Hof Amsterdam, 21-12-2015, nr. 23-004968-13
ECLI:NL:GHAMS:2015:5306
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-12-2015
- Zaaknummer
23-004968-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:5306, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑12‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Dynamische verkeerscontrole.
parketnummer: 23-004968-13
datum uitspraak: 21 december 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2013 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-670369-12 (hierna: zaak A) en 13-650330-12 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
postadres volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting van 9 november 2015:
[adres] .
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2015 en 7 december 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
Zaak A:
1. primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 maart 2012 tot en met 17 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een reisdocument, te weten een paspoort (op naam gesteld van [naam 1] ), valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk
- voornoemd paspoort voorzien van een pasfoto van hem, verdachte (niet zijnde de rechtmatige eigenaar van voornoemd paspoort) en/of
- de identiteitsgegevens van een andere persoon dan hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) in voornoemd paspoort vastgelegd/aangebracht;
1. subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 maart 2012 tot en met 17 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in het bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort (op naam gesteld van [naam 1] ), waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat
- voornoemd paspoort is voorzien van een pasfoto van hem, verdachte (niet zijnde de rechtmatige eigenaar van voornoemd paspoort) en/of
- de identiteitsgegevens van een andere persoon dan hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders(s) in voornoemd paspoort zijn vastgelegd/aangebracht;
3primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2005 tot en met 22 augustus 2012 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, drie, althans een of meer reisdocument(en), te weten een paspoort op naam van [naam 2] (geboren 17-08-1971) en/of een paspoort op naam van [naam 3] (geboren 03-08-1967) en/of een paspoort op naam van [naam 4] (geboren 28-08-1975), valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk
- voornoemd paspoort voorzien van een pasfoto van hem, verdachte of een pasfoto van een van zijn medader(s) (niet zijnde de rechtmatige eigena(a)r(en) van voornoemd paspoort) en/of
- de identiteitsgegevens van een andere persoon dan hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) in voornoemd paspoort vastgelegd/aangebracht;
3 subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2005 tot en met 22 augustus 2012 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in het bezit was van drie, althans een of meer reisdocument(en), te weten een paspoort op naam van [naam 2] (geboren 17-08-1971) en/of een paspoort op naam van [naam 3] (geboren 03-08-1967) en/of een paspoort op naam van [naam 4] (geboren 28-08-1975), waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat de/het reisdocument(en) vals of vervalst was/waren, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat
- voornoemd paspoort is voorzien van een pasfoto van hem, verdachte of een pasfoto van een van zijn medader(s) (niet zijnde de rechtmatige eigena(a)r(en) van voornoemd paspoort) en/of
- de identiteitsgegevens van een andere persoon dan hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) in voornoemd paspoort zijn vastgelegd/aangebracht;
Zaak B:
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2012 tot en met 13 maart 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (een of meerma(a)l(en) gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een paspoort van het land Ierland (met nummer [nummer 1] ) op naam van [naam 5] , geboren op 12 juni 1971 te Dublin, welk gebruik hierin bestond hij, verdachte zich met voorgenoemd reisdocument heeft gelegitimeerd tegenover [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] ( [verbalisant 3] (en) van politie bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland) en/of [verbalisant 4] (brigadier van politie bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het in zaak A onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 1 primair en 3 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsverweren
Zaak A (feit 1 subsidiair)
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte is op 12 maart 2012 aangehouden en was toen in bezit van een paspoort op naam van [naam 5] (zaak B). Op 15 maart 2012 is de voorlopige hechtenis van de verdachte onder een borgsom van € 15.000 door de rechter-commissaris geschorst. De raadsman heeft desgevraagd op 16 maart 2012 laten weten dat de verdediging niet met snelrecht akkoord ging. Aan de verdachte was intussen al wel voor de zitting van 23 maart 2012 een dagvaarding uitgereikt, maar de bedoeling was dat hij die als niet uitgereikt kon beschouwen als de raadsman niet akkoord ging met snelrecht. De zitting is op 23 maart 2012 toch doorgegaan. De politierechter was door de officier van justitie niet op de hoogte gesteld van voormelde voorgeschiedenis. De verdachte is bij verstek veroordeeld, de borgsom van
€ 15.000 is vervallen verklaard aan de Staat en de politierechter heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen. Ten gevolge van voormeld verstekvonnis van de politierechter van 23 maart 2012 werd de verdachte gesignaleerd en is hij aangehouden op 17 april 2012 (in zaak A). In hoger beroep heeft het gerechtshof het vonnis in zaak B vernietigd en de zaak op de voet van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering teruggewezen naar de rechtbank. De verdachte is derhalve buiten zijn schuld € 15.000 kwijtgeraakt, een beslissing, waartegen geen rechtsmiddel openstaat.
Aldus heeft de officier van justitie zozeer in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde - het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit - gehandeld dat sprake is van onrechtmatige bewijsgaring in zaak A onder 1 en de vondst van het paspoort op naam van [naam 1] van het bewijs moet worden uitgesloten.
Het hof overweegt als volgt.
Het door de raadsman bedoelde vormverzuim vond niet plaats bij het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a Sv, maar in het onder zaak A ten laste gelegde feit, zodat het niet tot bewijsuitsluiting kan leiden. Het daartoe strekkende verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Wel vindt het hof in de door de raadsman geschetste en door het hof aannemelijk geachte gang van zaken aanleiding de op te leggen straf te matigen.
Zaak B
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verbalisanten hebben een controle op basis van de Wegenverkeerswet bevolen terwijl zij in de naleving van de verkeersvoorschriften in het geheel niet geïnteresseerd waren. Zij wilden alleen weten of de verdachte Brits of Iers was, omdat zij het verdacht vonden dat de verdachte met iemand stond te praten die op een crimineel leek. Het feit dat de verdachte geen rijbewijs bij zich had, bleek niet relevant te zijn. De inzet van dwangmiddelen had dus als enig doel het verkrijgen van informatie die niets met de verkeerswetgeving te maken had. Vanwege dat onrechtmatig optreden dient de inbeslagneming van het paspoort op naam van [naam 5] van het bewijs te worden uitgesloten. Het betreft hier immers een vormverzuim dat, naar uit objectieve gegevens blijkt, zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.
Het hof leidt uit de stukken van het dossier het volgende af.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bevonden zich, in burger gekleed, op 12 maart 2012 op de Hobbemakade in Amsterdam. Zij hebben gerelateerd dat zij er ambtshalve mee bekend waren dat in Nederland Britse en Ierse criminelen verbleven die gebruik maakten van zogeheten FOG’s - Fraudulently Obtained Genuine Passports; het zijn echte Britse en Ierse paspoorten die op naam zijn gesteld van een ander dan de daadwerkelijke houder. Zij hebben voorts gerelateerd dat de Amsterdamse, Britse en Ierse politie in een zogeheten Joint Investigation Team (JIT) samenwerkten bij de bestrijding van het bezit van FOG’s.
Op voormelde datum en straat zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] nabij het ter plaatse gelegen Shell tankstation twee mannen die met elkaar in gesprek waren. [verbalisant 1] meende één van hen te herkennen als [naam 6] , een Britse crimineel. De identiteit van de andere man was de verbalisanten niet bekend. Zij zagen dat de twee mannen gedurende ongeveer een half uur met elkaar spraken en daarbij meermalen handelingen met mobiele telefoons verrichtten, waardoor zij op basis van hun kennis en ervaring de onbekende man als mogelijke crimineel hebben ingeschat, hetgeen werd versterkt door het feit dat de desbetreffende locatie bekend staat als een plek waar in verdovende middelen wordt gehandeld.
Op een gegeven moment reed de persoon die [verbalisant 1] als [naam 6] meende te herkennen in een zwarte Audi A6 weg; de andere man reed in een grijze Kia Picanto weg. De verbalisanten vroegen portofonisch aan een geüniformeerde eenheid, te weten verbalisant [verbalisant 4] , om bij de Kia een verkeerscontrole uit te voeren waarbij [verbalisant 1] wilde weten of de bestuurder een Brits of Iers rijbewijs zou tonen. [verbalisant 4] heeft de bestuurder van de Kia een stopteken gegeven, daarna medegedeeld dat hij met een verkeerscontrole bezig was en inzage in het rijbewijs en het kentekenbewijs van de bestuurder gevorderd. De bestuurder zei geen rijbewijs bij zich te hebben en overhandigde een Iers paspoort op naam van [naam 5] (later bleek de bestuurder de verdachte te zijn). [verbalisant 4] heeft zijn bevindingen aan [verbalisant 1] en [verbalisant 2] teruggekoppeld en dezen zijn vervolgens ter plaatse gekomen.
[verbalisant 1] had het vermoeden dat het Ierse paspoort van “ [naam 5] ” een FOG kon zijn en heeft ter plekke contact opgenomen met de Ierse liaison officer in Nederland, van wie hij te horen kreeg dat voornoemd paspoort met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een FOG betrof, dat het door [verbalisant 1] beschreven uiterlijk van “ [naam 5] ” sterk afweek van het uiterlijk van de echte [naam 5] en dat op naam van deze [naam 5] diverse verdachte paspoortaanvragen zouden zijn gedaan en in Ierland derhalve reeds een “FOG-alert” op deze naam stond. Dit werd bevestigd door een lid van het JIT. Hierop hebben de verbalisanten de verdachte aangehouden en het Ierse paspoort in beslag genomen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is uitsluitend aan een verkeerscontrole onderworpen voor opsporingsdoeleinden die verband hielden met de bestrijding van het bezit van FOG’s. De eventuele vaststelling van de niet-naleving van verkeersvoorschriften door de verdachte (of de kentekenhouder van de auto) was in het geheel niet relevant. Dit betekent dat de politie de controlebevoegdheden uit de Wegenverkeerswet 1994 heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze zijn gegeven. Het hof neemt aan dat de politie hierbij gebruik heeft gemaakt van de zogeheten dynamische verkeerscontrole, hetgeen détournement de pouvoir - ofwel strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk - oplevert.
Dit hoeft evenwel niet te leiden tot bewijsuitsluiting om de navolgende redenen.
Op grond van het destijds geldende artikel 2 van de Politiewet 1993 (thans artikel 3 Politiewet 2012) heeft de politie onder andere tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Artikel 8a Politiewet 1993 (thans artikel 8 Politiewet 2012) bepaalt, voor zover hier van belang, dat een politieambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bevoegd is van personen inzage in een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht te vorderen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak.
In aanmerking genomen dat de verdachte in gezelschap was van iemand die [verbalisant 1] als Britse crimineel meende te herkennen, de verbalisanten bekend waren met het gebruik in Nederland door Britse en Ierse criminelen van FOG’s, de Nederlandse politie samenwerkte in een Joint Investigation Team bij de bestrijding van het bezit van FOG’s en de plaats waar zij zich bevonden bekend stond als een locatie waar in drugs werd gehandeld, is het hof van oordeel dat artikel 2 juncto artikel 8a Politiewet 1993 een toereikende grondslag vormde voor het doen stilhouden van de auto van de verdachte en het vragen om inzage in zijn identiteitsbewijs.
Nu naar het oordeel van het hof geen sprake is van détournement de pouvoir wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair en 3 subsidiair en het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1. subsidiair:
hij in de periode van 15 maart 2012 tot en met 17 april 2012 in Nederland in het bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort op naam gesteld van [naam 1] , waarvan hij wist dat het vals was, bestaande de valsheid hieruit dat voornoemd paspoort was voorzien van een pasfoto van hem, verdachte en de identiteitsgegevens van een andere persoon dan hem, verdachte in voornoemd paspoort waren vastgelegd;
3subsidiair:
in de periode van 30 november 2005 tot en met 22 augustus 2012 in Nederland in het bezit was van drie reisdocumenten, te weten een paspoort op naam van [naam 2] (geboren 17-08-1971) en een paspoort op naam van [naam 3] (geboren 03-08-1967) en een paspoort op naam van [naam 4] (geboren 28-08-1975), waarvan hij wist dat de reisdocumenten vals waren, bestaande de valsheid hieruit dat voornoemd paspoorten waren voorzien van een pasfoto van hem, verdachte en de identiteitsgegevens van een andere persoon dan hem, verdachte, in voornoemde paspoorten waren vastgelegd;
Zaak B:
hij op 12 maart 2012 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een paspoort van Ierland (met nummer [nummer 1] ) op naam van [naam 5] , geboren op 12 juni 1971 te Dublin, welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte zich met voorgenoemd reisdocument heeft gelegitimeerd tegenover [verbalisant 4] (brigadier van politie bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland).
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 subsidiair en 3 subsidiair en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet, dat het vals is, meermalen gepleegd.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair en 3 subsidiair en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak A onder 1 subsidiair en 3 subsidiair en in zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven paspoort (itemnummer [nummer 2] ) aan het verkeer onttrokken en de teruggave aan de verdachte gelast van een geldbedrag (itemnummer [nummer 3] ) en een horloge (itemnummer [nummer 4] ).
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 subsidiair en 3 subsidiair en in zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de inbeslaggenomen paspoorten (naar het hof begrijpt: het inbeslaggenomen paspoort) aan het verkeer zal onttrekken. Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen goederen heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat geen beslissing van het hof nodig is.
De raadsman heeft het hof verzocht, in geval van veroordeling, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op te leggen op de grond dat de verdachte zijn leven gebeterd heeft - hetgeen onder meer valt af te leiden uit het feit dat hij heeft aangeboden alle valse paspoorten in te leveren en zich voor het bezit daarvan te verantwoorden - hij, buiten zijn schuld, de facto al een boete van € 15.000 heeft moeten betalen en ongeveer twee weken in detentie heeft verbleven. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het verlies van verdachtes baan kan betekenen en de gepleegde feiten inmiddels van oudere datum zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gebruik gemaakt van een niet op zijn naam gesteld paspoort en hij heeft diverse paspoorten in zijn bezit gehad terwijl hij wist dat deze vals waren. Door aldus te handelen heeft hij het vertrouwen geschaad dat in identiteitspapieren dient te kunnen worden gesteld.
Het hof houdt bij de strafmaat, ten voordele van de verdachte, rekening met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 oktober 2015, niet eerder in Nederland strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld.
Naar aanleiding van de hiervoor door de raadsman geschetste en door het hof aannemelijk geachte gang van zaken die heeft geleid tot het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2012 overweegt het hof dat door toedoen van het openbaar ministerie een waarborgsom ter hoogte van
€ 15.000 aan de Staat vervallen is verklaard en dat dit bedrag klaarblijkelijk niet aan de verdachte is of wordt geretourneerd. Het hof ziet vooral hierin aanleiding de op te leggen straf te beperken tot een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, te weten 12 dagen.
Gezien de ernst van de feiten ziet het hof geen aanleiding aan de verdachte een taakstraf op te leggen. Ook de omstandigheid dat de feiten inmiddels langer geleden hebben plaatsgevonden, noopt hier niet toe.
Inbeslaggenomen goederen
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2015 verklaard dat het inbeslaggenomen Rolex-horloge en het inbeslaggenomen geldbedrag reeds aan hem zijn teruggegeven. Het hof zal ten aanzien van voornoemde voorwerpen derhalve geen beslissing nemen.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven paspoort met nummer [nummer 2] dient aan de uitgevende instanties te worden teruggegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair en 3 subsidiair en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 subsidiair en 3 subsidiair en in zaak B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00
STK Paspoort - ( [nummer 2] ).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. G. Oldekamp en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2015.
Mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.