CRvB, 22-12-2022, nr. 22/1612 WIA
ECLI:NL:CRVB:2022:2826
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
22-12-2022
- Zaaknummer
22/1612 WIA
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2022:2826, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 22‑12‑2022; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Het Uwv heeft het bezwaar van betrokkene terecht niet-ontvankelijk verklaard.
22. 1612 WIA
Datum uitspraak: 22 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
25 april 2022, 21/4177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Voor het Uwv is verschenen mr. M.W.A. Blind. Betrokkene is door middel van beeldbellen verschenen, bijgestaan door [naam ambulant begeleider 1] (ambulant begeleider).
OVERWEGINGEN
1.1.
Bij besluit van 10 december 2020 heeft het Uwv aan betrokkene meegedeeld dat hij vanaf 4 september 2020 recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij met ingang van die datum 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Betrokkene heeft met een op 28 juni 2021 gedateerd bezwaarschrift bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 december 2020. Het bezwaarschrift is op 8 juli 2021 door het Uwv ontvangen. In het bezwaarschrift heeft betrokkene vermeld dat hij weet dat de termijn voor het maken van bezwaar is overschreden. Hij heeft erop gewezen dat hij diverse keren telefonisch contact heeft gehad met medewerkers van het Uwv maar dat hij geen afspraak kon maken om uitleg te geven of te krijgen over zijn situatie. De periode van de bezwaartermijn was erg stressvol voor betrokkene omdat de kinderen dan weer wel, dan weer niet naar school konden. Betrokkene heeft dit als een zware en verwarrende periode ervaren. Bij het bezwaarschrift is een brief van 30 juni 2021 gevoegd van [naam ambulant begeleider 2] , ambulant begeleider. Zij schrijft dat betrokkene niet-aangeboren hersenletsel heeft met zowel fysieke als cognitieve beperkingen. Met name is er sprake van zeer beperkte energie, prikkelgevoeligheid, concentratie, geheugenproblemen en gebrek aan overzicht van een situatie. Zij heeft erop gewezen dat betrokkene ten tijde van de beschikking een revalidatietraject volgde en dat dat hem veel tijd en energie kostte. Het traject is helaas om die reden ook voortijdig beëindigd.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 10 december 2020 bij beslissing op bezwaar van 5 augustus 2021 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. In het bestreden besluit zegt het Uwv dat er begrip is voor de situatie, maar dat betrokkene, of iemand anders namens hem, ondanks deze situatie het bezwaar binnen zes weken had kunnen indienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard. Na een weergave van de uitleg van betrokkene is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat hij daarmee een voldoende verontschuldiging voor de termijnoverschrijding heeft gegeven. Gewezen is op de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 maart 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:2220, waarin is overwogen dat vanwege recente wetenschappelijke inzichten en veranderende maatschappelijke opvattingen over de verhouding tussen overheid en burger een verschuiving plaatsvindt die doorwerkt in de uitleg van artikel 6:11 van de Awb.
3.1.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank een kenbare toets op relevante feiten en omstandigheden achterwege heeft gelaten. Onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2021 stelt het Uwv dat dat er geen medische redenen aanwezig waren waardoor betrokkene niet eerder bezwaar kon maken. Het Uwv heeft aangevoerd dat ook iemand anders namens betrokkene bezwaar had kunnen maken. In dit verband is gewezen op het feit dat een begeleidster van betrokkene op 14 december 2020, binnen de bezwaartermijn, contact heeft opgenomen met het Uwv om een afspraak te verzetten.
3.1.2.
Het Uwv heeft verder te kennen gegeven dat volgens de uitspraak van de rechtbank Limburg uit wetsgeschiedenis en jurisprudentie naar voren komt dat de verschoonbaarheidsuitzondering niet ruim bedoeld is, maar dat wetenschappelijke inzichten en maatschappelijke ontwikkelingen naar het oordeel van de rechtbank desalniettemin een verandering in de uitleg van die uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank Limburg overweegt vervolgens dat haar uitspraak in verzet zich niet leent voor een verdere uitwerking van die verandering. Wel benoemt de rechtbank een aantal omstandigheden die bij de betreffende beoordeling van verschoonbaarheid een rol (kunnen) spelen. Het Uwv heeft aangevoerd dat de rechtbank zich in de aangevallen uitspraak wel nadrukkelijk beroept op de uitspraak van de rechtbank Limburg, maar geen enkele overweging wijdt aan de verdere uitwerking waarvan in de uitspraak van de rechtbank Limburg wordt gesproken.
3.1.3.
Daarnaast verschillen volgens het Uwv de in de uitspraak van de rechtbank Limburg van belang geachte omstandigheden in belangrijke mate van de omstandigheden in de zaak van betrokkene. Er is in zijn zaak geen sprake van een (juridisch) gemachtigde die zich op het laatste moment heeft teruggetrokken en betrokkene heeft wél ervaring met de bezwaarprocedure omdat in 2015 sprake is geweest van meerdere bezwaarprocedures. Ook staan er wél belangen van derden, in dit geval de werkgever, op het spel en gaat het hier niet om een geringe termijnoverschrijding. Het Uwv heeft aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan deze verschillen. Het Uwv is van mening dat – gelet op de feiten en omstandigheden van het geval – in de aangevallen uitspraak een te ruime uitleg aan het verschoonbaarheidsbegrip van artikel 6:11 van de Awb wordt gegeven.
3.2.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de rechtbank de juiste uitspraak heeft gedaan.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 20 december 2020 na afloop van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken is ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De beroepsgrond van het Uwv dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van betrokkene sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, slaagt. Wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen vormt geen aanleiding om de vaste rechtspraak met betrekking tot de toepassing van artikel 6:11 van de Awb te verlaten.
4.4.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de termijnoverschrijding van de indiening van het bezwaarschrift niet verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb en overweegt hiertoe als volgt.
4.5.1.
De vaste rechtspraak van de Raad houdt in dat een betrokkene zelf verantwoordelijk is voor de tijdige indiening van rechtsmiddelen, zie de uitspraak van de Raad van 29 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2132. In het geval dat een betrokkene niet in staat is om zelf tijdig een bezwaarschrift in te dienen, kan van hem worden gevergd dat hij ervoor zorgdraagt dat een ander dat voor hem doet.
4.5.2.
Van medische redenen op grond waarvan betrokkene niet in staat kon worden geacht zelf tijdig bezwaar in te (laten) dienen, is niet gebleken. Het Uwv heeft in dat verband terecht gewezen op het onder 3.1.1. genoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In wat betrokkene daarover naar voren heeft gebracht, met name de brief van zijn ambulante begeleider van 30 juni 2021, vindt de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel.
4.5.3.
Voor zover betrokkene al niet zelf in staat was een bezwaarschrift in te dienen, moest hij ten minste in staat worden geacht om een begeleider of zijn partner te vragen bezwaar te maken. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene het besluit van 10 december 2020 met zijn partner heeft besproken en dat er in de periode waarin tijdig bezwaar kon worden gemaakt wel enige vorm van begeleiding was. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene tijdens de gehele bezwaarperiode niet staat is geweest om hun te vragen een – voorlopig – bezwaarschrift in te dienen.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. Dit betekent dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is en dat het Uwv het bezwaar van betrokkene terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de procedure hiermee eindigt en dat het bezwaarschrift niet inhoudelijk zal worden behandeld.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en T. Dompeling en C.F.E. van Olden-Smit als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar