Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 december 2020, genummerd PL0900-2020310858, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 420. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Rb. Midden-Nederland, 27-10-2021, nr. 16.251682.20 en 21.002860.14 (herroeping VI; VI-nummer 99.000688.43) (P)
ECLI:NL:RBMNE:2021:5213
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
27-10-2021
- Zaaknummer
16.251682.20 en 21.002860.14 (herroeping VI; VI-nummer 99.000688.43) (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2021:5213, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 27‑10‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0843
Uitspraak 27‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft onder bedreiging van een vuurwapen een koffer met de dagopbrengst van het slachtoffer weggenomen. Toen het slachtoffer vervolgens achter verdachte aan rende heeft verdachte meerdere kogels op hem afgevuurd, waarbij het slachtoffer ernstig gewond is geraakt aan zijn benen en arm. Daarnaast heeft verdachte meerdere aanwezigen met het vuurwapen bedreigd, waarbij ook weer is geschoten en één van de slachtoffers onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen tot afgifte van zijn auto om de vlucht mogelijk te maken. Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek in het PBC. Ondanks het voorgaande kon een antisociale persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld. De stoornis was ook aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 14 jaren en daarnaast de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Verder wordt de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 852 dagen toegewezen. Grotendeels toewijzing diverse vorderingen benadeelde partijen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.251682.20 en 21.002860.14 (herroeping VI; VI-nummer 99.000688.43) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 december 2020, 5 maart 2021, 19 mei 2021, 11 augustus 2021 en 13 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] bijgestaan door mr. W van Egmond, mr. S.M. Diekstra namens benadeelde partij [slachtoffer 2] en benadeelde partij [slachtoffer 3] naar voren hebben gebracht.
2. TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, samen met een of meer anderen, althans alleen, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven door meerdere malen, althans eenmaal, met een vuurwapen op [slachtoffer 1] te schieten;
feit 2
primair op 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, samen met een of meer anderen, althans alleen, heeft geprobeerd [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, door gericht met een vuurwapen op die [slachtoffer 4] te schieten;subsidiairop 23 september 2020 te Almere, samen met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 4] te schieten;
feit 3 op 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, samen met een of meer anderen, althans alleen, door middel van geweld en/of bedreiging met geweld met een vuurwapen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een koffer met daarin 23.620 euro, zijnde de dagomzet van vijf dagen, toebehorende aan [bedrijf 1] B.V.;
feit 4 op 23 september 2020 te Almere, samen met een of meer anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie II en/of III en/of munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad;
feit 5 op 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, een Volkswagen Caddy, toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft gestolen en daarbij geweld en/of bedreiging met geweld met een vuurwapen tegen [slachtoffer 5] heeft gebruikt,
en/of
dat hij op 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, samen met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een Volkswagen Caddy, toebehorende aan [benadeelde 1] , door die [slachtoffer 5] te bedreigen en een vuurwapen op die [slachtoffer 5] te richten;
feit 6 op 23 september 2020 te Almere, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,door een vuurwapen op die [slachtoffer 2] te richten;feit 7op 23 september 2020 te Almere de personenauto van [benadeelde 2] , met kenteken
[kenteken] , heeft vernield.
3. VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is de officier van justitie van mening dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aan de hand van een ter zitting overgelegde pleitnota primair vrijspraak bepleit van de 7 ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft aangevoerd dat het bewijs voor daderschap van verdachte – om verschillende redenen - ontoereikend moet worden geacht en dat niet buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt.
Daarnaast heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek gedaan, waarbij de verdediging stelt dat het verzochte als noodzakelijk heeft te gelden, ingeval de rechtbank op grond van de huidige informatie en stukken nog onvoldoende geïnformeerd mocht zijn om voorshands tot integrale vrijspraak te komen.
De verdediging heeft subsidiair vrijspraak bepleit van:
- het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde, aangezien de verdediging van mening is dat het bewijs voor het bestanddeel “met voorbedachten rade” niet toereikend kan worden geacht;
- het onder feit 2 primair ten laste gelegde, aangezien de verdediging van mening is dat het bewijs voor opzet op de levensberoving van [slachtoffer 4] ontoereikend moet worden geacht;
- het onder feit 3 ten laste gelegde, aangezien de verdediging van mening is dat het bewijs voor het bestanddeel “tot de afgifte” niet buiten redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen kan volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen1.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten
1. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een proces-verbaal van bevindingen2.van 8 oktober 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Op woensdag 23 september 2020, omstreeks 17:00 uur, heeft er een beroving, met gebruik making van een vuurwapen, plaatsgevonden op de [straat] te [plaats] .
Op de opnames van de camerabeelden is te zien dat de verdachte met de fiets naar het plaats delict fietst. Wij zagen dat de fiets een damesfiets betrof, groen van kleur, met een bagagedrager aan de achterzijde. Aan de rechterzijde van het stuur hing een blauwe Albert Heijn tas.
2. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben in een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict 23.van 30 september 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Op woensdag 23 september 2020 om 17:45 uur kwamen wij, naar aanleiding van een poging diefstal met geweld, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] , [woonplaats] .
De volgende sporendrager is in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
SIN: AANE5133NL
Object: Tas
Bijzonderheden: Albert Heijn plastic tas
SIN: AANE5134NL
Object: Handvat
Bijzonderheden: Beide handvatten van de fiets
3. Verbalisant [verbalisant 5] heeft in een proces-verbaal vooronderzoek lab4.van 1 oktober 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Onderzoek tas met SIN AANE5133NL
Veiliggestelde sporen
SIN: AAOA1514NL
Spoortype: Dacty
Plaats veiligstellen: Tas aane5133nl: barcode zijde, buit. z.. rechts
SIN: AAOA1515NL
Spoortype: Dacty
Plaats veiligstellen: Tas aane5133nl: barcode zijde, buit. z. rechts naast hengel
SIN: AANZ4269NL
Spoortype: Dacty
Plaats veiligstellen: Tas aane5133nl: niet barcode z., buit. z. linksboven
SIN: AAOA1516NL
Spoortype: Dacty
Plaats veiligstellen: Tas aane5133nl: niet barcode z., buitz. in ‘a’
SIN: AANZ4272NL
Spoortype: Dacty
Plaats veiligstellen: Tas aane5133nl: barcode zijde, binnenkant
SIN: AANZ4273NL
Spoortype: Dacty
Plaats veiligstellen: Tas aane5133nl: barcode zijde, binnenkant
SIN: AAMT6401NL
Spoortype: Biologisch
Spooromschrijving: Epitheel
Plaats veiligstellen: Tas aane5133nl: beide hengsels in geheel
4. Verbalisant [verbalisant 6] heeft in een proces-verbaal resultaat onderzoek dactyloscopische sporen5.onder meer het volgende gerelateerd:
SIN: AAOA1514NL
Spoortype: Dacty
Spooromschrijving: vingerafdruk
Uitslag: Geïndividualiseerd op: [verdachte] [1989]
SIN: AAOA1515NL
Spoortype: Dacty
Spooromschrijving: vingerafdruk
Uitslag: Geïndividualiseerd op: [verdachte] [1989]
SIN: AANZ4269NL
Spoortype: Dacty
Spooromschrijving: vingerafdruk
Uitslag: Geïndividualiseerd op: [verdachte] [1989]
SIN: AAOA1516NL
Spoortype: Dacty
Spooromschrijving: handpalmafdruk
Uitslag: Geïndividualiseerd op: [verdachte] [1989]
SIN: AANZ4272NL
Spoortype: Dacty
Spooromschrijving: vingerafdruk
Uitslag: Geïndividualiseerd op: [verdachte] [1989]
SIN: AANZ4273NL
Spoortype: Dacty
Spooromschrijving: vingerafdruk
Uitslag: Match op: [verdachte] [1989]
5. Rapporteur J.H.C. Gits heeft in het rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en
DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval in Almere op 23 september 2020’6.onder meer het volgende gerapporteerd:
AANE5134NL#02 (handvat 2)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie
niet-verwante personen.
DNA-mengprofiel AANE5134NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
AAMT6401NL#01 (hengsels tas)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee
niet-verwante personen.
DNA-mengprofiel AAMT6401NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
6. Verbalisant [verbalisant 7] heeft in een proces-verbaal van bevindingen7.van 19 oktober 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
In het kader van het onderzoek zijn er meerdere telefoonnummers getapt. Waaronder een telefoonnummer van de moeder van de verdachte, genaamd [A]
Via het telefoonnummer van [A] werd er een gesprek gevoerd met een man die zij [B] noemt. In dit gesprek werd er aangegeven dat de zoon van [A] is opgepakt.
[B] : je zoon is opgepakt.
NNV3592: Ja ik weet het.
[B] : Ja ik heb het gehoord. Ik was erbij. Ik stond er pal naast
NNV3592: Dat meen je..
[B] : Ja. Ik denk nee het zal niet. Nou het zal wel.
NNV3592: Ja ik heb het wel mee gekregen vorige week allemaal herrie en alles maarja.. Mo zei dat er stond 31 jarige man opgepakt dus..
[B] : Ja ja ja. Ja ik wist het allang hoor. Dat die het was. Al heel heel lang. Vanaf de eerste minuut al. Ik heb hem al zovaak moeten verplaatsen in de tussentijd, hij is overal geweest, bij mijn dochters., overal. Hij zat overal verstopt.
NNV3592: Hoe wist je dan dat hij het was?
[B] : jaa. jaa... Als je ziet hoe het allemaal is gebeurd. Papa had geen handschoenen aan he. Snap je em?
NNV3592: Ja.
[B] : Er is een heleboel gevonden.
NNV3592: Tering.
[B] : Ik hoop voor jou ook, ik heb er een hard hoofd in.. Maar dat Den ook nooit meer thuis komt.
NNV3592: Nee?
[B] : Nee. Ik ben bang dat [verdachte] tbs krijgt.
NNV3592: tbs?
[B] : Ja. dus dan komt die nooit meer los. Daar hadden ze toch al mee gedreigd vorige keer.
7. [slachtoffer 5] heeft op 23 september 2020 bij de politie een verklaring afgelegd en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever8.– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb toen ook al gezegd dat ik denk dat de dader een Marokkaan is. Hij zei ons; “Ik schiet op jou”. En Marokkanen en turken zeggen het met een bepaalde shhh, in plaats van de sch. En dat viel mij op.
8. Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting op 13 oktober 2021: Hoewel verdachte weinig heeft willen zeggen ter terechtzitting stelt de rechtbank op basis van hetgeen verdachte wel heeft gezegd vast dat onmiskenbaar een Marokkaans (straat)accent is waar te nemen bij verdachte.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten
1. [slachtoffer 1] heeft op 24 september 2020 een verklaring afgelegd en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever9.– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op woensdag 23 september 2020 was ik aan het werk bij [bedrijf 1] B.V.
gelegen aan de [adres] in [woonplaats] . Ik liep met zijn koffertje, met de dagomzet van vijf dagen, naar de auto toe. Mijn collega zat al in de auto. Ik deed de deur van de auto open en hoorde iemand hard en luid schreeuwen: "ik wil je koffer, ik wil je koffer”. De persoon liep op mij af en ik zag en hoorde dat hij twee keer in de lucht schoot, want ik zag dat hij het pistool omhoog richtte. Dit gebeurde toen de persoon op één meter afstand van mij stond. Ik heb toen mijn koffer aan hem gegeven. Ik zag toen dat hij wegrende en ging erachter aan.
Wij stonden tegen over elkaar en toen zag en voelde ik dat hij meerdere keren op mij schoot. Ik had het idee dat hij bleef schieten. En toen viel ik op de grond. Ik heb toen geprobeerd mezelf af te weren, want ik deed mijn arm voor zijn gezicht en toen schoot hij nog een keer. Omdat ik mij afweerde kwam de kogel in mijn hand. Ik heb gehoord dat deze kogel doorgeschoten is naar mijn arm. Ik zag dat hij weg liep en toen schoot hij nog een keer in mijn voet.
2. J.A. Halm (arts) heeft in de geneeskundige verklaring10.van [slachtoffer 1] onder meer het volgende beschreven:
Schotwonden van de extremiteiten
- rechter bovenbeen
- rechter onderbeen
- linker bovenbeen
- linker onderarm
fractuur in zijn rechter onderbeen
operatie voor herstel van bloedvaten (aan- en afvoer) van het rechterbeen. Zowel aan- als afvoer waren volledig gedestrueerd. Pen in het rechter onderbeen. Zenuwstelsel in de linker onderarm (….)
3. [slachtoffer 3] heeft op 24 september 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever11.-zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
[slachtoffer 1] en ik liepen naar de auto. Ik zag toen iemand aan komen rennen. Ik hoorde hem schreeuwen. Ik hoorde toen iemand roepen klappertjespistool. Ik hoorde toen schoten. Ik bukte en ben toen weggerend. Ik rende weg en hoorde weer schoten. Ik dacht toen het is afgelopen. [slachtoffer 1] is dood.
4. Verbalisant [verbalisant 8] heeft in een proces-verbaal van bevindingen12.van 5 oktober 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Op 4 september 2020 heb ik aangever/eigenaar [aangever] gehoord. Ik was vergeten te vragen naar het totaal van het geld bedrag te vragen, wat bij de overval buit gemaakt was. Ik heb deze vraag, aan [aangever] , via de email gesteld en ook het antwoord terug gemaild gekregen. Het bedrag was €23.620,00
Bewijsmiddel ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
[slachtoffer 4] heeft op 27 september 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever13.zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
En toen zag ik dat de verdachte op mij schoot met het pistool. Ik zag namelijk dat hij het pistool naar mij toedraaide. Ik zag de vlam uit het wapen kwam en ik hoorde dat de kogel tegen het hek aankwam, achter mij. Dit denk dat dit een halve meter achter mij was.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit
1. Verbalisant [verbalisant 9] heeft in een proces-verbaal van bevindingen14.van 15 februari 2021 onder meer het volgende gerelateerd:
in het kader van de Wet wapens en munitie, een nader onderzoek aan dit voorwerp ingesteld, waarbij het onderstaande werd bevonden.
Omschrijving voorwerp.
Goednummer PL0900-2020310858-2701798
SIN AAOA2513NL
Wapen: vuurwapen, pistool
Categorie: III sub I
Bovengenoemd voorwerp is een vuurwapen, pistool, merk Browning/FN, model High Power, kaliber 9mm Luger, voorzien van het wapennummer [wapennummer] .
2. Verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] hebben in een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] [woonplaats] )15.onder meer het volgende gerelateerd:
Wij zagen op het trottoir voor het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V., een verkeerspylon staan. Wij zagen dat onder de pylon een huls lag, spoor 11. Wij zagen dat op de bodemstempel van de huls de tekst "9 mm Luger CBC" stond. Deze huls werd door ons veiliggesteld en voorzien van SIN AAOA1009NL.
Vermoedelijk betrof dit het voertuig van het slachtoffer. Wij zagen in de nabijheid van het voertuig twee hulzen liggen. Deze hulzen werden door ons veiliggesteld waarbij de huls werd voorzien van SIN AAOA1010NL en de huls werd voorzien van SIN AAOA1011NL.
Gezien vanaf de achterzijde van het voertuig zagen wij links in de grasstrook, ter hoogte van het trottoir, een huls liggen. Deze huls hebben wij gemarkeerd met spoornummer 15. Hierna werd de huls door ons veiliggesteld en voorzien van SIN AAOA1013NL.
Wij zagen ter hoogte [straat] nummer [nummer] , op het wegdek en de parkeerstrook drie een verkeerspylonen staan. Deze waren door een collega van de uniformdienst geplaatst over de door hem aangetroffen hulzen. De hulzen werden als volgt gewaarmerkt;
- huls (spoor 17) met het SIN AAOA1015NL (foto 27)
- huls (spoor 18) met het SIN AAOA1016NL (foto's 28 en 29)
- huls (spoor 19) met het SIN AAOA1017NL (foto's 30 en 31)
3. Uit het rapport van het NFI ‘Wapen- en munitieonderzoek naar
aanleiding van een schietincident in Almere op 23 september 2020’16.van 23 november 2020 volgt onder meer het volgende:
de hulzen voorzien van SIN AAOA1009NL, AAOA1015NL, AAOA1016NL en AAOA1017NL zijn voorzien van het bodemstempel 'CBC 9mm LUGER'. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen zijn de hulzen van het kaliber 9mm Parabellum. De aanduiding '9mm LUGER' is hiervan een synoniem. De letters 'CBC' in combinatie met een trapeziumvormig symbool in het slaghoedje duiden op het munitiemerk Magtech.
Voor elk van de hulzen [AAOA1009NL, -10NL, -11NL, -13NL, -15NL, -16NL en -17NL], kaliber 9mm Parabellum, en vuurwapen [AAOA2513NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De huls is verschoten met het vuurwapen.
Hypothese 2: De huls is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het vuurwapen.
De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker
wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Bewijsmiddel ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit
[slachtoffer 5] heeft op 23 september 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van aangifte17.– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik doe hierbij aangifte van diefstal met geweld van mijn auto. Het is de auto van
het bedrijf waarvoor ik werk. het bedrijf waar ik voor werk is [bedrijf 2] te
[vestigingsplaats] . Ik was vandaag aan het werk als glazenwasser. Ik zag in mijn spiegel iemand aan komen lopen vanaf de richting van de wasstraat. Ik zag dat hij een pistool op mij richtte. Het raam stond nog open van mij gesprek met [C] . Ik hoorde hem schreeuwen: "Uitstappen, uitstappen". Of woorden van gelijke strekking. Hij stond toen nog aan de passagier zijde van mijn auto. Hij vroeg mij of ik hem weg wilde brengen. Ik zei tegen hem ben je gek of zo. Ik stapte uit de auto en liep op hem af. Ik riep :"Wat wil jij" Hij zei dat ik hem weg moest brengen. Ik zei: "NEE" . Hij zei :"ik ga je doodschieten".
Hij sprak met een Marokkaans accent.
Ik zag dat hij achter het stuur klom en weg reed. Ik zag dat hij weg reed richting de Hopperzuigerstraat.
Bewijsmiddel ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit
[slachtoffer 2] heeft op 1 oktober 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever18.– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik zag op woensdag 23 september 2020 omstreeks 17.00 uur dat een man een vuurwapen op mij richtte. Ik zag dat de man mij aankeek toen hij het vuurwapen op mij richtte.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit
1. [benadeelde 2] heeft op 1 oktober 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever19.– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op woensdag 23 september 2020 omstreeks 17:00 uur reed ik met mijn auto op de [straat] te [plaats] . Mijn auto is een Mercedes A208 cabriolet CLK 230 compressor, zwart van kleur, voorzien van kenteken [kenteken] .
Ter hoogte van [bedrijf 1] B.V. zag ik twee mensen achter aan rennen. . De achterste persoon had dat pistool in zijn handen en
schoot terwijl hij aan het rennen was.
Op 26 september 2020 attendeerde een jongen mij op het feit dat ik een gat aan de voorkant van de auto had. Het leek op een kogelgat. Op het moment dat ik dit zag opende ik de motorkap en zag ik een scherf in de auto liggen. Het leek op een scherf van een kogel.
2. Verbalisant [verbalisant 12] heeft in een proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Mercedes-Benz [kenteken] )20.van 27 september 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
De volgende sporendrager werd in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Sporendrager
Goednummer: PL0900-2020310889-2703525
SIN: AANP1701NL
Object: Munitie (Mund Projectiel)
Inhoud: 1 projectiel
Bijzonderheden: Afkomstig uit grill pa [kenteken]
3. Uit het rapport van het NFI ‘Wapen- en munitieonderzoek naar
aanleiding van een schietincident in Almere op 23 september 2020’21.van 23 november 2020 volgt onder meer het volgende:
Het koperkleurige kogelmanteldeel [AANP1701NL] heeft een massa van 1,02 gram. Gezien deze massa's en de uiterlijke kenmerken passen de kogels en het kogelmanteldeel het best bij het kaliber 9mm Parabellum.
Kogels
Voor de kogel waar het kogelmanteldeel [AANP1701NL] van afkomstig is, die het best past bij het kaliber 9mm Parabellum, en vuurwapen [AAOA2513NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: De kogel is afgevuurd uit de loop van het vuurwapen.
Hypothese 4: De kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het vuurwapen.
De resultaten van het vergelijkend kogelonderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer
hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
Bewijsoverwegingen
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De man op de fiets met een Albert Heijn tas aan het stuur is de persoon geweest die op 23 september 2020 meerdere schoten heeft gelost met een vuurwapen. Aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) is daarbij ernstig gewond geraakt. Daarnaast zijn meerdere slachtoffers met het vuurwapen bedreigd. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte de man op de fiets met de Albert Heijn tas is geweest. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Het aangetroffen DNA en de dactyloscopische sporen op de Albert Heijn tas en het aangetroffen DNA op het handvat van de fiets wijzen in de richting van verdachte.
De verdediging heeft bepleit dat deze bevindingen niet redengevend kunnen worden geacht voor het daderschap van verdachte. De verdediging heeft ter onderbouwing daarvan een forensische rapportage overgelegd van ing. R. Eikelenboom. De rechtbank overweegt dat er geen redenen zijn om de resultaten van het NFI met betrekking tot het dactyloscopische en DNA-onderzoek in twijfel te trekken. De rapportage van Eikelenboom brengt daar geen verandering in. De rapportage van Eikelenboom betreft een ‘Quick scan’ betreffende de biologische sporen- en DNA-onderzoek in de onderhavige zaak. Eikelenboom was niet in het bezit van alle gegevens waarop het NFI haar conclusies heeft gebaseerd.
Verdachte is geconfronteerd met het hiervoor opgenomen bewijs en heeft aangegeven dat hij niet bij het schietincident was betrokken en zich voor het overige op zijn zwijgrecht beroept. Deze verklaring van verdachte en de door de raadsman gevoerde verweren worden op zodanig veel en relevante punten weerlegd door de bewijsmiddelen, dat deze ongesubstantieerde ontkenning naar het oordeel van de rechtbank geen verdere bespreking behoeft. De verdediging heeft ook geen voldoende concreet alternatief scenario geschetst waarin het aangetroffen DNA, de dactyloscopische sporen en het noemen van de naam van verdachte in het tapgesprek tussen zijn moeder en [B] zou kunnen worden verklaard.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 september 2020 de schutter is geweest en daarbij op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] af is gelopen met een vuurwapen en daarbij [slachtoffer 1] onder bedreiging heeft gedwongen tot afgifte van de koffer met geld en vervolgens [slachtoffer 1] zwaar heeft verwond door meerdere kogels op hem af te vuren. De rechtbank acht verder wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] met een vuurwapen door verdachte zijn bedreigd, verdachte [slachtoffer 5] door middel van bedreiging met een vuurwapen heeft gedwongen tot afgifte van zijn auto en de auto van [benadeelde 2] heeft vernield.
De rechtbank overweegt dat er geen aanwijzingen zijn voor enige betrokkenheid van andere personen dan verdachte bij de schietpartij op 23 september 2020. De rechtbank zal verdachte van het deel ‘tezamen met anderen’ van alle feiten op de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 23 september 2020 rond 17.00 uur wil [slachtoffer 1] samen met collega [slachtoffer 3] de bestelbus in stappen om richting huis te vertrekken. [slachtoffer 1] heeft op dat moment een koffer met daarin de dagomzet van vijf dagen bij zich. Op dat moment verschijnt verdachte met een vuurwapen. Verdachte dwingt [slachtoffer 1] met het vuurwapen tot afgifte van de koffer. [slachtoffer 1] staat de koffer in eerste instantie af aan verdachte. Hierop rent verdachte weg. [slachtoffer 1] vermoedt dat het vuurwapen van verdachte niet echt is en besluit gelijk achter verdachte aan te rennen. Hierop draait verdachte zich om en schiet op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] probeert weg te rennen, maar verdachte rent achter hem aan en schiet nogmaals op [slachtoffer 1] , waarbij [slachtoffer 1] valt. Op het moment dat [slachtoffer 1] op de grond ligt schiet verdachte nogmaals. De rechtbank overweegt dat op de beelden te zien is dat het voorgaande zich in een tijdsbestek van enkele seconden afspeelt.
Hoewel in het gegeven dat verdachte een vuurwapen bij zich droeg een aanwijzing zou kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van de verdachte en getuigen geen inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in verdachte is omgegaan – niet wettig bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte dan tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen vast dat het opzet van verdachte primair was gericht op het wegnemen van de koffer met daarin de dagomzet van vijf dagen. Tussen de momenten van het in bezit krijgen van de koffer door verdachte, het wegrennen van verdachte en het omdraaien van verdachte richting [slachtoffer 1] en het beginnen met schieten zitten slechts enkele seconden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer 1] .
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het procesdossier is opgenomen om verdachte te veroordelen voor een poging tot doodslag op aangever [slachtoffer 4] , omdat (voorwaardelijk) opzet op de dood niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vast gesteld. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 4] met een vuurwapen heeft bedreigd door met een vuurwapen in de richting van aangever [slachtoffer 4] te schieten.
Voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek
Verdachte heeft verklaard niet betrokkene te zijn geweest bij het schietincident op 23 september 2020. Op verdere vragen heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. De raadsman heeft ter terechtzitting op 13 oktober 2021 een verzoek gedaan tot het verrichten van nader onderzoek met betrekking tot de aangetroffen biologische sporen. De rechtbank acht zich echter voldoende ingelicht en overweegt dat er gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen twijfel bestaat over de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident op 23 september 2020. De rechtbank zal het verzoek van de verdediging daarom afwijzen.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 op 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, te weten de [straat] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen gericht met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten en die [slachtoffer 1] in de arm en benen heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair op 23 september 2020 te Almere, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 4] te schieten;
feit 3 op 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, te weten de [straat] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een koffer met daarin 23.620 euro, zijnde de dagomzet van vijf dagen, aan [bedrijf 1] B.V. toebehorende, door - met een vuurwapen in de hand op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] af te rennen/lopen en - tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen: "Ik wil je koffer, ik wil je koffer" en - met dat vuurwapen meermalen in de lucht te schieten en - op een afstand van ongeveer één meter van die [slachtoffer 1] te staan en - nadat die [slachtoffer 1] de achtervolging had ingezet meerdere malen, gericht met dat vuurwapen op die [slachtoffer 1] te schieten;
feit 4 op 23 september 2020 te Almere, een vuurwapen van categorie III, merk Browning, en munitie van categorie II en/of III, te weten diverse scherpe patronen, merk CBC 9 mm Luger, voorhanden heeft gehad;
feit 5 op 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, te weten de [straat] , een Volkswagen Caddy, toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door - tegen die [slachtoffer 5] te schreeuwen: "Uitstappen, uitstappen" en dat hij, die [slachtoffer 5] , hem, verdachte moest wegbrengen en "Ik ga je doodschieten", en - daarbij een vuurwapen op die [slachtoffer 5] te richten;
en
dat hij op 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, te weten de [straat] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een Volkswagen Caddy, toebehorende aan [benadeelde 1] , door
-tegen die [slachtoffer 5] te schreeuwen:
“Uitstappen, uitstappen” en dat hij, die [slachtoffer 5] , hem, verdachte moest wegbrengen en “Ik ga je doodschieten”, en
-daarbij een vuurwapen op die [slachtoffer 5] te richten;
feit 6 op 23 september 2020 te Almere, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen op die [slachtoffer 2] te richten;
feit 7 op 23 september 2020 te Almere, opzettelijk en wederrechtelijk de personenauto gekentekend [kenteken] , aan [benadeelde 2] toebehorende, heeft beschadigd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
poging tot doodslag
feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
feit 3
afpersing
feit 4
feit 5
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
en
afpersing
feit 6
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
feit 7
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
7. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest,
- een maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging, niet gemaximeerd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voldaan is aan de voorwaarden voor oplegging
van de tbs-maatregel zoals volgt uit artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet aan de criteria van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is voldaan en daarmee de tbs-maatregel niet kan worden opgelegd.
De verdediging verzoekt verder om de gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie te matigen – in ieder geval vanwege de bepleite (deel)vrijspraken -, maar ook gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd.
Voorts verzoekt de verdediging, ondanks de overwegingen van de wetgever ter zake het (ontbreken van) overgangsrecht ten aanzien van de Wet straffen en beschermen, bij strafoplegging rekening te houden met het sterk gewijzigde resocialiseringstraject. Dat geldt in dit geval temeer, omdat op de pleegdatum van de feiten vóór de inwerkingtreding van de wet ligt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag in de openbare ruimte schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, tweemaal bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, tweemaal afpersing, diefstal met geweld, vernieling en verboden wapenbezit. Verdachte komt op 23 september 2020 rond sluitingstijd op de fiets aan bij [bedrijf 1] B.V. [slachtoffer 1] die op dat moment niets vermoedend samen met zijn collega [slachtoffer 3] naar de bestelbus loopt, wordt direct geconfronteerd met het vuurwapen in de hand van verdachte. Vervolgens wordt [slachtoffer 1] gedwongen tot afgifte van de koffer met daarin de dagomzet van vijf dagen. Verdachte rent weg met de koffer met geld, maar ziet dat [slachtoffer 1] achter hem aan rent. Vervolgens draait verdachte zich om. Verdachte vuurt op korte afstand meerdere kogels af op [slachtoffer 1] . De handelingen van verdachte wijzen op een gedachtegang in de trant van: ‘kom jij achter mij aan, dan moet jij maar dood’. Zelfs op het moment dat [slachtoffer 1] weerloos op de grond ligt, schiet verdachte gericht op [slachtoffer 1] . Het schieten onder deze omstandigheden heeft de uiterlijke kenmerken van een executie op straat. Het is een wonder dat [slachtoffer 1] deze beschieting heeft overleefd. Mede dankzij omstanders die snel te hulp schieten kan [slachtoffer 1] het nog navertellen. De collega van [slachtoffer 1] en andere omstanders ontziet verdachte evenmin. Kennelijk louter gedreven door de behoefte aan ‘makkelijk’ geld deinst hij er niet voor terug om vervolgens ook hen te bedreigen met het vuurwapen en daarbij ook weer te schieten. Verdachte heeft al met al levensgevaarlijke wildwest taferelen gecreëerd waarbij zo maar meer of (nog) ernstiger slachtoffers hadden kunnen vallen.
Uit het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen volgt dat [slachtoffer 1] als gevolgen van de gedragingen van verdachte ernstig gewond is geraakt en de gevolgen daarvan nog dagelijks in volle omvang voelbaar zijn voor [slachtoffer 1] en zijn omgeving, in het bijzonder zijn vrouw. Uit de indringende slachtofferverklaring die door [slachtoffer 1] ter terechtzitting is voorgelezen is gebleken dat hij voor de schietpartij een vitale man was die veel werk kon verzetten en graag er op uit trok met familie en vrienden. Door het handelen van verdachte kan [slachtoffer 1] zijn linker hand nog altijd niet gebruiken en kan hij slechts kleine afstanden lopen. Allerlei activiteiten die zijn leven aangenaam maakten lijken voorgoed tot het verleden te behoren. Verdachte heeft zijn leven lichamelijk, geestelijk en ook financieel verwoest. Er zijn momenten dat [slachtoffer 1] het leven niet meer ziet zitten. Daarnaast heeft de partner van [slachtoffer 1] haar baan moeten opzeggen om dagelijks voor haar man te kunnen zorgen. Verdachte heeft het leven van [slachtoffer 1] en zijn echtgenote volledig en blijvend overhoop gehaald.
Verdachte heeft daarnaast ook veel leed berokkend aan de andere slachtoffers. Slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] beschrijven gevoelens van onveiligheid in het dagelijkse leven. De impact van het schietincident heeft er bij slachtoffer [slachtoffer 4] voor gezorgd dat hij PTSS heeft ontwikkeld. Verdachte heeft [slachtoffer 5] onder bedreiging van het vuurwapen de auto van zijn werkgever afhandig gemaakt en deze als vluchtauto gebruikt. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffers. Hij heeft zich daarbij kennelijk enkel laten leiden door eigen financieel gewin en geen moment stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers. Hij heeft eigendommen van anderen kapot gemaakt en minachting getoond voor de grens tussen mijn en dijn. Verdachte heeft bovendien op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen.
De rechtbank overweegt tot slot dat verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat het bezit van dergelijke wapens en munitie onaanvaardbare veiligheidsrisico's en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee brengt, risico’s die zich in de onderhavige zaak in ruime mate hebben verwezenlijkt.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
- een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister betreffende verdachte van 26 augustus 2021, waaruit volgt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan ernstige geweldsfeiten en diefstallen;
- een Pro Justitia rapportage van 14 juli 2021, opgesteld door B.H. Boer (klinisch psycholoog) en A.W.M.M. Stevens (psychiater), beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC);
- een reclasseringsadvies van 15 september 2021, opgesteld door M. van Norde (reclasseringswerker);
- oude rapportages die in het kader van de strafoplegging door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2014 zijn opgesteld en in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Pro Justitia rapportage
De psycholoog en psychiater beschrijven dat verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het psychiatrisch en psychologisch onderzoek en het forensisch milieuonderzoek in het PBC. De rapporteurs hebben derhalve alleen gebruik kunnen maken van het (dossier) milieu-onderzoek, de observaties binnen het PBC, de korte contactmomenten met verdachte en eerdere rapportages. De rapporteurs menen vanuit de klinische indruk dat verdachte de weigering van het onderzoek op niet-psychopathologische gronden heeft gedaan en gedurende het hele onderzoek goed zicht heeft gehouden op zijn procespositie. Ondanks het beperkte onderzoek kan op grond van de bekende dossierinformatie en observaties een antisociale persoonlijkheidsstoornis worden geclassificeerd (volgens de DSM-5). De antisociale persoonlijkheidsstoornis was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Verder maakt verdachte zowel bij de onderzoekers als bij de groepsleiding een beperkt intelligente indruk. Vanwege de beperkingen van het huidige onderzoek kan een verstandelijke beperking echter niet worden vastgesteld of uitgesloten. Voorts is bij verdachte mogelijk sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis.
Met betrekking tot de ten laste gelegde feiten op 23 september 2020, hebben de rapporteurs op basis van de beschikbare onderzoekgegevens geen argumenten om een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid te adviseren. Verdachtes gedragingen ten tijde van deze feiten, passen in zijn antisociale gedragspatroon. Hij heeft de feiten, voor zover valt te beoordelen op basis van de gegevens, gepland en voorbereid. Hij was net vrijgekomen na detentie vanwege een soortgelijk delict (gewapende overval) en kan geacht worden zich bewust te zijn geweest van de wederrechtelijkheid van zijn handelen en (in grote lijnen) de mogelijke gevolgen daarvan.
Op basis van de klinische indrukken van de rapporteurs, de uitkomst van de risicotaxatie-instrumenten en gezien het feit dat verdachte kort nadat hij uit detentie kwam, en nog binnen zijn proeftijd, is gerecidiveerd wordt de kans op recidive van gewelddadig gedrag als hoog ingeschat.
Reclasseringsadvies
De reclassering beschrijft dat ondanks de grote zorgen over verdachtes delictgedrag, de reclassering op dit moment geen mogelijkheden heeft om een plan van aanpak op te stellen. De houding van verdachte, zowel tijdens eerder reclasseringstoezicht als ten behoeve van rapportage voor de rechtszitting, is niet responsief gebleken en de bevindingen van het PBC kunnen eveneens geen sturing geven. Gebleken is dat de reclassering binnen een (ambulant) gedwongen kader tot dusver onvoldoende handvatten heeft gehad om verdachte te kunnen begeleiden om de ingeschatte risico's in te kunnen perken.
Oude rapportages
De rechtbank overweegt dat uit de eerdere rapportages die omtrent verdachte zijn opgemaakt kan worden afgeleid dat verdachte, zoals ook in het meest recente reclasseringsadvies is opgenomen, in het verleden afspraken in het kader van onderzoek, begeleiding en behandeling niet of nauwelijks is nagekomen.
De op te leggen straf en maatregel
Oplegging straf
De rechtbank overweegt dat voor het geheel aan bewezenverklaarde feiten van een dergelijke omvang geen landelijke oriëntatiepunten door het LOVS zijn opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf voor het bewezen verklaarde met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank enkel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit weliswaar geen poging tot moord bewezen is verklaard, maar de rechtbank is wel van oordeel dat sprake is van de zwaarst denkbare vorm van een poging tot doodslag. De rechtbank herhaalt dat de onderhavige poging tot doodslag de uiterlijke kenmerken van een executie vertoont. Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit is de rechtbank eveneens van oordeel dat sprake is van een zeer zware vorm van bedreiging, aangezien deze met een gericht en afgevuurd vuurwapen is gepleegd.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van 14 jaren passend en geboden is.
Voorwaardelijke invrijheidstelling
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging maatregel
De rechtbank overweegt dat uit de rapporten die omtrent verdachte zijn opgemaakt volgt dat jarenlang is geprobeerd hulpverlening op gang te brengen, maar zonder succes. Verdachte wil geen medewerking verlenen, zo volgt ook uit de hiervoor aangehaalde Pro Justitia rapportage van het PBC. De rechtbank overweegt dat ook nadat verdachte in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling uit detentie is gekomen, hij opnieuw op zeer gewelddadige wijze strafbare feiten pleegt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en hetgeen gebleken is omtrent de persoon van verdachte, het uit veiligheidsoverwegingen niet verantwoord is om verdachte zonder enige behandeling in de maatschappij te laten terugkeren. De rechtbank overweegt dat nu verdachte niet wenst mee te werken aan enige vorm van behandeling, een gedwongen kader nodig is om het recidiverisico in te perken. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging van overheidswege passend en geboden is. Voor voorwaardelijke varianten is geen ruimte en aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in artikel 37a lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank constateert dat voldaan is aan dit vereiste.
Bij verdachte is ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank overweegt dat uit de Pro Justitia rapportage van het PBC volgt dat ondanks de weigerachtige houding van verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis is geclassificeerd. De rapporteurs beschrijven dat deze antisociale persoonlijkheidsstoornis ook aanwezig was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank overweegt dat de wet en jurisprudentie geen causaliteit vereisen tussen de stoornis en de gepleegde delicten, enkel gelijktijdigheid volstaat. Aan deze eis is voldaan.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel.
De rechtbank overweegt dat uit de Pro Justitia rapportage van het PBC volgt dat op basis van de klinische indrukken van de rapporteurs en de uitkomst van de risicotaxatie-instrumenten, de kans op recidive van gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat. De rechtbank stelt vast dat het voorgaande zijn onderbouwing vindt in het gegeven dat verdachte kort nadat hij uit detentie kwam, en daarmee gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, is gerecidiveerd door opnieuw op zeer gewelddadige wijze een hele reeks strafbare feiten te plegen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan het gevaarscriterium.
Er is recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
De rechtbank beschikt, zoals reeds hiervoor is aangehaald, over een advies van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht.
De rechtbank legt gelet op het voorgaande, naast de gevangenisstraf, de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan verdachte op.
Niet gemaximeerd tbs-maatregel
De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag, afpersing met een vuurwapen, diefstal met geweld en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
9. BENADEELDE PARTIJEN
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 79.381,42. Dit bedrag bestaat uit € 29.381,42 materiële schade en € 50.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 33.600,-, bestaande uit verplaatste materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,-, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
[bedrijf 1] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 879,90, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.384,59, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.057,38. Dit bedrag bestaat uit € 57,38 materiële schade en
€ 2.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 6 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.664,31, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 7 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
Materiële schade
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot een bedrag van € 9.330,31 voor toewijzing in aanmerking komt met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met wettelijke rente. De kosten met betrekking tot ziekenhuisvergoeding, eigen risico (2020 en 2021), rolstoel en elleboogkrukken, (toekomstige) reiskosten naar verschillende ziekenhuizen, parkeerkosten AMC en de gederfde inkomsten qua overuren zijn voldoende onderbouwd en staan in rechtstreeks verband tot de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het toekomstige eigen risico en de toekomstige schade is de officier van justitie van mening dat deze onvoldoende zijn onderbouwd en [slachtoffer 1] voor wat betreft dat deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
Immateriële schade
De officier van justitie stelt zich verder op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade een billijk bedrag betreft gelet op de zeer ernstige gevolgen die [slachtoffer 1] heeft ondervonden en dat die voor vergoeding in aanmerking komt.
[benadeelde 3]
De officier van justitie is van mening dat de gevorderde verplaatste schade onvoldoende is onderbouwd en een nadere onderbouwing tot een onevenredige belasting van het strafgeding zal leiden. De officier van justitie is van mening dat mevrouw [benadeelde 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
[slachtoffer 4]
De officier van justitie is van mening dat de vordering van € 5.000,- voor toewijzing in aanmerking komt met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente. De gevorderde immateriële schade is billijk, aangezien [slachtoffer 4] getuige is geweest van de afpersing en er daarnaast op hem is geschoten.
[slachtoffer 3]
De officier van justitie is van mening dat de vordering van € 2.500,- voor toewijzing in aanmerking komt met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente. De gevorderde immateriële schade is billijk, aangezien [slachtoffer 3] getuige is geweest van de zeer heftige afpersing waarbij meermalen is geschoten.
[bedrijf 1] B.V.
De officier van justitie is van mening dat de vordering van € 878,90 voor toewijzing in aanmerking komt met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente. Als gevolg van feit 3 is er een kogel terecht gekomen in de gele IVECO bus die voor het bedrijf van [bedrijf 1] stond geparkeerd. Het voorgaande kan worden afgeleid uit de resultaten van het Forensisch Onderzoek dossier. De officier van justitie stelt dat de schade die hierdoor is ontstaan, in een rechtstreeks verband staat met het tenlastegelegde en komt derhalve voor vergoeding in aanmerking. De post in onderbouwd met een factuur en komt de officier redelijk voor.
[slachtoffer 5]
De officier van justitie is van mening dat de vordering voor een bedrag van € 343,50 voor toewijzing in aanmerking komt met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente. [slachtoffer 5] heeft kosten moeten maken met betrekking tot de autosleutel van de Volkswagen Caddy, aangezien, zo volgt uit het procesdossier, deze waren verbrand. De officier van justitie is verder van mening dat [slachtoffer 5] voor het overige gevorderde bedrag niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, aangezien deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
[slachtoffer 2]
De officier van justitie is van mening dat de vordering voor een bedrag van € 2.017,39, bestaande uit immateriële schade en reiskosten, voor toewijzing in aanmerking komt met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
Ten aanzien van de materiele schade die wordt gevorderd met betrekking tot de blouse, meent de officier van justitie dat dit geen schade betreft die in rechtstreeks verband staat met het onder 6 ten laste gelegde feit. Mevrouw [slachtoffer 2] dient voor dit deel niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
[benadeelde 2]
De officier van justitie is van mening dat de vordering voor een bedrag van € 2.664,31, bestaande uit herstelkosten van de Mercedes, voor toewijzing in aanmerking komt met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
Er is sprake van rechtstreekse schade als gevolg van het onder 7 tenlastegelegde feit en de vordering is onderbouwd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De verdediging refereert zich ten aanzien van de gevorderde ziekenhuiskosten, eigen risico voor 2020 en 2021, medische hulpmiddelen, reeds gemaakte reiskosten, parkeerkosten en kleding aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft verder bepleit dat de gederfde inkomsten ad. € 2.000,- toewijsbaar zijn, maar de toekomstige gederfde inkomsten ad. € 5.000,- niet voor toewijzing in aanmerking komen. Er kan niet met zekerheid worden gezegd dat [slachtoffer 1] nooit meer overuren zal maken of een vergelijkbaar inkomen zal genieten.
Voor wat betreft de gevorderde toekomstige kosten, waaronder het eigen risico voor 2022, toekomstige reiskosten en toekomstige schade is de verdediging van mening dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en [slachtoffer 1] voor dat deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
De verdediging heeft bepleit dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd en aansluiting dient te worden gezocht bij hetgeen in vergelijkbare gevallen aan immateriële schade is toegewezen.
[benadeelde 3]
De verdediging acht het aannemelijk dat mevrouw [benadeelde 3] ondersteunende werkzaamheden en (mantel)zorg heeft verleend aan [benadeelde 3] . De verdediging acht de gehele vordering als zodanig echter onvoldoende onderbouwd en meent dat beantwoording van nadere vragen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De verdediging is van mening dat de vordering primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid en aansluiting te zoeken bij:
- een kortere periode van intensieve zorg;
- het PGB-tarief voor niet-professionals (€ 20,- per uur);
- een minder intensieve tijdsbesteding van de intensieve zorg;
- en voor toekenning van een lager zorgbedrag (conform het uurtarief van € 9,50 voor mantelzorg) voor de latere periodes, nu moet worden aangenomen dat intensieve zorgverlening conform PGB-normen toch zal zijn afgebouwd en niet gedurende de gehele periode van 26 weken nodig zal zijn geweest.
[slachtoffer 4]
De verdediging meent, dat geen sprake is van vastgestelde geestelijke schade. Dat wordt niet anders door een brief van het secretariaat van Plan Morgen GGZ, nu daarin immers “slechts” wordt gesproken over een ‘posttraumatische stressstoornis’, zonder dat een diagnose is bijgevoegd. Een motivering van het verband tussen de vermeend jegens [slachtoffer 4] gepleegde feiten en de stoornis ontbreekt. De verdediging is van mening dat dit relevant is nu de vordering nadrukkelijk spreekt over immateriële schade die is ontstaan door de gebeurtenissen richting en het aantreffen van collega [slachtoffer 1] . Daarmee staat evenwel het vereiste ‘rechtstreeks verband’ onvoldoende vast.
Voor wat betreft de aantasting in persoon vanwege de aard en de ernst van de normaantasting, in combinatie met daadwerkelijk vastgestelde gevolgen daarvan, dient – zo meent de verdediging – de bepleite vrijspraak voor het plegen van een poging doodslag op de vordering van [slachtoffer 4] matigend te werken. De vordering dient bovendien te worden gematigd nu deze voor een deel is gebaseerd op de jegens [slachtoffer 1] gepleegde handelingen en de impact die het aantreffen van [slachtoffer 1] heeft gehad. De verdediging stelt dat dit niet als rechtstreekse schade van het tenlastegelegde feit kan worden aangemerkt. De positie van [slachtoffer 4] is, niet gelijk aan de kring van naasten die in aanmerking komen voor vergoeding van ‘affectieschade’ of aan de kring van personen die in een ‘nauwe affectieve relatie staan’ met [slachtoffer 1] , om in aanmerking te komen voor vergoeding van ‘shockschade’. De immateriële schade die daarin zijn oorsprong vindt komt aldus evenmin voor vergoeding in aanmerking. De verdediging stelt zich op het standpunt dat matiging dient plaats te vinden.
[slachtoffer 3]
De verdediging stelt zich op het standpunt dat op grond van de inhoud van de vordering afgezet tegen de tenlastegelegde feiten, moet worden vastgesteld dat [slachtoffer 3] niet kan worden geacht rechtstreekse schade van een van de tenlastegelegde feiten te hebben geleden als bedoeld in art. 51f, eerste lid Sv. De verdediging meent dat de vordering reeds om die reden behoort te worden afgewezen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat door het aanwezig zijn bij het strafbare feit de ervaring van [slachtoffer 3] niettemin als ‘rechtstreekse schade’ kan worden aangemerkt, geldt het volgende. Van immateriële schade als bedoeld in art. 6:106, eerste lid BW kan – naast vergoeding voor lichamelijk letsel of aantasting van de eer of goede naam – sprake zijn ingeval van “aantasting in zijn persoon op andere wijze”. Daarvan is sprake bij “geestelijk letsel”, waarbij evenwel het naar objectieve maatstaven vaststellen van het bestaan van psychische schade is vereist. De verdediging stelt dat in de onderhavige zaak feiten en omstandigheden ontbreken die wijzen op het vastgesteld zijn van geestelijk letsel. Evenmin is de verdediging van mening dat sprake is van een zodanige situatie dat de aard en de ernst van de normaantasting, in combinatie met daadwerkelijk vastgestelde gevolgen daarvan, sprake is van “aantasting van de persoon ‘op andere wijze’”. Gelet op het voorgaande is de verdediging van mening dat de vordering van [slachtoffer 3] dient te worden afgewezen.
[bedrijf 1] B.V.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen. De verdediging voert aan dat uit de toelichting op de vordering niet blijkt welke schade is hersteld en waarom deze als rechtstreeks gevolg van het tenlastegelegde valt aan te merken.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de rijzende vragen met betrekking tot de gevorderde kosten nadere beantwoording behoeven, waardoor de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden. Dit zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, waardoor de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
[slachtoffer 5]
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de gevorderde materiële schade geheel dient te worden afgewezen, gelet op het ontbreken van een onderbouwing. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de rijzende vragen met betrekking tot de gevorderde kosten nadere beantwoording behoeven, waardoor de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden. Dit zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, waardoor de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
[slachtoffer 2]
De verdediging is van mening dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, aanzien in strijd met het bepaalde in art. 51g, eerste lid Sv er geen opgave heeft plaatsgevonden met het door de Minister vastgestelde formulier. Evenmin is het schrijven van mr. S.M. Diekstra ondertekend door de benadeelde partij, noch is sprake van een door de benadeelde partij ondertekende schriftelijke machtiging. De benadeelde partij is evenmin ter terechtzitting verschenen.
Indien de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering toekomt, voert de verdediging primair het volgende aan. De vordering van [slachtoffer 2] is gebaseerd op de angst die zij heeft ervaren door het op zich gericht krijgen van een vuurwapen en tevens op de impact die het verlenen van eerste hulp aan [slachtoffer 1] op haar welbevinden heeft gehad. De verdediging meent dat geen sprake is van vastgestelde geestelijke schade en dat ook voor het overige geen sprake kan worden geacht van een zodanige situatie dat de aard en de ernst van de normaantasting, in combinatie met daadwerkelijk vastgestelde gevolgen daarvan, dat sprake kan worden geacht van “aantasting van de persoon ‘op andere wijze’”. De vordering ten aanzien van immateriële schade dient daarom te worden afgewezen.
Subsidiair is de verdediging van mening dat de vordering dient te worden gematigd nu deze voor een overgroot deel is gebaseerd op de door haar ervaren gevolgen van de impact van het aantreffen van [slachtoffer 1] en het verlenen van eerste hulp. Dat kan evenwel niet als rechtstreekse schade van het tenlastegelegde feit worden aangemerkt. [slachtoffer 2] valt bovendien buiten de door de Hoge Raad genoemde kring van naasten die in aanmerking komen voor vergoeding van ‘affectieschade’ of de door de Hoge Raad genoemde kring van personen die in een ‘nauwe affectieve relatie staan’ met [slachtoffer 1] , om in aanmerking te komen voor vergoeding van ‘shockschade’. De immateriële schade die daarin zijn oorsprong vindt komt volgens de verdediging niet voor vergoeding in aanmerking.
[benadeelde 2]
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de gevorderde materiële schade geheel dient te worden afgewezen, in ieder geval voor zover dat niet de kosten van het “deksel” (€ 825,-) en de daarmee samenhangende arbeid (€ 135,15 + 26/37e van de spuitkosten à € 314,96 = € 212,82) betreft. Uit de toelichting op de vordering blijkt niet waarom de schade, anders dan de inslag in de motorkap, als rechtstreeks gevolg van het tenlastegelegde valt aan te merken.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de rijzende vragen met betrekking tot de gevorderde kosten nadere beantwoording behoeven, waardoor de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden. Dit zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, waardoor de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is als gevolg van de schietpartij ernstig gewond geraakt en heeft veel kosten moeten maken.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten:
- ziekenhuis daggeldvergoeding € 360,-
- eigen risico 2020 en 2021 € 770,-
- kosten medische hulpmiddelen € 313,89
- gemaakte reiskosten € 484,02
- parkeerkosten € 52,40
- gederfde inkomsten € 2.000,-
ter hoogte van in totaal € 3.980,31 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank waardeert daarnaast de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid op € 40.000,-. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 43.980,31 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank overweegt dat de gevorderde toekomstige kosten worden betwist en dat zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld hoe hoog de toekomstige kosten zullen uitvallen.
De behandeling van de vordering levert voor het meerdere een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 43.980,31, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 250 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 3]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit verplaatste schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft haar baan opgezegd en gedurende lange tijd intensieve zorg verleend aan haar man. De rechtbank overweegt dat het echter niet mogelijk is om 14 dagen lang 24 uur per dag voor iemand te zorgen. Om die reden heeft de rechtbank voor wat betreft de eerste periode van het verlenen van zorg billijkheidshalve aansluiting gezocht bij de opgegeven uren van de tweede periode. De rechtbank is daarmee voor wat betreft de eerste periode van zorg uitgegaan van de volgende berekening: 14 dagen x 14 uren = 196 uren x € 20,- = € 3.920,-.
De rechtbank waardeert de verplaatste schade op € 30.800,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat meerdere deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 30.800,-. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 185 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 4]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is door verdachte bedreigd met een vuurwapen en heeft in zijn richting geschoten. De rechtbank overweegt dat daarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. De rechtbank waardeert deze schade op € 2.000,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat meerdere deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 3]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is geconfronteerd met een vuurwapen en vreesde voor zijn leven. De rechtbank overweegt dat daarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. De rechtbank waardeert deze schade op € 2.000,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat meerdere deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[bedrijf 1] B.V.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft een factuur overlegd waarin duidelijk staat beschreven welke werkzaamheden zijn uitgevoerd. De rechtbank waardeert deze schade op € 879,90 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [bedrijf 1] B.V. aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 879,90, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 13 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 5]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat uit het procesdossier volgt dat de autosleutels van
[slachtoffer 5] verbrand zijn aangetroffen en dus dienden te worden vervangen. De rechtbank is van oordeel dat de kosten met betrekking tot de autosleutels voldoende zijn onderbouwd met facturen. Daarnaast heeft [slachtoffer 5] met betrekking tot zijn omzetverlies een brief overgelegd van een administratie- en advies kantoor. De rechtbank is van oordeel dat hiermee de vordering voldoende is onderbouwd.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten autosleutels plus de gewerkte uren met betrekking tot de vervanging van de sleutels en het omzetverlies ter hoogte van in totaal € 2.461,50 komt voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 2.461,50 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen, waaronder reparatiekosten aan zijn auto en kosten voor de vervanging van een ladder en borstel. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij geen nadere onderbouwing heeft gegeven van de hiervoor gevorderde kosten en zich slechts heeft beperkt tot het overleggen van facturen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 5] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.461,50, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 34 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering, aangezien haar raadsman, mr. Diekstra, namens haar een vordering heeft ingediend en ter terechtzitting namens haar is verschenen.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is door verdachte bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank overweegt dat daarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten reiskosten en parkeerkosten ter hoogte van in totaal € 17,39 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal verder de gevorderde immateriële schade naar maatstaven van billijkheid matigen tot een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank zal aldus de vordering tot het bedrag van € 1.017,39 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen. Reden daarvoor is dat de gevorderde schade met betrekking tot de blouse onvoldoende in rechtstreeks verband staat tot het onder 6 bewezen verklaarde feit.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.017,39, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 7 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft een factuur overlegd waarop duidelijk staat beschreven welke werkzaamheden zijn uitgevoerd. Meerdere onderdelen van de auto zijn uit- en ingebouwd om de schade aan de Mercedes te kunnen herstellen. De rechtbank waardeert deze schade op € 2.664,31 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.664,31, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 36 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
10. HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
Verdachte is op 14 november 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest (parketnummer 21.002860.14). Op 12 augustus 2018 is ter zake voorwaardelijke invrijheidstelling verleend, die is ingegaan op 2 september 2019. De beslissing met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling is op 30 augustus 2018 aan verdachte betekend. De voorwaardelijke invrijheidstelling betreft een periode van 852 dagen. De officier van justitie heeft op 26 oktober 2020 een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in verband met overtreding van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 852 dagen voor toewijzing in aanmerking komt gelet op het gegeven dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zevental nieuwe strafbare feiten en daarmee de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden heeft overtreden. De officier van justitie is van mening dat ook indien aan verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de tbs-maatregel zal worden opgelegd, de vordering tot herroeping kan en dient te worden toegewezen. De behandeling van verdachte zal door de onvoorwaardelijke gevangenisstraf toch al niet op korte termijn aanvangen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de vordering tot herroeping af te wijzen. De verdediging voert aan dat de enkele schending van de algemene voorwaarde niet voldoende is om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen. De verdediging meent dat – mede gelet
op het uitkleden van de nieuwe regeling betreffende de resocialisering van gedetineerden – het meer opportuun is om de van rechtswege opgeschorte proeftijd te laten lopen gedurende de voorlopige hechtenis en executie van de (eventuele) straf in de onderhavige procedure, bij afdoening in die zaak in strafmatigende zin rekening te houden met de Wet straffen en beschermen en dan de proeftijd en voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 21/002860-14 (16/703184-13) te laten staan, zodat verdachte een (fikse) stok achter de deur heeft na executie van de (eventuele) straf in de onderhavige procedure.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte zich gedurende de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, te weten de onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te zien, dan wel de herroeping slechts gedeeltelijk toe te wijzen. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten een volledige toewijzing van de vordering rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie geheel toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling eerder niet ten uitvoer is gelegd, te weten voor een periode van 852 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
11. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen
- -
36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 287, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en
- -
26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 43.980,31;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- -
verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 43.980,31 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 250 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
- wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 30.800,-;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- -
verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 30.800,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 185 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
- wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 2.000,-;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- -
verklaart [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 2.000,-;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- -
verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [bedrijf 1] B.V.
- wijst de vordering van [bedrijf 1] B.V. toe tot een bedrag van € 879,90;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [bedrijf 1] B.V. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijf 1] B.V. aan de Staat € 879,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 13 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
- wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 2.461,50;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- -
verklaart [slachtoffer 5] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat
€ 2.461,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 34 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 1.017,39;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- -
wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde af;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.017,39 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- -
wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 2.664,31;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat
€ 2.664,31 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 36 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling
- wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met
parketnummer 21.002860.14 (VI-nummer 99.000688.43 );
- gelast dat de vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de regeling van de
voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 852 dagen, alsnog
moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door H.J. Bos, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2021.
Mr. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 23 september 2020 te Alrnere, op de openbare weg, te weten de [straat] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven meerdere malen, althans eenmaal, gericht met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten en/of die [slachtoffer 1] in de armen en/of benen heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 .hij op of omstreeks 23 september 2020 te Alrnere, op de openbare weg, te weten de [straat] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven gericht met een vuurwapen op die [slachtoffer 4] heeft geschoten,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 23 september 2020 te Alrnere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door meermalen met een vuurwapen in de nabijheid/in de richting van die [slachtoffer 4] te schieten;
3.hij op of omstreeks 23 september 2020 te Alrnere, op de openbare weg, te weten de [straat] ,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een koffer met daarin 23.620 Euro, althans enig geldbedrag, zijnde de dagomzet van vijf dagen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een derde, te weten aan [bedrijf 1] B.V. toebehoorde, door- met een vuurwapen in de hand op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] af terennen/lopen en/ of- tegen die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal te schreeuwen: "Ik wil je koffer, ik wil je koffer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of- (daarbij) met dat vuurwapen meermalen, althans eenmaal in lucht te schieten en/of- (daarbij) op een afstand van ongeveer één meter, althans op korte afstand van die [slachtoffer 1] te staan en/of die [slachtoffer 1] aan te kijken en/of- (nadat die [slachtoffer 1] de achtervolging had ingezet) meerdere malen, althans eenmaal, gericht met dat vuurwapen op die [slachtoffer 1] te schieten;
4.hij op of omstreeks 23 september 2020 te Almere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een vuurwapen van categorie II en/ of III, merk Browning en/ ofmunitie van categorie II en/of III, te weten diverse (scherpe) patronen, merk CBC 9mm Luger, voorhanden heeft gehad;
5.hij op of omstreeks 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, te weten de [straat] , een Volkswagen Caddy, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/ of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door- tegen die [slachtoffer 5] meerdere malen, althans eenmaal te schreeuwen:"Uitstappen, uitstappen" en/of dat hij, die [slachtoffer 5] , hem, verdachte moest wegbrengen en/of "Ik ga je doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of- (daarbij) een vuurwapen op die [slachtoffer 5] te richten;
en/of
dat hij op of omstreeks 23 september 2020 te Almere, op de openbare weg, te weten de [straat] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld,
[slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een Volkswagen Caddy, in elk geval enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , door
-tegen die [slachtoffer 5] meermalen, althans eenmaal te schreeuwen:
“Uitstappen, uitstappen” en/of dat hij, die [slachtoffer 5] , hem, verdachte moest wegbrengen en/of “Ik ga je doodschieten”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
-(daarbij) een vuurwapen op die [slachtoffer 5] te richten;
6 .hij op of omstreeks 23 september 2020 te Almere, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,door een vuurwapen op die [slachtoffer 2] te richten;
7.hij op of omstreeks 23 september 2020 te Almere, opzettelijk en wederrechtelijk(de voorkant van) de personenauto gekentekend [kenteken] , in elk geval enig goed,dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorde,heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑10‑2021
Pagina 212 t/m 230.
een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict 2 van 30 september 2020, genummerd PL0900-2020310858-12, opgemaakt door [verbalisant 3] (inspecteur) en [verbalisant 4] (brigadier), politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 38 t/m 47 van het Forensisch dossier.
een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal vooronderzoek lab van 1 oktober 2020, genummerd PL0900-2020310858-15, opgemaakt door [verbalisant 5] (inspecteur), politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 73 t/m 76 van het Forensisch dossier.
een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal resultaat onderzoek dactyloscopische sporen van 20 oktober 2020, genummerd PL0900-2020310858-15, opgemaakt door [verbalisant 6] (brigadier) politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 77 t/m 79 van het Forensisch dossier.
een geschrift, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval in Almere op 23 september 2020’ van 7 december 2002, opgesteld door ing. J.H.C. Gits, pagina 137 t/m 142 van het Forensisch dossier.
Pagina 291 t/m 295.
Pagina 86 t/m 90.
Pagina 56 t/m 60.
Pagina 63 en 64.
Pagina 65 t/m 71.
Pagina 102.
Pagina 79 t/m 81.
een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2021, genummerd PL0900-2020310858-35 opgemaakt door [verbalisant 9] , hoofdagent bij politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 1 en 2.
een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] [plaats] ) van 29 september 2020, genummerd PL0900-2020310858-11, opgemaakt door [verbalisant 10] (hoofdagent) en [verbalisant 11] (brigadier), politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 14 e.v. van het Forensisch dossier.
een geschrift, inhoudende een Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Almere op 23 september 2020, opgesteld door B. Jacobs (rapporteur) op 23 november 2020, pagina 153 t/m 161 van het Forensisch dossier.
Pagina 82 t/m 84.
Pagina 94 t/m 97.
Pagina 104 t/m 106.
een in wettelijke vorm proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] [plaats] ) van 29 september 2020, genummerd PL0900-2020310858-11, opgemaakt door [verbalisant 10] (hoofdagent) en [verbalisant 11] (brigadier), politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 66 t/m 71 van het Forensisch dossier.
een geschrift, inhoudende een Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Almere op 23 september 2020, opgesteld door B. Jacobs (rapporteur) op 23 november 2020, pagina 153 t/m 161 van het Forensisch dossier.