Hof Arnhem-Leeuwarden, 03-01-2018, nr. 17/00313
ECLI:NL:GHARL:2018:35
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
03-01-2018
- Zaaknummer
17/00313
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:35, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑01‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:939
- Vindplaatsen
NLF 2018/0136 met annotatie van
Uitspraak 03‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Rentebestanddeel van een aan een vanaf de geboorte lichamelijk gehandicapte toekomende uitkering in een kapitaalverzekering is terecht in de heffing betrokken. De wetgever heeft niet voorzien in een aan de door belanghebbende beoogde besteding van het belegde bedrag gerelateerde vermindering of vrijstelling van belasting.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer 17/00313
uitspraakdatum: 3 januari 2018
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2017, nummer LEE 16/2229, ECLI:NL:RBNNE:2017:1275, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is door een medische fout bij zijn geboorte lichamelijk gehandicapt geraakt. Na een jarenlange procedure heeft de verzekeraar van de aansprakelijk gestelde wederpartij aan belanghebbende een bedrag aan letselschade uitgekeerd.
2.2.
Voor belanghebbende is met het aan hem uitgekeerde bedrag in 1998 een kapitaalverzekering afgesloten bij [A] N.V. (hierna: de kapitaalverzekering). Destijds is voor belanghebbende ter zake van deze kapitaalverzekering eenmalig een koopsom van € 131.597 gestort.
2.3.
De kapitaalverzekering is op 6 augustus 2014 tot uitkering gekomen. [A] N.V. heeft in verband hiermee aan belanghebbende een bedrag van € 236.645 uitgekeerd.
2.4.
Belanghebbende heeft aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 113.468, waarin het rentebestanddeel van de uitkering uit de kapitaalverzekering is begrepen (zijnde € 236.645 -/- € 131.597 = € 105.048).
2.5.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag in de IB/PVV opgelegd, waarbij het rentebestanddeel van de uitkering uit de kapitaalverzekering overeenkomstig de aangifte is belast.
2.6.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen door rekening te houden met een eenmalige zogeheten "life-timevrijstelling" van € 28.134.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of het rentebestanddeel van de uitkering in de kapitaalverzekering terecht in de heffing is betrokken, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffing onbillijk is, aangezien het bij het afsluiten van de kapitaalverzekering de bedoeling was dat belanghebbende met het uit te keren bedrag een levenslange aanvulling zou krijgen op de uitkering die hij van het UWV ontvangt. Zijn vader was zich er bij het afsluiten van de kapitaalverzekering niet van bewust dat de uitkering zou worden belast en bovendien valt het rendement ten gevolge van de economische crisis tegen. De wetgever zou moeten voorzien in een vrijstelling of verzachting.
3.3.
De Inspecteur stelt dat de aanslag bij de uitspraak op bezwaar op het juiste bedrag is vastgesteld. Hij deelt belanghebbendes standpunt dat de heffing in zijn geval onbillijk uitwerkt, maar ziet geen mogelijkheid hem tegemoet te komen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de toepasselijke wettelijke bepalingen leiden tot belastbaarheid van de uitkering uit de kapitaalverzekering tot het bij de uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen bedrag. Het Hof sluit zich aan bij dit eensluidende standpunt van partijen, dat geen blijk geeft van een juridiek onjuist uitgangspunt.
4.2.
De wetgever heeft niet voorzien in een aan de beoogde besteding van het belegde bedrag gerelateerde vermindering of vrijstelling van de belasting over een uitkering als de onderhavige. Het is niet aan de rechter om daarover in een aan hem voorgelegde zaak een billijkheidsoordeel te geven en zijn beslissing op dat oordeel te baseren. Zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, moet de rechter immers volgens de wet rechtspreken en mag hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Ook kan de rechter de wetgever niet opdragen tot wetswijziging over te gaan, al dan niet met terugwerkende kracht.
4.3.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 3 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 januari 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.