Rb. Haarlem, 29-04-2011, nr. F. 180289 , nr. F. 173/2010
ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ4139
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
29-04-2011
- Magistraten
Mr. W.S.J. Thijs
- Zaaknummer
F. 180289
F. 173/2010
- LJN
BQ4139
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ4139, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 29‑04‑2011
Uitspraak 29‑04‑2011
Mr. W.S.J. Thijs
Partij(en)
beschikking van de rechtbank d.d. 29 april 2011
in het faillissement van:
[naam verzoeker] wonende te [adres], vennoot van [A] V.O.F., te [adres VOF],
curator mr. W.Ph. Steenhuisen te Velsen-Zuid,
naar aanleiding van het namens [verzoeker] door mr. S.A. van Haarlem ingediende verzoekschrift als bedoeld in artikel 67 van de Faillissementswet (Fw).
1. De procedure
1.1.
Op 5 april 2011 is het verzoekschrift met bijlagen binnengekomen bij de griffie van deze rechtbank.
1.2.
Op 26 april 2011 is het verzoek mondeling behandeld. De rechtbank verwijst naar het proces-verbaal van de behandeling, dat als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
2. De feiten
2.1.
Bij vonnis van 27 april 2010 is [verzoeker] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. A.J. Wolfs tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. Steenhuisen (hierna: de curator) tot curator.
2.2.
Via de postblokkade heeft de curator kennis genomen van een tweetal beleggingsverzekeringen bij Delta Lloyd Levensverzekering B.V. (met polisnummers [polisnummer1] en [polisnummer 2]) op naam van [verzoeker] met een gezamenlijke waarde per 31 december 2010 van EUR 25.742,51.
2.3.
Na een daartoe strekkend verzoek van de curator heeft de rechter-commissaris bij beschikkingen van 31 maart 2011 toestemming gegeven tot afkoop van voormelde beleggingsverzekeringen op de voet van artikel 22a Fw.
3. De beoordeling
3.1.
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld. [verzoeker] legt aan zijn beroep ten grondslag dat hij door afkoop van beide beleggingsverzekeringen onredelijk zal worden benadeeld. Voornoemde verzekeringen zijn afgesloten ter voorziening van zijn pensioen en naast de opgebouwde AOW-rechten heeft hij geen andere oudedagsvoorziening. De betreffende verzekeringen hebben een verzorgingskarakter, zodat deze niet mogen worden uitgewonnen. Daarnaast betreft het twee lijfrenteverzekeringen, zodat afkoop aanzienlijke fiscale consequenties zal hebben en de daadwerkelijke afkoopopbrengst relatief gering zal zijn. Ten slotte heeft [verzoeker], gelet op zijn leeftijd, nog maar 15 jaar om een behoorlijk pensioen op te bouwen, waardoor hij voor een groot deel is aangewezen op de verzekeringen, aldus [verzoeker].
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat een schuldenaar met zijn gehele vermogen instaat voor zijn schulden en dat in het kader van de afwikkeling van zijn faillissement dat gehele vermogen wordt vereffend. Uitzonderingen hierop zijn neergelegd in de artikelen 21 en 22a Fw. Voor een belangrijk deel strekken deze uitzonderingen ertoe te waarborgen dat de gefailleerde over het hoogstnoodzakelijke voor zijn levensonderhoud kan beschikken (zie ook Hoge Raad 22 november 2002, NJ 2003, 32 ). Tot die uitzonderingen behoort het recht op het doen afkopen van levensverzekeringen indien door het te gelde maken c.q. afkopen daarvan de verzekeringnemer onredelijk wordt benadeeld.
Dit laatste is thans neergelegd in artikel 22a lid 1 aanhef en sub a. Fw. Blijkens de Vierde Nota van Wijziging op de voorloper van dit artikel (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 969, nr. 20 pagina's 5/6) is met onredelijke benadeling bedoeld, de uitwinning van een levensverzekering met een verzorgingskarakter waarvoor in andere regelingen geen of onvoldoende bescherming bestaat. Daarbij is onder meer van belang of een dergelijke voorziening nog noodzakelijk is naast eventueel reeds elders bestaande aanspraken, zoals die ingevolge de Algemene Ouderdomswet etc. Is — aldus nog steeds de wetgever — met andere woorden de verzekering niet de enige oudedags- of nabestaandenvoorziening, dan zal afkoop doorgaans eerder kunnen worden toegestaan. In de Nadere Memorie van Antwoord (Eerste Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 22 969 en 23 429, nr. 297 pagina 2) heeft de Minister nader geëxpliciteerd dat het criterium ‘onredelijke benadeling’ toestaat dat levensverzekeringen die niet of niet geheel nodig zijn ter verzorging van de oude dag of nabestaanden (geheel of gedeeltelijk) uitwinbaar zijn.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] door afkoop van zijn rechten ter zake van de twee beleggingsverzekeringen onredelijk zal worden benadeeld als bedoeld in artikel 22a Fw. Daarvoor is het volgende redengevend.
[verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij in 1987 in dienst is getreden bij een Nederlandse vestiging van een Deens bedrijf dat toen geen pensioenvoorziening voor zijn medewerkers had getroffen en dat dit de reden was voor hem om de twee beleggingsverzekeringen bij Delta Lloyd af te sluiten. Uit het door [verzoeker] overgelegde overzicht van ‘mijnpensioenoverzicht.nl’ blijkt dat [verzoeker], naast zijn AOW aanspraak, geen noemenswaardige pensioenrechten heeft opgebouwd. Hetzelfde geldt voor zijn partner. Voldoende aannemelijk is derhalve geworden dat voormelde beleggingsverzekeringen zijn afgesloten ter voorziening van het pensioen van [verzoeker] en dat deze een verzorgingskarakter hebben waarvoor in andere regelingen geen of onvoldoende bescherming bestaat. Weliswaar heeft [verzoeker] een aanspraak ingevolge de AOW, doch niet gezegd kan worden dat de som van de AOW-uitkeringen en de uit de beleggingsverzekeringen te verwachten uitkeringen op een zodanig niveau liggen dat het alsdan te genieten inkomen de naar maatschappelijke opvattingen normale kosten van levensonderhoud van [verzoeker] (en zijn partner) te boven gaat (zie Gerechtshof Amsterdam 17 maart 2006, LJN: AX6768). Daarnaast valt niet te verwachten dat [verzoeker], gelet op zijn leeftijd (50 jaar), in de toekomst nog voldoende mogelijkheden heeft om een behoorlijk pensioen op te bouwen. Dit geldt te meer nu [verzoeker] op dit moment geen baan heeft.
De curator heeft betoogd dat [verzoeker] kapitaal dat bestemd was voor zijn pensioen heeft aangewend voor andere doeleinden met het risico dat hij op de pensioengerechtigde leeftijd naast zijn opgebouwde AOW rechten niet meer over aanvullende pensioengelden zou kunnen beschikken. Volgens de curator dient dit risico voor rekening van [verzoeker] te komen. De rechtbank volgt de curator niet in dit betoog. Afgezien van het feit dat [verzoeker] met beide beleggingsverzekeringen nu juist heeft voorzien in aanvullende pensioengelden, is voor de vraag of [verzoeker] nu door afkoop onredelijk wordt benadeeld niet relevant of hij in het verleden verkeerde keuzes heeft gemaakt bij het aanwenden van zijn kapitaal.
3.4.
Gelet op het voorgaande zal het hoger beroep gegrond worden verklaard en zullen de beschikkingen van de rechter-commissaris worden vernietigd. Voor het verzoek van [verzoeker] om een andere beschikking aan de vernietiging toe te voegen zijn geen termen aanwezig. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de beschikkingen van de rechter-commissaris in het faillissement van 31 maart 2011,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2011.