Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-07-2021, nr. 21-001130-20
ECLI:NL:GHARL:2021:6699
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
05-07-2021
- Zaaknummer
21-001130-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:6699, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑07‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Vrijspraak indirecte bedreiging. Versturen filmpje met bedreiging ex-vriendin naar reclasseringswerker verdachte. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster met de bedreigende teksten zou worden geconfronteerd. Veroordeling bedreiging en vernieling, verweer verdediging tot vrijspraak weerlegd door bewijsmiddelen. Veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest (83 dagen). Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel (locatieverbod en contactverbod) voor de duur van 2 jaren, vervangende hechtenis 1 week per overtreding met een maximum van 6 maanden. Opheffing geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001130-20
Uitspraak d.d.: 5 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2020 met parketnummer 18-930077-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de inhoud van de vrijheidsbeperkende maatregel. De advocaat-generaal vordert dat de straal van het locatieverbod wordt gewijzigd van 1800 meter naar 500 meter rondom de [adres] in [plaats1] . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.E. Dekens, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 februari 2020, waartegen het hoger beroep is ingesteld, verdachte ter zake van twee maal bedreiging en vernieling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 153 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft bovendien als bijzondere voorwaarden opgelegd een meldplicht, behandelverplichting bij het FACT team, medewerking verlenen aan schuldhulpverlening en medewerking verlenen aan de afname van alcohol- en drugstesten. Voorts heeft de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel (als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht) opgelegd voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een verbod zich binnen een straal van 1800 meter van de [adres] te [plaats1] te bevinden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.verdachte op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 13 juli 2019 tot en met 15 juli 2019, te [plaats1] , (althans) in de gemeente [gemeente] , [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk een (groot) (keuken)mes onder de (linker) ruitenwisser van de auto van die [naam] , die geparkeerd stond aan de [adres] , aldaar, te steken of te prikken;
2.verdachte op of omstreeks 17 juni 2019, in elk geval in of omstreeks de maand juni 2019, te [plaats1] , (althans) in de gemeente [gemeente] , [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door in of door middel van een (WhatsApp) beeldbericht bij/aan/via één of meer van zijn, verdachtes, behandelaars, althans (een) medewerker(s)/ster(s) van (een/verschillende) (hulpverlenings)instantie(s) middels de woorden: "Godverdomme die kankertrut die maak ik harstikke dood binnenkort wee'k wel, wat denkt ze wel niet, maak haar helemaal af, stom wijf, als ik moet betalen morgen, is 't gebeurd met haar, snij ik haar de strot eraf en daarna mezelf.", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, te kennen gegeven dat hij, verdachte, die [naam] dood wilde maken;
parketnummer 18/253454-18
3.verdachte op of omstreeks 5 november 2018, te [plaats1] , (althans) in de gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een lichtstreng, althans een of meer lampjes en/of een klok, in elk geval enig goed, (alles) geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak onder 2 tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Op basis van het dossier stelt het hof het volgende vast.
De zaak betreft een indirecte mondelinge bedreiging, dat is een bedreiging die de bedreigde persoon niet uit de mond van de dader zelf verneemt, maar die hem via één of meer tussenpersonen bereikt.
De bedreiging waarvan verdachte wordt beticht zou hij “op of omstreeks 17 juni 2019”, danwel “in of omstreeks de maand juni” hebben gedaan. Het betreft de in de tenlastelegging opgenomen woorden die hij in een filmpje zou hebben geuit. Dit filmpje heeft verdachte naar zijn reclasseringswerker gestuurd. Zij heeft op 17 juni 2019 de politie op de hoogte gesteld van de bedreiging en de daarvoor gebruikte woorden.
Op 15 juli 2019, toen zij aangifte deed van feit 1, vernam aangeefster van verbalisant [verbalisant1] dat het niet verstandig zou zijn om thuis te slapen. [verbalisant1] vertelde dat verdachte bij de GGZ en reclassering heeft aangegeven dat hij haar de keel wilde doorsnijden met een mes.
Naar aanleiding van de melding van de reclasseringswerker hebben de verbalisanten [verbalisant2] en [verbalisant3] op 20 juni 2019 een bezoek gebracht aan verdachte, waarbij [verbalisant2] hem met zijn filmpje en de bedreigende woorden heeft geconfronteerd en hem heeft aangeraden rustig te blijven en geen gekke dingen te doen.
De verdediging heeft aangevoerd dat het opzet van verdachte niet erop was gericht dat het slachtoffer daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging.
Als uitgangspunten voor de beoordeling of verdachte opzet heeft gehad op het overbrengen via zijn reclasseringswerker van de door hem geuite bedreiging aan aangeefster hebben te gelden. Voor een strafbare bedreiging is het niet nodig dat de bedreiging rechtstreeks tegen de bedreigde zelf is geuit. De bedreiging kan deze persoon ook indirect hebben bereikt. Wel is vereist dat de bedreiging uiteindelijk ter kennis van de bedreigde is gekomen en dat het opzet van de verdachte er ook op was gericht dat de bedreigde hiervan daadwerkelijk op de hoogte zou raken. De kern van de strafbaarstelling in art. 285 Sr is immers dat een ander vrees wordt aangejaagd. Niet iedere woede-uitbarsting die heeft geresulteerd in een minder gelukkige woordkeus is voldoende om te kunnen spreken van een bedreiging als bedoeld in art. 285 Sr. Bepalend hiervoor is dat de wil van de verdachte was gericht op het veroorzaken van vrees bij de bedreigde. De omstandigheden waarin de bedreiging is geuit zijn hierbij richtinggevend. Wanneer de verdachte geen opzet heeft gehad op het ter kennis komen van de bedreiging bij het slachtoffer, kan ook geen opzet op de bedreiging zelf worden aangenomen.
Verdachte heeft, als gezegd, het betreffende filmpje naar zijn reclasseringswerker gestuurd. Uit het dossier blijkt dat verdachte in gesprekken met haar vanaf november 2018 dreigende teksten in de richting van aangeefster, zijn ex-vriendin uit. Deze uitingen vinden plaats in de context van een beëindigde relatie waar verdachte slecht mee om kan gaan. Eerder heeft zijn ex-vriendin niet via deze weg zijn dreigende teksten te horen gekregen. Verdachte zelf heeft ter zitting bij het hof aangegeven dat hij dit soort dingen en ook de onderhavige bedreiging uit boosheid en frustratie heeft geuit. Hij blies op deze wijze stoom af.
Het hof is van oordeel dat uit het handelen van verdachte op 17 juni 2019 niet volgt dat het opzet van verdachte erop was gericht dat aangeefster daadwerkelijk op de hoogte zou geraken van de bedreiging.
Ook uit zijn latere handelen, kan dat niet worden opgemaakt. Het hof merkt daarbij op dat verdachte pas een kleine maand later, op 15 juli 2019, een mes onder de ruit van de auto van aangeefster heeft gedaan. Bovendien is niet gebleken dat deze actie van verdachte bedoeld was om eerdere bedreigingen kracht bij te zetten, laat staan de uitingen zoals die op 17 juni 2019 door verdachte zijn gedaan in het filmpje dat hij naar de reclassering stuurde. Het hof neemt ook niet aan dat verdachte een kleine maand na dato in ieder geval de aanmerkelijke kans heeft genomen dat zijn gedrag melding van de eerdere bedreiging zou kunnen bewerkstelligen. Het op 20 juni 2019 afgelegde bezoek van de politie aan verdachte, kan dit, mede gelet op het tijdsverloop van 25 dagen, zonder meer niet anders maken.
Tenslotte is het hof niet van oordeel dat de inhoud van de bedreiging zodanig concreet en ernstig was dat hij reeds daaruit zou kunnen afleiden dat aangeefster op de hoogte zou worden gesteld van zijn bedreiging, hetgeen wordt onderstreept door het feit dat de politie geen directe actie onderneemt wanneer zij op de hoogte raken van zijn bedreiging aan het adres van aangeefster. Pas drie dagen later hebben zij bij verdachte thuis een gesprek met hem.
Alles overwegende komt het hof tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster met zijn bedreigende teksten zou worden geconfronteerd. Dit leidt ertoe dat het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs onder 1 en 3 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 3 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.verdachte op enig tijdstip in de periode van 13 juli 2019 tot en met 15 juli 2019, te [plaats1] , [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk een groot mes onder de ruitenwisser van de auto van die [naam] , die geparkeerd stond aan de [adres] , aldaar, te steken;
parketnummer 18/253454-18
3.
verdachte op 5 november 2018, te [plaats1] , opzettelijk en wederrechtelijk een lichtstreng en een klok, toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee misdrijven gepleegd tegen zijn exvriendin, aangeefster [naam] . Verdachte heeft op 5 november 2018 lampjes en een klok van aangeefster vernield. Op een tijdstip in de periode van 13 juli 2019 tot en met 15 juli 2019 heeft verdachte een mes onder de ruitenwisser van de geparkeerde auto van aangeefster geplaatst. Deze feiten moeten worden bezien in een veelvoud aan incidenten, waarbij door de bedreiging richting aangeefster en het geweld tegen goederen van aangeefster verdachte gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt bij aangeefster en inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrecht.
Het hof heeft voorts gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging, vernieling en andersoortige feiten. Hieruit blijkt anderzijds dat verdachte na de in deze zaak ter beoordeling staande feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen ten aanzien van het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals door verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren gebracht. Verdachte staat inmiddels op vrijwillige basis op de wachtlijst voor ambulante hulpverlening van de GGZ. Verdachte gebruikt sinds zijn detentie geen alcohol meer. Verdachte heeft verklaard dat hij geen contact meer heeft – en ook niet meer wil – met aangeefster.
Gelet op de ernst van de feiten, hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken en het feit dat het hof verdachte heeft vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van het reeds door verdachte ondergegane voorarrest (83 dagen) passend en geboden is. Voor het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, ziet het hof thans geen aanleiding meer.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat het hof opnieuw de door de rechtbank opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel zal opleggen, en daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid zal bevelen. Het hof overweegt dat uit het dossier blijkt dat verdachte zich langdurig belastend heeft gedragen tegenover het slachtoffer, en uit de van het dossier deel uit makende rapportages en de uitlatingen van verdachte ter zitting blijkt genoegzaam dat voor verdachte de strijd met zijn ex-vriendin een recidiverisico verhogende factor is, terwijl verdachte de verantwoordelijkheid voor het bestaan van die strijd volledig bij zijn ex-vriendin legt. Het hof zal aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor de duur van 2 jaren, te weten een contactverbod en locatieverbod ten aanzien van (de woning van) aangeefster. Het hof beoogt daarmee te voorkomen dat verdachte opnieuw op strafbare wijze contact zal zoeken met aangeefster. Deze maatregelen hoeven er niet aan in de weg te staan dat verdachte in de gelegenheid is om, al dan niet via een rechterlijke weg, een omgangsregeling met het gezamenlijke kind van hem en zijn ex-vriendin op poten te zetten. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor de duur van 1 week worden opgelegd. Het hof ziet geen aanleiding om de inhoud van het contactverbod zoals door de rechtbank geformuleerd te wijzigen volgens het voorstel van de raadsvrouw, nu onvoldoende concreet en specifiek is aangevoerd dat de straal van 1800 meter onoverkomelijke praktische problemen voor verdachte oplevert.
Niet is gebleken dat verdachte na de in onderhavige zaak beoordeelde feiten zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten of zich belastend heeft gedragen tegenover het slachtoffer. Hoewel de strijdpunten die spelen tussen verdachte en zijn ex-vriendin (nog) niet zijn opgelost, betreft dit een zodanig lange periode tot heden dat de mate van het recidive risico (namelijk ernstig rekening houden met herhaling) niet zodanig is dat het bevelen van dadelijke uitvoerbaarheid noodzakelijk kan worden geacht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 38v, 38w, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 83 (drieëntachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren zich niet zal ophouden binnen en straal van 1800 meter van de [adres] te [plaats1] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [plaats2] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 5 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.