepaling, waarop het dus ten volle van toepassing is.
24
Ofschoon artikel 1, sub d, tweede alinea, van richtlijn 89/48 bepaalt dat de daarin bedoelde beroepen met gereglementeerde beroepen worden gelijkgesteld wanneer zij worden uitgeoefend door een lid van de betrokken organisatie of vereniging, is die gelijkstelling, zoals de advocaat-generaal in punt 57 van zijn conclusie heeft opgemerkt, echter niet volledig, en die beroepen zijn geen gereglementeerde beroepen in de zin van artikel 1, sub c, van de richtlijn. Anders dan is geoordeeld in de punten 45 en 47 van het reeds aangehaalde arrest Price kan op het erkenningsmechanisme van artikel 3, eerste alinea, sub a, van de richtlijn derhalve geen beroep worden gedaan door aanvragers die een dergelijk beroep hebben uitgeoefend. Anders dan lijkt te volgen uit de punten 36, 45, 46 en 48 van het arrest Price, is wel degelijk het erkenningsmechanisme van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 van toepassing op een beroep dat onder artikel 1, sub d, tweede alinea, van die richtlijn valt.
25
Ongeacht of Toki al dan niet volwaardig lid is van de Engineering Council, is dus enkel het erkenningsmechanisme van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 van toepassing op haar situatie, aangezien deze niet valt onder artikel 1, sub c en d, eerste alinea, van de richtlijn.
26
Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 aldus moet worden uitgelegd dat het in deze bepaling voorziene erkenningsmechanisme van toepassing is wanneer het betrokken beroep in de lidstaat van herkomst valt onder artikel 1, sub d, tweede alinea, van die richtlijn, ongeacht of de betrokkene al dan niet volwaardig lid is van de vereniging of organisatie in kwestie.
Tweede vraag
27
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen welke criteria moeten worden toegepast om te bepalen of de beroepservaring van een persoon die verzoekt om toestemming om in de ontvangende lidstaat een gereglementeerd beroep uit te oefenen krachtens artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 in aanmerking moet worden genomen.
28
Richtlijn 89/48 omschrijft het begrip beroepservaring in artikel 1, sub e, als ‘de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep in een lidstaat’.
29
Voor de beantwoording van de tweede vraag moet eerst de inhoud van het begrip daadwerkelijke uitoefening van een beroep met het oog op het erkenningsmechanisme van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 worden gepreciseerd en moet vervolgens worden onderzocht onder welke omstandigheden het beroep waarmee die ervaring in de lidstaat van herkomst verband houdt, kan worden beschouwd als hetzelfde beroep als het beroep voor de uitoefening waarvoor in de ontvangende lidstaat om toestemming wordt verzocht.
30
De in artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 gestelde voorwaarde dat een aanvrager uit een lidstaat waar het beroep dat hij in een andere lidstaat wenst uit te oefenen, noch de desbetreffende opleiding gereglementeerd is, minstens twee jaar beroepservaring heeft, moet de ontvangende lidstaat soortgelijke garanties bieden als die welke bestaan wanneer het betrokken beroep of de opleiding die voorbereidt op de uitoefening daarvan in de lidstaat van herkomst gereglementeerd is en ofwel artikel 3, eerste alinea, sub a, ofwel artikel 3, tweede alinea, van richtlijn 89/48 van toepassing is.
31
Wanneer een beroep niet door de staat is gereglementeerd, wordt een zeker kwaliteitsniveau van de handelingen in het betrokken vakgebied immers meestal gegarandeerd door de wetten van de markt, in de zin dat enkel beoefenaren van het betrokken beroep die bekwaamheden bezitten die de werkgevers of klanten van een voldoende hoog niveau achten, dat beroep gedurende de bedoelde periode van twee jaar voltijds als loontrekkende of zelfstandige zullen kunnen uitoefenen. De eis van een beroepservaring van die duur houdt dus verband met de reële mogelijkheid voor de aanvrager om in de lidstaat van herkomst het betrokken beroep uit te oefenen.
32
Die eis kan daarentegen niet aldus worden opgevat dat hij slaat op de specifieke inhoud van de beroepskwalificaties van de aanvrager, noch als een alternatief voor de in punt 11 van dit arrest genoemde compenserende maatregelen als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 89/48, die hoe dan ook op een aanvrager kunnen worden toegepast wanneer er wezenlijke verschillen bestaan tussen de opleiding die hij heeft gevolgd in de lidstaat van herkomst en die welke normaliter in de ontvangende lidstaat vereist is.
33
Met betrekking tot het kader waarin het beroep in de lidstaat van herkomst moet zijn uitgeoefend, zij er met de advocaat-generaal in punt 70 van zijn conclusie op gewezen dat het voor de toepassing van het erkenningsmechanisme van richtlijn 89/48 irrelevant is in welke organisatorische en statutaire context een aanvrager zijn beroep heeft uitgeoefend in de lidstaat van herkomst, en dat het feit dat zijn werkgever in die lidstaat geen winstoogmerk had, geen invloed heeft op de toepasselijkheid van artikel 3, eerste alinea, sub b, van die richtlijn. Volgens artikel 2, eerste alinea, is die richtlijn voorts van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat die in een andere lidstaat een gereglementeerd beroep willen uitoefenen ‘als zelfstandige of als loontrekkende’, en niets in de richtlijn wijst erop dat een beroep dat doorgaans als zelfstandige wordt uitgeoefend, in de lidstaat van herkomst als zelfstandige en niet als loontrekkende moet zijn uitgeoefend opdat de aldus opgedane beroepservaring in aanmerking zou kunnen worden genomen.
34
Verder vereist artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 weliswaar dat het betrokken beroep ‘voltijds’ is uitgeoefend, en omschrijft artikel 1, sub c, van de richtlijn een gereglementeerd beroep als ‘de gereglementeerde beroepsactiviteit of het geheel van gereglementeerde beroepsactiviteiten’ die dit beroep vormen, maar tenzij de werkingssfeer van het erkenningsmechanisme van artikel 3, eerste alinea, sub b, buitensporig wordt beperkt, kan van een aanvrager niet worden verlangd dat hij zich volledig en uitsluitend heeft beziggehouden met het geheel van activiteiten die het beroep in kwestie vormen opdat zijn ervaring in aanmerking kan worden genomen.
35
Zo moet het voor de toepassing van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 worden geacht te volstaan dat de aangevoerde beroepservaring in het kader van een voltijdse werkzaamheid de permanente en regelmatige uitoefening heeft omvat van een geheel van beroepsactiviteiten die kenmerkend zijn voor het beroep in kwestie, zonder dat zij noodzakelijkerwijs al die activiteiten moet omvatten.
36
De vraag welke beroepsactiviteiten deel uitmaken van een bepaald beroep is vooral een feitelijke kwestie waarover onder toezicht van de nationale rechters moet worden beslist door de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat, die in voorkomend geval de hulp van de autoriteiten van de lidstaat van herkomst kunnen inroepen. Indien het in de lidstaat van herkomst uitgeoefende beroep, zoals in het hoofdgeding, aldaar geen gereglementeerd beroep is in de zin van artikel 1, sub d, eerste alinea, van richtlijn 89/48, moet worden aangeknoopt bij de beroepsactiviteiten die in die lidstaat normaliter worden uitgeoefend door de beoefenaren van dat beroep.
37
Bij die beoordeling moeten de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat nagaan of de in artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 bedoelde beroepservaring vooral bestaat in praktijkervaring op de arbeidsmarkt die met dat beroep overeenstemt.
38
In dat verband kunnen Toki's activiteiten zoals het in punt 15 van dit arrest vermelde algemeen onderzoekswerk of de begeleiding van doctoraal- en postdoctoraalstudenten, op zichzelf niet worden beschouwd als de daadwerkelijke uitoefening van het beroep van milieukundig ingenieur en dus als beroepservaring die voor de toepassing van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 in aanmerking moet worden genomen.
39
Een dergelijke uitoefening kan daarentegen bestaan in de in punt 15 van dit arrest bedoelde werkzaamheden die werden verricht in samenwerking met een particuliere onderneming die is gespecialiseerd in technologieën voor de behandeling van vloeibare afvalstoffen, mits die activiteit evenwel gedurende ten minste twee jaar permanent en regelmatig is uitgeoefend in het kader van een voltijds werkzaamheid, hetgeen de nationale autoriteiten in voorkomend geval moeten verifiëren.
40
Indien blijkt dat Toki in het Verenigd Koninkrijk daadwerkelijk het beroep van milieukundig ingenieur heeft uitgeoefend, moet worden uitgemaakt of dat hetzelfde beroep is als dat voor de uitoefening waarvan verzoekster in het hoofdgeding in Griekenland om toestemming heeft verzocht. In de context van het erkenningsmechanisme van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 staat het aan de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat om na te gaan of dat het geval is.
41
In dat verband volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de uitdrukking ‘het betrokken beroep’ in artikel 3, eerste alinea, sub a, van richtlijn 89/48 aldus moet worden begrepen dat daarmee wordt gedoeld op beroepen die met betrekking tot de activiteiten die zij bestrijken, in de lidstaat van herkomst en in de ontvangende lidstaat hetzij identiek, hetzij gelijksoortig, hetzij — in bepaalde gevallen — louter gelijkwaardig zijn (arrest van 19 januari 2006, Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos, C-330/03, Jurispr. blz. I-801, punt 20). Zoals de advocaat-generaal in punt 75 van zijn conclusie heeft opgemerkt, geldt deze uitlegging ook voor artikel 3, eerste alinea, sub b, van de richtlijn, dat uitdrukkelijk ziet op de uitoefening van ‘dit beroep’.
42
Uit een en ander volgt dat op de tweede vraag moet worden geantwoord dat de beroepservaring van een persoon die verzoekt om toestemming om in de ontvangende lidstaat een gereglementeerd beroep uit te oefenen, voor de toepassing van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48 slechts in aanmerking kan worden genomen als is voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- —
de aangevoerde ervaring moet zijn opgedaan tijdens een voltijdse werkzaamheid van ten minste twee jaar tijdens de voorafgaande tien jaren;
- —
die werkzaamheid moet de permanente en regelmatige uitoefening hebben omvat van een geheel van beroepsactiviteiten die in de lidstaat van herkomst kenmerkend zijn voor het beroep in kwestie, zonder dat zij noodzakelijkerwijs al die activiteiten moet omvatten, en
- —
het beroep zoals het normaliter wordt uitgeoefend in de lidstaat van herkomst, moet met betrekking tot de activiteiten die het bestrijkt, gelijkwaardig zijn aan het beroep voor de uitoefening waarvan in de ontvangende lidstaat toestemming is aangevraagd.
Kosten
43
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001, moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling voorziene erkenningsmechanisme van toepassing is wanneer het betrokken beroep in de lidstaat van herkomst valt onder artikel 1, sub d, tweede alinea, van die richtlijn, ongeacht of de betrokkene al dan niet volwaardig lid is van de vereniging of organisatie in kwestie.
- 2)
De beroepservaring van een persoon die verzoekt om toestemming om in de ontvangende lidstaat een gereglementeerd beroep uit te oefenen, kan voor de toepassing van artikel 3, eerste alinea, sub b, van richtlijn 89/48, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19, slechts in aanmerking worden genomen als is voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- —
de aangevoerde ervaring moet zijn opgedaan tijdens een voltijdse werkzaamheid van ten minste twee jaar tijdens de voorafgaande tien jaren;
- —
die werkzaamheid moet de permanente en regelmatige uitoefening hebben omvat van een geheel van beroepsactiviteiten die in de lidstaat van herkomst kenmerkend zijn voor het beroep in kwestie, zonder dat zij noodzakelijkerwijs al die activiteiten moet omvatten, en
- —
het beroep zoals het normaliter wordt uitgeoefend in de lidstaat van herkomst, moet met betrekking tot de activiteiten die het bestrijkt, gelijkwaardig zijn aan het beroep voor de uitoefening waarvan in de ontvangende lidstaat toestemming is aangevraagd.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑04‑2011