Einde inhoudsopgave
Wet op de omzetbelasting 1968
Artikel 28j [Beleggingsgoud: definities]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2014
- Bronpublicatie:
16-10-2013, Stb. 2013, 413 (uitgifte: 25-10-2013, kamerstukken: 33637)
- Inwerkingtreding
01-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-10-2013, Stb. 2013, 413 (uitgifte: 25-10-2013, kamerstukken: 33637)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Bijzondere OB-regelingen
1
In deze wet en in de daarop berustende bepalingen wordt onder beleggingsgoud verstaan:
- a.
goud, in de vorm van staven of plaatjes met een door de goudmarkten aanvaard gewicht, met een zuiverheid van ten minste 995/1000, al dan niet belichaamd in effecten, doch met uitzondering van bij ministeriële regeling aan te wijzen kleine staven of plaatjes met een gewicht van ten hoogste 1 gram;
- b.
gouden munten die:
- 1°
een zuiverheid van ten minste 900/1000 hebben;
- 2°
na 1800 zijn geslagen;
- 3°
in het land van oorsprong als wettig betaalmiddel fungeren of hebben gefungeerd;
- 4°
normaliter verkocht worden voor een prijs die de openmarktwaarde van het in de munten vervatte goud niet met meer dan 80% overschrijdt;
- c.
gouden munten die zijn opgenomen in de lijst die de Europese Commissie elk jaar publiceert in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie en die daarmee worden geacht aan de in onderdeel b opgenomen criteria te voldoen gedurende het hele jaar waarvoor de lijst wordt gepubliceerd.
2
De in het eerste lid, onderdelen b en c, bedoelde gouden munten worden, voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, geacht niet wegens hun numismatische belang te worden verkocht.