Rb. Leeuwarden, 31-10-2008, nr. AWB 07/1279 en 07/1281
ECLI:NL:RBLEE:2008:BG4162, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
31-10-2008
- Zaaknummer
AWB 07/1279 en 07/1281
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2008:BG4162, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 31‑10‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2010:BL2814, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2009/17.2.2
KWEP 2009/13 met annotatie van Redactie
Uitspraak 31‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Ingevolge testament ontangen lijfrente-uitkeringen zijn periodieke uitkeringen ex artikel 3.101 lid 1 sub c Wet IB 2001.
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummers: AWB 07/1279 en 07/1281
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde drs. [gemachtigde eiseres],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigden mr. [gemachtigde verweerder A] en mr. [gemachtigde verweerder B].
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H47) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.680,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.401,--.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H56) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.303,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.671,--.
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 27 april 2007 de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 en de aanslag IB/PVV 2005 verminderd tot respectievelijk een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.272,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 60,-- en een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.367,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 803,--.
Eiseres heeft daartegen bij brieven van 4 juni 2007, ontvangen bij de rechtbank op 5 juni 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008 te Leeuwarden.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiseres is geboren op [datum] 1944 en is ongehuwd.
1.2 Op [datum] 2003 is eiseres' tante, [tante], overleden.
1.3 In het in 2001 opgemaakte testament van [tante] is onder andere bepaald dat een vijftal stichtingen erfgenaam zijn onder de last om vrij van rechten en kosten uit te keren aan eiseres een lijfrente-uitkering van € 36.303,-- per jaar, welke uitkering jaarlijks wordt geïndexeerd. De lijfrente-uitkering is levenslang en eindigt a) op de laatste dag van de maand waarin eiseres komt te overlijden en b) indien eiseres definitief wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis of verpleeginrichting.
1.4 In het testament is voorts bepaald dat al hetgeen de erfgenamen verkrijgen onder bewind is gesteld.
1.5 Ingevolge het testament ontving eiseres vanwege voormelde lijfrente-uitkering in 2004: € 39.895,-- en in 2005: € 40.367,--.
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de onder 1.5 vermelde uitkeringen moeten worden belast als inkomsten uit werk en woning, specifiek als periodieke uitkeringen ex artikel 3.101 lid 1 sub c van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) of als inkomsten uit sparen en belegen.
2.2 Eiseres is van mening dat de lijfrente-uitkeringen belast moeten worden als inkomsten uit sparen en beleggen en voert daartoe - kort gezegd - aan dat de uitkeringen niet voldoen aan de voorwaarden uit artikel 3.101 lid 1 sub c van de Wet. De door eiseres ontvangen uitkeringen zijn niet in rechte vorderbaar, omdat zij de uitkeringen als lastbevoordeelde heeft verkregen. De uitkeringen vormen bezien vanuit de schuldenaar wel de tegenwaarde voor een prestatie, omdat het nagelaten vermogen van eiseres' tante onder bewind is gesteld en derhalve gelijk in de situatie van een trust bij de schuldenaars is ondergebracht. Bezien vanuit het standpunt van de ontvanger is evenzeer sprake van een tegenprestatie omdat op eiseres de taak rust te zorgen voor het onderhoud van de graven van eiseres' tante en haar echtgenoot ofwel omdat eiseres zolang eiseres' tante en haar echtgenoot leefden altijd voor hen heeft gezorgd.
2.3 Verweerder is van mening dat de lijfrente-uitkeringen belast moeten worden als inkomsten uit werk en woning, specifiek als periodieke uitkeringen ex artikel 3.101 lid 1 sub c van de Wet en voert daartoe - kort gezegd - aan dat aan eiseres wel een vorderingsrecht toekomt en dat de uitkeringen derhalve in rechte vorderbaar zijn. Voorts voert verweerder aan dat er geen sprake is van een trust en daarenboven er geen evenwicht bestaat tussen de contante waarde van de uitkeringen en de daar tegenoverstaande prestatie zodat mede daarom de uitkeringen niet de tegenwaarde vormen voor een prestatie. Ter zitting heeft verweerder subsidiair gesteld dat de lijfrente-uitkeringen met een beroep op interne compensatie, belast zijn als inkomsten uit sparen en beleggen.
2.4 Ter zitting heeft verweerder zijn subsidiaire stelling dat de uitkeringen belast moeten worden als resultaat uit overige werkzaamheden laten varen.
2.5 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 3.1 juncto artikel 3.100 en 3.101 lid 1 sub c van de Wet worden lijfrente-uitkeringen belast als belastbare periodieke uitkeringen, die tot het belastbaar inkomen uit werk en woning behoren, de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die in rechte vorderbaar zijn en niet de tegenwaarde voor een prestatie vormen.
3.2 Ingevolge artikel 4:117 van het Burgerlijk Wetboek is een legaat een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent.
3.3 Vast staat dat eiseres' tante het testament opgemaakt heeft onder het in 2001 geldende erfrecht dat per 1 januari 2003 is gewijzigd. Het oude erfrecht kende zogenaamde 'derden bevoordelende lasten'. Deze komen naar het nieuwe erfrecht overeen met legaten. Vast staat dat de aan eiseres toegekende lijfrente-uitkering een 'derde bevoordelende last' is en gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat dit als 'last' opgenomen legaat in het testament van eiseres' tante voor eiseres in rechte vorderbaar is.
3.4 Volgens vaste jurisprudentie, onder andere het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2006 (V-N 2006/39.21) dient de vraag of de lijfrente-uitkeringen een tegenwaarde voor een prestatie vormen te worden beoordeeld vanuit het standpunt van de schuldenaar. De rechtbank oordeelt dat een benadering vanuit het standpunt van de ontvanger van de uitkeringen niet in overeenstemming is met die jurisprudentie. De rechtbank komt derhalve niet toe aan eiseres' stellingen dat de verzorging van graven ofwel de verzorging van eiseres' tante en haar echtgenote bij leven een (tegen)prestatie kunnen vormen, omdat dit een beoordeling betreft vanuit het standpunt van de ontvanger.
3.5 Voorts stelt de rechtbank vast dat het door eiseres' tante nagelaten vermogen weliswaar onder bewind is gesteld, maar dat er geen vermogen is afgezonderd of bij bepaalde (rechts)personen is ondergebracht. De rechtbank oordeelt, anders dan eiseres stelt, dat het onder het bewind stellen van vermogen niet gelijk is aan het onderbrengen van vermogen bij bepaalde (rechts)personen. Nu geen vermogen wordt afgezonderd en de schuldenaar overigens niets heeft ontvangen van eiseres is de rechtbank van oordeel dat de lijfrente-uitkeringen niet de tegenwaarde vormen voor een prestatie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor zover bewindvoering gelijk te stellen is aan het onderbrengen van vermogen, de bewindvoerder in dit geval niet de schuldenaar is.
3.6 Gelet op het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de slotsom dat de door eiseres ontvangen lijfrente-uitkeringen in rechte vorderbaar zijn, niet de tegenwaarde voor een prestatie vormen en derhalve belast zijn als belastbare periodieke uitkeringen, die tot het belastbaar inkomen uit werk en woning behoren. De beroepen dienen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2008 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.
w.g. H.J. Haanstra
w.g. J.W. Keuning
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.