HR, 09-06-2017, nr. 17/00915
ECLI:NL:HR:2017:1063
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-06-2017
- Zaaknummer
17/00915
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1063, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑06‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:409, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:409, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1063, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Art. 426a lid 1 Rv. Niet-ontvankelijkheid. Verzoekschrift niet ondertekend door advocaat bij de Hoge Raad.
Partij(en)
9 juni 2017
Eerste Kamer
17/00915
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/08/179850/HA RK 15/255 van de rechtbank Overijssel van 23 november 2016.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
Op 16 mei 2017 is bij de griffie van de Hoge Raad een brief van [verzoeker] ingekomen, waarin hij opnieuw om uitstel verzoekt. De Hoge Raad wijst dit verzoek af.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De op 21 februari 2017 bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen brief van [verzoeker] voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv, omdat de brief niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door dezelfde brief binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat [verzoeker] in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 9 juni 2017.
Conclusie 14‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Art. 426a lid 1 Rv. Niet-ontvankelijkheid. Verzoekschrift niet ondertekend door advocaat bij de Hoge Raad.
Zaaknr: 17/00915
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 14 april 2017
Conclusie art. 80a RO inzake:
[verzoeker]
tegen
Uitvoeringscommissie Saasveld-Gammelke
1. Bij brief van 16 februari 2017, die op 21 februari 2017 is ontvangen door de griffie van de Hoge Raad, heeft verzoeker tot cassatie (hierna: verzoeker) te kennen gegeven beroep in cassatie te willen instellen tegen de bijgevoegde beschikking van de rechtbank Overijssel van 23 november 2016. In deze beschikking heeft de rechtbank het door verzoeker ingevolge art. 69 Wet inrichting landelijk gebied ingestelde beroep tegen het besluit van de uitvoeringscommissie Saasveld-Gammelke tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen voor het herverkavelingsblok “Saasveld-Gammelke” ongegrond verklaard.
2. Genoemde brief is niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad en bevat onderaan de mededeling dat verzoeker zijn zaak zelf gaat verdedigen omdat hij geen advocaat bij de Hoge Raad kent.
3. De griffie van de Hoge Raad heeft verzoeker bij brief van 23 februari 2017 bericht dat de door verzoeker ingediende brief niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad en dat dit verzuim binnen twee weken na binnenkomst van de brief op de griffie door een advocaat bij de Hoge Raad kan worden hersteld. Voorts is erop gewezen dat de Hoge Raad verzoeker niet-ontvankelijk in het cassatieberoep kan verklaren wanneer het herstel van dit verzuim niet tijdig plaatsvindt en dat verzoeker bij het voortzetten van zijn cassatieberoep griffierecht is verschuldigd.
4. Bij brief, ingekomen bij de Hoge Raad op 7 maart 2017, heeft verzoeker verzocht om uitstel voor herstel van het verzuim. De rolraadsheer heeft dit verzoek afgewezen. Vervolgens heeft de waarnemend griffier bij brief van 29 maart 2017 aan verzoeker medegedeeld dat geen verder uitstel wordt verleend.
5. Het niet herstellen van het gebrek in het cassatieverzoekschrift brengt mee dat niet is voldaan aan het vereiste in art. 426a lid 1 Rv (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:833, RvdW 2014/559).
6. De conclusie strekt derhalve tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G