Uit de toelichting blijkt dat het middel niet klaagt over de bewezenverklaring van het medeplegen.
HR, 07-02-2017, nr. 15/03819
ECLI:NL:HR:2017:172
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2017
- Zaaknummer
15/03819
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:172, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑02‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1468, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1468, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:172, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0101
NbSr 2017/81
Uitspraak 07‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Klacht over verzuim van het Hof te beslissen op een (voorwaardelijk) verzoek tot toevoeging aan het dossier van stukken. HR oordeelt dat het een verzoek betreft a.b.i. art. 328 Sv jo. 331 Sv en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Nu de aan dit verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, was een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek vereist. Noch het p-v van het onderzoek ttz., noch het arrest houdt een dergelijke beslissing in. Dat verzuim heeft ex art. 330 Sv jo. art. 415 Sv nietigheid tot gevolg. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 15/03818.
Partij(en)
7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/03819
AGE/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 augustus 2015, nummer 21/009098-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van het verzoek van de verdediging met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde tot voeging in het dossier van stukken.
3.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd. De pleitnota van de raadsman van de verdachte houdt onder meer het volgende in:
"10. Onder feit 3 wordt cliënte verdacht van het medeplegen van witwassen. Cliënte ontkent zich aan dit feit schuldig gemaakt te hebben. De medeverdachte is inmiddels door uw Hof veroordeeld voor witwassen (er is zo begreep ik van mijn kantoorgenoot mr. Takens cassatie ingesteld). De medeverdachte beroept zich erop dat hij in beginsel legale werkzaamheden verrichtte (als plakker, stukadoor, personal trainer, handelaar in diverse goederen zoals telefoons en tv's), maar dat hij alleen geen belasting heeft afgedragen.
11. In de zaak van cliënte speelt eenzelfde probleem als in de zaak van de medeverdachte. Onder de medeverdachte zijn notities inbeslaggenomen, alleen zijn deze notities (en bonnen en facturen) niet aan het dossier toegevoegd. Daardoor is het allereerst voor uw Hof en voor de verdediging onmogelijk om te controleren of overzichten correct, conform de inhoud van de stukken zijn opgesteld en of de door de politie getrokken conclusies de juiste zijn.
12. Volgens de medeverdachte zouden de inbeslaggenomen notities (voor zover voor hem op basis van dit dossier verifieerbaar) geen betrekking hebben op hennepkwekerijen, maar aantekeningen betreffende de handel in goederen, berekeningen m.b.t. gewichten in verband met personal training, etc.
13. Bij gebreke aan een kopie van deze stukken is voor uw Hof en de verdediging onverifieerbaar of deze stukken wel aan de medeverdachte of cliënte toebehoorden, of een andere 'oorsprong' hebben/iemand anders toebehoren.
Het kan naar mening van de verdediging niet de bedoeling zijn dat de politie slechts in algemene zin melding maakt van het bestaan van bonnen en facturen, terzake een totaalbedrag noemt, maar vervolgens die bonnen en facturen niet aan het dossier voegt. Daarbij kan ik de rechtbank niet volgen in de overweging (vonnis, p. 6): "Dat er nog facturen zijn die niet of niet door verdachte of zijn vrouw betaald zijn of die niet van hen zijn, is niet aannemelijk gemaakt."
Dat acht ik een onmogelijke en ontoelaatbare omkering van de bewijslast:
- de bonnen en facturen worden niet aan het dossier gevoegd, zodat de inhoud daarvan thans niet controleerbaar is, zodat cliënte terzake ook niet gespecificeerd verweer kan voeren
- vervolgens wordt haar tegengeworpen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat die bonnen niet door haar/of haar partner zijn betaald.
Primair: wegens gebrek aan controleerbaarheid, voor uw Hof, voor de verdediging, verzoek ik u in het kader van feit 3 een bedrag van € 21.432,45 buiten de bewezenverklaring te laten.
14. Daarnaast zijn de bonnen van belang voor het volgende. Cliënte heeft verklaard op zitting in eerste aanleg en ook vandaag dat zij niet beter weet dan dat medeverdachte zijn geld verdiende met legale werkzaamheden, waaronder het werken als stukadoor, personal trainer en handel in bepaalde goederen (niet zijnde verdovende middelen).
15. Als uit de stukken inderdaad blijkt - zoals de medeverdachte aan heeft gegeven - dat dit administratie van zijn legale werkzaamheden betreft dan levert dat een ondersteuning op van het standpunt van cliënte dat zij niet vermoedde en ook niet behoefde te vermoeden dat de gelden van haar toenmalige partner uit enig misdrijf afkomstig waren.
16. Er is in de tenlastegelegde periode gemiddeld € 25.000 per jaar op de bank gestort. Zo op het eerste oog lijken dit flinke bedragen te zijn. Het gaat echter om € 2000,- per maand. Dit lijkt de verdediging een doorsnee inkomen dat goed verdiend kan worden met de werkzaamheden die de medeverdachte verrichte. Daarbij is het zo dan in sommige branches veel contant wordt betaald. Het enkele gegeven dat er contant wordt betaald moet niet gelijk alle alarmbellen doen rinkelen bij cliënte. In tegendeel, er is niets mis met contant geld zolang er maar wel netjes belasting wordt betaald over deze gelden. Ook als de andere aankopen worden meegerekend dan komt de verdediging uit op een bestedingspatroon dat past bij werkzaamheden waarvan cliënte in ieder geval meende dat de medeverdachte die verrichtte.
17. Daarbij mag opgemerkt worden dat cliënte nog nooit belastingaangifte gedaan heeft in haar leven. Als hierover vragen worden gesteld door de rechtbank dan verklaart cliënte dat de werkgever toch belastingaangifte doet. In dat kader is het ook van belang om te benadrukken dat uit het dossier het beeld ontstaat dat de medeverdachte zeer dwingend is en dat zijn wil ook wet is. In hoeverre kan en moet er dan van cliënte gevergd worden dat zij doorvraagt over de herkomst van het geld?
18. Het standpunt is gelet op voorgaande dat uit het dossier niet kan volgen dat cliënte wist althans redelijkerwijs kon vermoeden dat de gelden afkomstig waren uit enig misdrijf. Het verzoek is dan ook om cliënte vrij te spreken.
19. Mocht uw Hof in raadkamer tot de conclusie komen dat cliënte wel wist van de eventuele criminele herkomst van gelden dan is verzoek om het onderzoek ter terechtzitting (te heropenen en) aan te houden, met de opdracht aan de Advocaat-Generaal om het dossier te completeren met de door de politie bedoelde notities / bonnen / facturen, teneinde cliënt in de gelegenheid te stellen om zich terzake (al dan niet via haar advocaat) uit te laten of die notities betrekking hebben op hennepteelt of juist op het zwarte werk van de medeverdachte. Dit bewijst immers naar mening van de verdediging dat cliënte terecht onder de veronderstelling verkeerde dat de medeverdachte op legale wijze zijn geld verdiende."
3.2.2.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:
"zij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2012, in de gemeente Nijmegen, telkens tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten:
- bedragen van in totaal 134.639,- euro (te weten contante stortingen op eigen rekening van haar, verdachte, en/of haar mededader), en
- een groot bedrag (te weten aankoopbedragen van luxe en/of op geld waardeerbare goederen en van factuurbedragen van afgenomen diensten en/of goederen), en
- een grote hoeveelheid voorwerpen, waaronder een auto en elektronica-artikelen en kleding, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl zij en haar mededader wisten, dat bovenomschreven voorwerpen en bedrag onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
3.2.3.
Het onder 3 bewezenverklaarde steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"6. Het als bijlage bij het relaas proces-verbaal van 11 oktober 2013 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant], brigadier van politie, regio Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2013 (dossierpagina 85 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Verdachte zou volgens de ontvangen gegevens aan toeslagen hebben ontvangen € 16.295 (periode 2008-2013).
Verdachte [verdachte] had drie motorvoertuigen:
- Citroën Xsara 1.6i, bj 1998 (tot 02-05-2013);
- Mercedes C220D sw, bj 1997 (februari 2008 tot heden);
- Fiat Punto, bj 2007 (van april 2013 tot heden).
Tussen januari 2008 en juni 2013 werd er, volgens de bankafschriften van verdachten [betrokkene 1] en [verdachte], op de diverse bankrekeningen gestort:
Met betrekking tot de contante stortingen eigen rekening:
2008: € 23.299
2009: € 23.640
2010: € 30.920
2011: € 23.875
2012: € 28.725
Verder blijkt uit de diverse aangetroffen facturen/kassabonnen dat er veel goederen werden gekocht door middel van contante betalingen, terwijl er geen (nihil) geldopnames hebben plaatsgevonden.
De uitgaven voor deze facturen zijn niet terug te leiden naar mutaties van de onderzochte rekeningafschriften.
Het ging veelal om facturen/kassabonnen van:
- Aankoop electronica;
- Onderhoud motorvoertuig(en);
- Bouwmarkten;
7. Het als bijlage bij het relaas proces-verbaal van 11 oktober 2013 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant], brigadier van politie, regio Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal aanvraag machtiging leggen conservatoir beslag van 30 augustus 2013 (dossierpagina 113 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk, weergegeven:
Gebleken is dat er door verdachten [betrokkene 1] en [verdachte] tussen november 2007 en juni 2013 contant geld werd uitgegeven voor diverse, veelal luxe artikelen.
Contante stortingen:
2007: € 4.180,-."
3.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde het volgende overwogen:
"Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij van haar man, medeverdachte [betrokkene 1], telkens contante bedragen kreeg om de vaste lasten en boodschappen van te betalen. Verdachte ging er van uit dat deze bedragen door [betrokkene 1] waren verdiend met zijn werk als stukadoor, personal trainer en/of met handel in telefoons en televisies en dergelijke. Zij heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij hem daar verder nooit naar heeft gevraagd.
Verdachte heeft op 20 juni 2013 tegenover de politie verklaard dat zij werkzoekende was en dat [betrokkene 1] ook geen werk had. Voorts verklaarde zij toen dat zij beiden geen uitkering ontvingen. Verdachte wilde niet antwoorden op de vraag hoe zij aan inkomsten kwamen.
Het hof zal verdachte houden aan deze bij de politie afgelegde verklaring. Zij heeft ook nu nog geen concrete gegevens of informatie verstrekt om haar standpunt te onderbouwen dat het legale inkomsten betrof, zoals waar [betrokkene 1] stukadoors-werkzaamheden verrichtte of bij welke sportschool hij dan als personal trainer werkte.
Niet betwist is dat verdachte in de tenlastegelegde periode contante bedragen die zij van [betrokkene 1] kreeg, op hun bankrekening(en) heeft gestort.
Uit het proces-verbaal van bevindingen financieel 002, van 20 september 2013, volgt dat in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 de volgende contante stortingen zijn gedaan:
Jaar Bedrag
2008 € 23.299,-
2009 € 23.640,-
2010 € 30.920,-
2011 € 23.875,-
2012 € 28.725,-
In 2007 is een contante storting gedaan van € 4.180,-.
Totaal is derhalve in de tenlastegelegde periode een bedrag van € 134.639,- aan contante stortingen gedaan.
In de tenlastegelegde periode werden door verdachte en [betrokkene 1] voorts goederen, zoals elektronica, een auto, spullen bij een bouwmarkt, gekocht door middel van contante betalingen.
Onderzoek van de rekeningafschriften hebben geen mutaties aan het licht gebracht die een verklaring voor deze uitgaven geven. In de tenlastegelegde periode van zes jaren is slechts twee keer been bedrag van € 40,- opgenomen.
Nu geen legale bron van de inkomsten van verdachte en haar medeverdachte [betrokkene 1] aannemelijk is geworden terwijl door verbalisanten is gerelateerd dat er wel facturen zijn aangetroffen die verband lijken te houden met het kweken van hennep, kan, het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de bedragen en voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan op de hoogte was. Dat de bedoelde facturen en notities niet aan het dossier zijn toegevoegd, doet daar niet aan af. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid te twijfelen van hetgeen de verbalisanten daarover hebben gerelateerd."
3.3.
Het hiervoor onder 3.2.1 sub 19 weergegeven verzoek tot voeging in het dossier van "de door de politie bedoelde notities / bonnen / facturen" is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Nu blijkens het hiervoor onder 3.2.4 weergegevene de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, was een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt evenwel een beslissing van het Hof in op dit verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 Sv in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
3.4.
Het middel is gegrond.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017.
Conclusie 20‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Klacht over verzuim van het Hof te beslissen op een (voorwaardelijk) verzoek tot toevoeging aan het dossier van stukken. HR oordeelt dat het een verzoek betreft a.b.i. art. 328 Sv jo. 331 Sv en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Nu de aan dit verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, was een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek vereist. Noch het p-v van het onderzoek ttz., noch het arrest houdt een dergelijke beslissing in. Dat verzuim heeft ex art. 330 Sv jo. art. 415 Sv nietigheid tot gevolg. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 15/03818.
Nr. 15/03819 Zitting: 20 december 2016 (bij vervroeging) | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 12 augustus 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 3. “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 224 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van bedoeld in art. 27 Sr en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De onderhavige zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte met nummer 15/03818 P, waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring onder 1 ten aanzien van het ‘opzettelijk aanwezig hebben’ van ongeveer 58 kilogram hennep ontoereikend is gemotiveerd.1.Daartoe wordt betoogd dat de bewezenverklaring niet kan steunen op de gebezigde bewijsmiddelen, althans dat het hof is afgeweken van een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zonder daartoe in het bijzonder de redenen op te geven, dan wel dat het oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“zij op 20 juni 2013 in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [a-straat 1]) ongeveer 58 kilogram hennep (henneptoppen en/of hennepplanten), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het als bijlage bij het relaas proces-verbaal van 11 oktober 2013 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, regio Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2013 (dossierpagina 199 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2013 hoorde ik dat de Regionale Meldkamer een melding uitgaf dat er op de [b-straat 1] een hennepplantage zou worden geoogst. Hierbij waren drie personen gezien. Deze waren allen in een groene Mercedes gestapt voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. De tenaamgestelde zou wonen op de [a-straat 1].
Ik, verbalisant, ben ter plaatse gegaan op de [a-straat 1].
Ik was voornemens aan te bellen toen de voordeur werd geopend door een vrouwspersoon, naar later bleek verdachte [verdachte]. Ik rook direct een zeer penetrante hennepgeur. Deze geur betrof niet het roken van een joint, maar was duidelijk sterker en afkomstig vanuit de woning c.q. [verdachte]. Ik kon de keuken inkijken en zag de achterdeur. Ik zag door het raam van deze achterdeur, dat er een soort serre achter de woning stond. Ik zag daar een tweetal blauwe tonnen staan voorzien van zwarte deksels. Ik zag dat de deksels rondom waren afgedicht met grijze ductape. Deze tonnen waren goed zichtbaar voor mij. Het is mij ambtshalve bekend dat deze tonnen vaak gebruikt worden bij hennepplantages.
Ik, verbalisant, heb hierna de uitlevering gevorderd van de mogelijke hennep. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Is goed zal het pakken”. Ik zag dat [verdachte] hierna in de richting van de achterdeur liep en beide vaten om en om naar de voordeur bracht. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Daar zit alles in”.
Ik, verbalisant, zag rechts van de ingang van de huiskamer een tweetal zwarte tassen liggen, die ik herkende als tassen die gebruikt worden voor vervoer van hennep. Ik rook ook in de woonkamer, bij [betrokkene 2], een zeer penetrante geur van hennep.
2. Het als bijlage bij het relaas proces-verbaal van 11 oktober 2013 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk agent en hoofdagent van politie, regio Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 juni 2013 (dossierpagina 20 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2013 hebben wij geassisteerd bij een huiszoeking in de [a-straat 1] te Nijmegen op grond van de Opiumwet. Wij zagen dat de zolder was opgedeeld in twee gedeeltes. In de hoek naast de droger zagen wij meerdere doorzichtige zakken met henneptoppen staan. In het tweede gedeelte zagen wij een stoel met diverse mappen staan. Op deze mappen lag een zwarte sealbag welke was afgesloten. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde aan deze sealbag. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde dat de inhoud van deze sealbag hetzelfde aanvoelde als de doorzichtige zakken met henneptoppen. Vervolgens hebben wij, verbalisanten, deze zwarte sealbag geopend om te kijken wat de inhoud was. Wij, verbalisanten, zagen dat er ook in deze sealbag henneptoppen zaten.
Wij, verbalisanten, zagen dat er naast de stoel waarop de zwarte sealbag lag, drie grote groene sealbags stonden. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde aan deze sealbags en ook de inhoud van deze sealbags voelde hetzelfde aan als de eerder genoemde doorzichtige sealbags gevuld met henneptoppen. Wij, verbalisanten, hebben vervolgens ook de grote sealbags geopend om te kijken wat de inhoud was. Wij, verbalisanten, zagen dat er ook in deze grote groene sealbags henneptoppen zaten. Wij, verbalisanten, zagen dat de henneptoppen verpakt waren in doorzichtige sealbags.
3. Het als bijlage bij het relaas proces-verbaal van 11 oktober 2013 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], respectievelijk inspecteur, forensische opsporing politie Gelderland Zuid en BOA domein generieke opsporing, aktenummer 6025868/0, forensisch medewerker politie Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal Testen verdovende middelen van 10 september 2013 (dossierpagina 53 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Grote blauwe ton vol losse hennepplanten, netto 12,72 kg. Indicatie test: THC positief;
Grote blauwe ton met hennepplanten, netto 10,73 kg. Indicatie test: THC positief;
Grote blauwe ton met losse hennepplanten, netto 22,94 kg. Indicatie test: THC positief;
Grote blauwe ton met zakken gedroogde toppen, netto 4,76 kg. Indicatie test: THC positief;
Henneptoppen gedroogd in groene plastic zakken netto 6,65 kg. Indicatie test: THC positief.
4. Het als bijlage bij het relaas proces-verbaal van 11 oktober 2013 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, regio Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2013 (dossierpagina 218 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: Ik woon op de [a-straat 1] te Nijmegen. Ik woon daar samen met mijn man en mijn dochter. Mijn man heet [betrokkene 1] en mijn dochter heet [betrokkene 3].
(…)
5. Het als bijlage bij het relaas proces-verbaal van 11 oktober 2013 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, regio Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal van 6 september 2013 (dossierpagina 222 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw woonadres?
A: Ik woon op [a-straat 1] te Nijmegen. Ik woon daar ongeveer 10 jaar.
V: Met wie woont u daar?
A: Met mijn dochter [betrokkene 3] en mijn man.
(…)”
7. Het hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Op 20 juni 2013 zijn in de woning van verdachte (die zij deelde met medeverdachte [betrokkene 1]) aan de [a-straat 1] te Nijmegen, meerdere tonnen met hennepplanten en -toppen aangetroffen. In die woning zijn voorts doorzichtige sealbags met henneptoppen, alsmede donkerkleurige sealbags met henneptoppen aangetroffen. (…) Verdachte heeft in haar eerste verklaring bij de politie verklaard dat zij samen met haar man [betrokkene 1] en haar dochter ongeveer 10 jaar in de woning aan de [a-straat 1] woont. Later heeft zij aangegeven dat zij in verband met relatieproblemen sinds december 2012 niet meer in de woning aan de [a-straat 1] woont, maar dat zij daar nog wel een paar keer per week kwam om haar dochter op te vangen, maar daarvan blijkt onvoldoende uit het dossier. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij niets van de aangetroffen drugs wist en ook geen hennepgeur in de woning heeft geroken.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij op 20 juni 2013, toen de voordeur van de woning aan de [a-straat 1] door verdachte werd geopend, direct een zeer penetrante hennepgeur rook die afkomstig was uit de woning.
De verbalisant zag vanaf de voordeur dat er in een serre achter de woning een tweetal blauwe tonnen stond, waarvan hem ambtshalve bekend was dat die vaak gebruikt worden bij hennepkwekerijen. Toen de verbalisant uitlevering van de mogelijke hennep vorderde, heeft verdachte die vaten naar de voordeur gebracht en gezegd: “Daar zit alles in”.
In de woonkamer werd door de verbalisant een zeer penetrante geur van hennep geroken. Bovendien zag die verbalisant in de woonkamer tassen die hij herkende als tassen die gebruikt worden voor het vervoer van hennep.
Gelet op de verklaring van verdachte dat zij in de woning waar de hennep is aangetroffen al ongeveer tien jaar woont, het feit dat op verschillende plaatsen in de woning grote hoeveelheden drugs werden aangetroffen, er in de woning een zeer penetrante hennepgeur hing en verdachte de vaten met daarin de hennepplanten zelf aan de politie heeft afgegeven, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist van de aanwezigheid van hennep.”
8. Voor de vraag of een verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad als bedoeld in art. 2 of 3 Opiumwet is niet doorslaggevend aan wie die middelen toebehoren.2.Evenmin is enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen vereist.3.Voldoende is dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden4.en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
9. Het hof heeft vastgesteld dat de in de bewezenverklaring bedoelde hoeveelheid van in totaal ongeveer 58 kilogram hennep op 20 juni 2013 op verschillende plaatsen in de woning en de daarbij behorende serre aan de [a-straat 1] te Nijmegen aanwezig was. De verdachte woonde toen ongeveer tien jaar in die woning. Zij woonde daar samen met haar man en haar dochter. Toen de verdachte de voordeur opende, rook een verbalisant direct een zeer penetrante hennepgeur die afkomstig was uit de woning. Voor de verbalisant was vanaf de voordeur goed zichtbaar dat in een serre achter de woning twee blauwe tonnen stonden. Toen de verbalisant de uitlevering van de mogelijke hennep vorderde, zei de verdachte: “Is goed, zal het pakken.” Zij bracht hierop beide tonnen naar de voordeur en zei: “Daar zit alles in.” In deze twee tonnen bevonden zich hoeveelheden hennep. Ook in de woonkamer werd door de verbalisant een zeer penetrante hennepgeur geroken. Op de zolder werden in een hoek naast de droger doorzichtige sealbags met henneptoppen aangetroffen. Voorts werd op de zolder, op een stoel met diverse mappen, een zwarte sealbag met henneptoppen aangetroffen. Naast de stoel bevonden zich drie grote groene sealbags met henneptoppen. Het hof is kennelijk en niet onbegrijpelijk ervan uitgegaan dat deze sealbags in het zicht lagen.
10. Het kennelijke oordeel van het hof dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de in de bewezenverklaring genoemde hoeveelheid hennep en dat die hennep zich in haar machtssfeer bevond, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft aldus uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte die hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
11. De onderhavige zaak verschilt van de zaken die aanleiding hebben gegeven tot de in de schriftuur genoemde arresten van de Hoge Raad waarin het bewijs voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen ongenoegzaam werd geacht.
12. In HR 14 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1437, ging het om een hoeveelheid cocaïne die tijdens een doorzoeking van een pand, waarin kennelijk meer personen verbleven, in de keuken op de eerste verdieping werd aangetroffen in een doos onder een tafel. Bij het binnentreden in het pand werden door de politie, naast de verdachte in zijn slaapkamer op de tweede verdieping, in verschillende vertrekken nog vier personen aangetroffen. De keuken was voor alle personen vrij toegankelijk en kon door al deze personen worden gebruikt. HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN4319, betrof een potje met MDMA-pillen dat bij een doorzoeking werd aangetroffen in de afzuigkap van een keuken. Het hof had in die zaak niet alleen vastgesteld dat de verdachte de keuken deelde met een huisgenote en dat hij indertijd in verband met zijn gezondheid bijna de hele dag op bed lag, maar ook de juistheid in het midden gelaten van de stelling van de verdediging dat een broer en een vriend van de verdachte, die beiden harddrugs gebruikten, een sleutel van de woning hadden, regelmatig over de vloer kwamen en waarschijnlijk misbruik hadden gemaakt van de situatie waarin de verdachte verkeerde. In de beide genoemde zaken bevonden de verdovende middelen zich verstopt, dan wel niet direct in het zicht, in een ruimte die ook voor anderen dan de verdachte toegankelijk was en ontbrak het aan direct bewijs dat de verdachte wist dat die middelen daar aanwezig waren. In de voorliggende zaak daarentegen gaat het om een woning waarin de verdachte met alleen haar man en dochter woonde5., was sprake van een zeer penetrante hennepgeur in de woning, vloeit uit de bewijsvoering rechtstreeks voort dat de verdachte in ieder geval wist van de aanwezigheid van de hennep in de twee tonnen die zij aan de politie uitleverde en bevonden zich op de zolder, kennelijk goed zichtbaar, diverse sealbags met henneptoppen, waarvan een aantal doorzichtig.
13. In het eveneens in de schriftuur genoemde arrest van de Hoge Raad van 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2572, ging het om een hennepkwekerij in een woning van een ander dan de verdachte. De verdachte, die met toestemming van de huiseigenaar in de woning verbleef, mocht slechts gebruik maken van de woonkamer, een slaapkamer en de badkamer. De hennepplanten bevonden zich in ruimtes van de woning waar de verdachte niet mocht komen en waarin hij ook niet had gekeken, terwijl het hof de juistheid in het midden had gelaten van de stelling van de verdediging dat die ruimtes afgesloten waren en dus niet toegankelijk voor de verdachte. De voorliggende zaak verschilt dan ook wezenlijk van die zaak.
14. Ten aanzien van de klacht dat het hof is afgeweken van een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zonder daartoe in het bijzonder de redenen op te geven, merk ik het volgende op.
15. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juli 2015 het woord gevoerd overeenkomstig een pleitnota.6.Deze pleitnota houdt, voor zover hier relevant, het volgende in:
“5. Mocht uw Hof wel van mening zijn dat er al een hennepgeur te ruiken was en dat cliënte dus geweten moet hebben dat er hennep in de woning aanwezig was, dan is de verdediging van mening dat zij geen opzet op de aanwezigheid van deze hennep en hasj gehad heeft en daarnaast dat zij nimmer beschikkingsmacht gehad heeft over de aanwezige hennep en hasj. Ook dit dient te leiden tot een vrijspraak voor wat betreft het medeplegen opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen verdovende middelen. Ik zal dit toelichten.
6. Om te beginnen met de opzet van cliënte. Uit het dossier volgt dat de tonnen pas een zeer korte tijd in de woning aanwezig waren, [betrokkene 2] verklaarde immers dat hij de ochtend van de aanhouding om 08:00 uur samen met zijn vader de drie blauwe tonnen opgehaald heeft en gebracht heeft naar de woning van zijn vader. Toen hij in de woning aankwam was cliënte druk doende een grote vuilnisbak schoon te maken. De verdediging leidt uit de door [betrokkene 2] geschetste gang van zaken af dat cliënte zich niet over de tonnen bekommerd heeft.
7. Om 09:13 hoorden de verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] dat de hennepkwekerij ontruimd werd en dat de Mercedes met kenteken [AA-00-BB] net was weggereden. Dit betekent dat - gelet op het tijdstip van aanhouding cliënte, te weten 09:45 uur, de tonnen met hennep niet langer dan een kwartiertje in huis hebben kunnen staan.
8. Cliënte was bezig met schoonmaken en daarnaast stonden de tonnen pas net in de woning. Uit deze gang van zaken kan niet volgen dat cliënte opzettelijk deze verdovende middelen aanwezig gehad heeft en dient zij derhalve vrijgesproken te worden. (…) In deze zaak staat naar mening van de verdediging niet vast dat cliënte überhaupt wist wat er in de tonnen zat. Daarnaast heeft zij de tonnen alleen in haar handen gehad toen de politie hiernaar vroeg. Ook in deze zaak kan uit de bewijsvoering niet worden afgeleid dat voldaan is aan het vereiste van een - op het voorhanden hebben van die voorwerpen gerichte - bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte(n). Ik verzoek u dan ook cliënte vrij te spreken.
9. Tot slot nog het volgende. Mocht uw Hof ondanks voorgaande ervan uit gaan dat cliënte wist dat er hennep in de tonnen in de woning zat dan is het verzoek haar vrij te spreken vanwege ontbreken beschikkingsmacht. Allereerst heeft cliënte nimmer over de tonnen kunnen beschikken vanwege het feit dat deze pas enkele minuten in de woning aanwezig waren waardoor zij - zo volgt uit het dossier - pas acht heeft geslagen op de tonnen nadat de politie aan de deur was gekomen. Daarnaast is het zo dat de tonnen niet door haar zijn neergezet in de woning, maar door de medeverdachten, en dat uit de verklaring van [betrokkene 2] genoegzaam blijkt dat slechts één persoon hierover beschikkingsmacht had en dat ook deze persoon bepaalde wat er gebeurde, die persoon is niet cliënte. Ook om die reden is het verzoek om cliënte van feit 1 vrij te spreken.”
16. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de verdediging het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt heeft ingenomen dat het ontbreekt aan bewijs voor het opzet van de verdachte op het aanwezig hebben van de verdovende middelen en aan het feitelijk uitoefenen van beschikkingsmacht daarover.
17. Het hof heeft met zijn hiervoor weergegeven overwegingen voldaan aan de motiveringsplicht van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. In de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging ligt besloten waarom het hof, in afwijking van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, van oordeel is dat de hennep zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden en dat zij opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van die hennep. Hieraan doet niet af dat het hof niet afzonderlijk is ingegaan op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over de tijd gedurende welke de tonnen met hennep zich in de woning zouden hebben bevonden. De motiveringsplicht van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gaat immers niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.7.De raadsman heeft bovendien aangevoerd dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat drie blauwe tonnen op de ochtend van de aanhouding om 08:00 uur zijn opgehaald8.en gebracht naar de woning en dat de verdachte om 09:45 uur is aangehouden. Nu gelet op deze tijdstippen niet goed valt in te zien dat de tonnen, zoals de raadsman heeft betoogd, niet langer dan een kwartiertje in huis hebben kunnen staan9., was het hof niet gehouden zijn oordeel nader te motiveren. Ik merk hierbij op dat een korte aanwezigheid van de hennep in de woning aan de [a-straat 1] op zichzelf niet in de weg behoeft te staan aan het oordeel dat die hennep zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden.10.
18. Het middel faalt.
19. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd te beslissen op een ten aanzien van feit 3 gedaan verzoek tot toevoeging aan het dossier van stukken, althans dat het hof dit verzoek heeft afgewezen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.11.
20. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezen verklaard dat:
“zij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2012, in de gemeente Nijmegen, telkens tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten:
- bedragen van in totaal 134.639,- euro (te weten contante stortingen op eigen rekening van haar, verdachte, en/of haar mededader) en
- een groot bedrag (te weten aankoopbedragen van luxe en/of op geld waardeerbare goederen en van factuurbedragen van afgenomen diensten en/of goederen) en
- een grote hoeveelheid voorwerpen, waaronder een auto en elektronica-artikelen en kleding,
heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl zij en haar mededader wisten dat bovenomschreven voorwerpen en bedrag onmiddellijk en/of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.”
21. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“6. Het als bijlage bij het relaas proces-verbaal van 11 oktober 2013 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 7], brigadier van politie, regio Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2013 (dossierpagina 85 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Verdachte zou volgens de ontvangen gegevens aan toeslagen hebben ontvangen € 16.295 (periode 2008-2013).
Verdachte [verdachte] had drie motorvoertuigen:
- Citroën Xsara 1.6i, bj 1998 (tot 02-05-2013);
- Mercedes C220D sw, bj 1997 (februari 2008 tot heden);
- Fiat Punto, bj 2007 (van april 2013 tot heden).
Tussen januari 2008 en juni 2013 werd er, volgens de bankafschriften van verdachten [betrokkene 1] en [verdachte], op de diverse bankrekeningen gestort:
Met betrekking tot de contante stortingen eigen rekening:
2008: €23.299
2009: €23.640
2010: €30.920
2011: €23.875
2012: €28.725
Verder blijkt uit de diverse aangetroffen facturen/kassabonnen dat er veel goederen werden gekocht door middel van contante betalingen, terwijl er geen (nihil) geldopnames hebben plaatsgevonden.
De uitgaven voor deze facturen zijn niet terug te leiden naar mutaties van de onderzochte rekeningafschriften.
Het ging veelal om facturen/kassabonnen van:
- Aankoop electronica;
- Onderhoud motorvoertuig(en);
- Bouwmarkten;
8. Het als bijlage bij het relaas proces-verbaal van 11 oktober 2013 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 7], brigadier van politie, regio Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal aanvraag machtiging leggen conservatoir beslag van 30 augustus 2013 (dossierpagina 113 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk, weergegeven:
Gebleken is dat er door verdachten [betrokkene 1] en [verdachte] tussen november 2007 en juni 2013 contant geld werd uitgegeven voor diverse, veelal luxe artikelen.
Contante stortingen:
2007: €4.180,-“
22. Het hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij van haar man, medeverdachte [betrokkene 1], telkens contante bedragen kreeg om de vaste lasten en boodschappen van te betalen. Verdachte ging er van uit dat deze bedragen door [betrokkene 1] waren verdiend met zijn werk als stukadoor, personal trainer en/of met handel in telefoons en televisies en dergelijke. Zij heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij hem daar verder nooit naar heeft gevraagd.
Verdachte heeft op 20 juni 2013 tegenover de politie verklaard dat zij werkzoekende was en dat [betrokkene 1] ook geen werk had. Voorts verklaarde zij toen dat zij beiden geen uitkering ontvingen. Verdachte wilde niet antwoorden op de vraag hoe zij aan inkomsten kwamen.
Het hof zal verdachte houden aan deze bij de politie afgelegde verklaring. Zij heeft ook nu nog geen concrete gegevens of informatie verstrekt om haar standpunt te onderbouwen dat het legale inkomsten betrof, zoals waar [betrokkene 1] stukadoors-werkzaamheden verrichtte of bij welke sportschool hij dan als personal trainer werkte.
Niet betwist is dat verdachte in de tenlastegelegde periode contante bedragen die zij van [betrokkene 1] kreeg, op hun bankrekening(en) heeft gestort.
(…)
Totaal is derhalve in de tenlastegelegde periode een bedrag van € 134.639,- aan contante stortingen gedaan.
In de tenlastegelegde periode werden door verdachte en [betrokkene 1] voorts goederen, zoals elektronica, een auto, spullen bij een bouwmarkt, gekocht door middel van contante betalingen.
Onderzoek van de rekeningafschriften hebben geen mutaties aan het licht gebracht die een verklaring voor deze uitgaven geven. In de tenlastegelegde periode van zes jaren is slechts twee keer een bedrag van € 40,- opgenomen.
Nu geen legale bron van de inkomsten van verdachte en haar medeverdachte [betrokkene 1] aannemelijk is geworden terwijl door verbalisanten is gerelateerd dat er wel facturen zijn aangetroffen die verband lijken te houden met het kweken van hennep, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de bedragen en voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan op de hoogte was. Dat de bedoelde facturen en notities niet aan het dossier zijn toegevoegd, doet daar niet aan af. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid te twijfelen van hetgeen de verbalisanten daarover hebben gerelateerd.”
23. Zoals blijkt uit zijn pleitnota, heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd:
“10. Onder feit 3 wordt cliënte verdacht van het medeplegen van witwassen. Cliënte ontkent zich aan dit feit schuldig gemaakt te hebben. De medeverdachte is inmiddels door uw Hof veroordeeld voor witwassen (er is zo begreep ik van mijn kantoorgenoot mr. Takens cassatie ingesteld). De medeverdachte beroept zich erop dat hij in beginsel legale werkzaamheden verrichtte (als plakker, stukadoor, personal trainer, handelaar in diverse goederen zoals telefoons en tv’s), maar dat hij alleen geen belasting heeft afgedragen.
11. In de zaak van cliënte speelt eenzelfde probleem als in de zaak van de medeverdachte. Onder de medeverdachte zijn notities inbeslaggenomen, alleen zijn deze notities (en bonnen en facturen) niet aan het dossier toegevoegd. Daardoor is het allereerst voor uw Hof en voor de verdediging onmogelijk om te controleren of overzichten correct, conform de inhoud van de stukken zijn opgesteld en of de door de politie getrokken conclusies de juiste zijn.
12. Volgens de medeverdachte zouden de inbeslaggenomen notities (voor zover voor hem op basis van dit dossier verifieerbaar) geen betrekking hebben op hennepkwekerijen, maar aantekeningen betreffende de handel in goederen, berekeningen m.b.t. gewichten in verband met personal training, etc.
13. Bij gebreke aan een kopie van deze stukken is voor uw Hof en de verdediging onverifieerbaar of deze stukken wel aan de medeverdachte of cliënte toebehoorden, of een andere ‘oorsprong’ hebben / iemand anders toebehoren.
Het kan naar mening van de verdediging niet de bedoeling zijn dat de politie slechts in algemene zin melding maakt van het bestaan van bonnen en facturen, terzake een totaalbedrag noemt, maar vervolgens die bonnen en facturen niet aan het dossier voegt. Daarbij kan ik de rechtbank niet volgen in de overweging (vonnis, p. 6): “Dat er nog facturen zijn die niet of niet door verdachte of zijn vrouw betaald zijn of die niet van hen zijn, is niet aannemelijk gemaakt.”
Dat acht ik een onmogelijke en ontoelaatbare omkering van de bewijslast:
- de bonnen en facturen worden niet aan het dossier gevoegd, zodat de inhoud daarvan thans niet controleerbaar is, zodat cliënte terzake ook niet gespecificeerd verweer kan voeren
- vervolgens wordt haar tegengeworpen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat die bonnen niet door haar / of haar partner zijn betaald.
Primair: wegens gebrek aan controleerbaarheid, voor uw Hof, voor de verdediging, verzoek ik u in het kader van feit 3 een bedrag van € 21.432,45 buiten de bewezenverklaring te laten.
14. Daarnaast zijn de bonnen van belang voor het volgende. Cliënte heeft verklaard op zitting in eerste aanleg en ook vandaag dat zij niet beter weet dan dat medeverdachte zijn geld verdiende met legale werkzaamheden, waaronder het werken als stukadoor, personal trainer en handel in bepaalde goederen (niet zijnde verdovende middelen).
15. Als uit de stukken inderdaad blijkt - zoals de medeverdachte aan heeft gegeven - dat dit administratie van zijn legale werkzaamheden betreft dan levert dat een ondersteuning op van het standpunt van cliënte dat zij niet vermoedde en ook niet behoefde te vermoeden dat de gelden van haar toenmalige partner uit enig misdrijf afkomstig waren.
(…)
18. Het standpunt is gelet op voorgaande dat uit het dossier niet kan volgen dat cliënte wist althans redelijkerwijs kon vermoeden dat de gelden afkomstig waren uit enig misdrijf. Het verzoek is dan ook om cliënte vrij te spreken.
19. Mocht uw Hof in raadkamer tot de conclusie komen dat cliënte wel wist van de eventuele criminele herkomst van gelden dan is het verzoek om het onderzoek ter terechtzitting (te heropenen en) aan te houden, met de opdracht aan de Advocaat-Generaal om het dossier te completeren met de door de politie bedoelde notities / bonnen / facturen, teneinde cliënt in de gelegenheid te stellen om zich terzake (al dan niet via haar advocaat) uit te laten of die notities betrekking hebben op hennepteelt of juist op het zwarte werk van de medeverdachte. Dit bewijst immers naar mening van de verdediging dat cliënte terecht onder de veronderstelling verkeerde dat de medeverdachte op legale wijze zijn geld verdiende.”
24. Het verzoek om het dossier te completeren met de door de politie bedoelde “notities/bonnen/facturen” is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv, in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 Sv, om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Nu de aan dit verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, was een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek vereist.12.
25. Het hof heeft geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen en voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat geen legale bron van inkomsten van de verdachte en haar medeverdachte [betrokkene 1] aannemelijk is geworden, terwijl door de verbalisanten is gerelateerd dat er wel facturen zijn aangetroffen die verband lijken te houden met het kweken van hennep. Het hof heeft overwogen dat de omstandigheid dat de bedoelde facturen en notities niet aan het dossier zijn toegevoegd daaraan niet afdoet en dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen de verbalisanten daarover hebben gerelateerd.
26. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een uitdrukkelijke beslissing in op het verzoek tot completering van het dossier met de bedoelde stukken. Een dergelijk verzuim heeft ingevolge art. 330 Sv in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
27. Daarmee zou de kous af kunnen zijn. Denkbaar is echter dat het arrest zich leent voor een verbeterde lezing. In de uitspraak in de samenhangende ontnemingszaak tegen de verdachte heeft het hof immers het volgende overwogen:
"Nu geen legale bron van de inkomsten van veroordeelde en haar medeverdachte [betrokkene 1] aannemelijk is geworden die die stortingen verklaren, terwijl door verbalisanten is gerelateerd dat er wel facturen en notities zijn aangetroffen die verband lijken te houden met het kweken van hennep, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dat dat de hierboven vermelde bedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan op de hoogte was.
Dat de bedoelde facturen en notities niet aan het dossier zijn toegevoegd, doet daar niet aan af. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen de verbalisanten daarover hebben gerelateerd te twijfelen.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om het dossier te completeren met de bedoelde facturen en notities wordt daarom afgewezen als zijnde niet noodzakelijk voor de waarheidsvinding.”
28. Indien wordt aangenomen dat de afwijzing van het verzoek als gevolg van een kennelijke misslag niet (ook) is opgenomen in het arrest in de strafzaak, zou het bestreden arrest zich lenen voor een verbeterde lezing. Ook met die lezing kan het bestreden arrest echter niet in stand blijven. Daartoe wijs ik op het volgende.
29. Vooropgesteld kan worden dat in het dossier dienen te worden gevoegd de stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor de verdachte ontlastende zin.13.In geval de verdediging de betrouwbaarheid van enig bewijsmiddel aanvecht, brengen de beginselen van behoorlijke procesorde voorts mee dat de verdediging in beginsel de kennisneming van voor de beoordeling van die vraag van belang zijnde, niet tot de processtukken behorende documenten niet mag worden onthouden.14.
30. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn verzoek onder meer aangevoerd dat het voor het hof en de verdediging onmogelijk is te controleren of de overzichten correct en conform de inhoud van de stukken zijn opgesteld en of de door de politie getrokken conclusies juist zijn, omdat de bedoelde notities, bonnen en facturen niet aan het dossier zijn toegevoegd. Als uit de stukken inderdaad blijkt dat het administratie van legale werkzaamheden betreft, zoals de medeverdachte heeft verklaard, zou dit volgens de raadsman steun bieden aan het standpunt van de verdachte, inhoudende dat zij niet vermoedde en ook niet hoefde te vermoeden dat de gelden van haar toenmalige partner uit misdrijf afkomstig waren. Het hof heeft de verwijzing naar de facturen/kassabonnen (bewijsmiddel 6) in voor de verdachte belastende zin in de bewijsvoering gebruikt. Onder die omstandigheden en in het licht van hetgeen onder 29 is vooropgesteld, is het oordeel dat de noodzaak van het verzochte niet is gebleken niet zonder meer begrijpelijk.
31. In dit verband kan worden verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:553, in de zaak van de medeverdachte. Ook in die zaak was een verzoek om toevoeging van de door de politie bedoelde notities, bonnen en facturen aan het dossier aan de orde. De Hoge Raad achtte de afwijzing van het verzoek door het hof niet zonder meer begrijpelijk. Hoewel de motivering in het arrest in de zaak tegen de medeverdachte niet identiek is aan die in de onderhavige zaak, meen ik dat het bestreden arrest, op de gronden als hiervoor vermeld, evenmin in stand kan blijven.15.
32. Het middel slaagt.
33. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Het tweede middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
34. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 ten laste gelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑12‑2016
Vgl. HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903, NJ 1985/822, m.nt. Van Veen, rov. 6.2.
Vgl. HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985, NJ 1981/15, rov. 5.
Vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359, rov. 6.2.
Een blik achter de papieren muur leert dat de verdachte in haar als bewijsmiddel 4 gebezigde verklaring heeft verklaard dat haar dochter twaalf jaar oud is.
Het hof heeft de straf- en ontnemingszaak tegen de verdachte gelijktijdig behandeld op de terechtzitting van 29 juli 2015 en van de behandeling van beide zaken één gezamenlijk proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal maakt geen melding van een pleitnota. Aan het proces-verbaal, zoals dat zich bevindt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken in de onderhavige strafzaak, is ook geen pleitnota gehecht. Nu zich bij die stukken wel een pleitnota bevindt (waarop onder meer de zittingsdatum 29 juli 2015 en de parketnummers van de straf- en ontnemingszaak zijn vermeld), moet deze geacht worden deel uit te maken van het proces-verbaal van de terechtzitting. Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, p. 200. Bovendien is de pleitnota wel gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting, zoals dat zich bevindt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken in de ontnemingszaak.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma, rov. 3.8.4.
Gedoeld wordt kennelijk op het ophalen van de tonnen op het in bewijsmiddel 1 genoemde adres [b-straat 1] (in Nijmegen, zie nr. 2 van de pleitnota van de raadsman).
Raadpleging van Google Maps leert dat de route van het adres [b-straat 1] naar de [a-straat 1] ongeveer twee kilometer bedraagt en met de auto in vijf minuten kan worden afgelegd.
Vgl. onderdeel 10 van de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:2395 (ongepubliceerd, HR: 81 RO) ten aanzien van de spiegelbeeldige situatie, waarin de verdachte kort in een hennepkwekerij is geweest.
Zie ook middel 2 in de zaak van de medeverdachte [betrokkene 1] waarin de Hoge Raad reeds uitspraak heeft gedaan: HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:553, NJ 2016/385, m.nt. Keulen.
Vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8648.
Vgl. HR 7 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:AB9820, NJ 1996/687, m.nt. Schalken, rov. 5.9 en HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4482, NJ 2012/538.
Vgl. HR 7 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:AB9820, NJ 1996/687, m.nt. Schalken, rov. 5.11.
Ik verwijs in dit verband nog naar onderdeel 26 van mijn conclusie in de genoemde samenhangende zaak.