Ingevolge art. 355 jo. art. 351 lid 5 Fw bedraagt de cassatietermijn acht dagen. Het arrest van het hof is van 22 april 2009. Het cassatierekest is op 28 en 29 april ingekomen (op 28 april per fax en op 29 april in een ‘reguliere’ papieren versie).
HR, 11-12-2009, nr. 09/01696
ECLI:NL:HR:2009:BJ9353
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-12-2009
- Zaaknummer
09/01696
- Conclusie
Mr. Huydecoper
- LJN
BJ9353
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ9353, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ9353
ECLI:NL:PHR:2009:BJ9353, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ9353
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑12‑2009
Inhoudsindicatie
WSNP. Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei (81 RO).
11 december 2009
Eerste Kamer
09/01696
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Verzoekster 1],
2. [Verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekers tot cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnissen van de rechtbank Breda van 24 oktober 2005 is ten aanzien van [verzoeker] c.s. de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
Op voordracht van de bewindvoerder heeft de rechtbank bij vonnissen van 12 januari 2009 de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] c.s. beëindigd, zonder verlening van een schone lei.
Tegen beide vonnissen hebben [verzoeker] c.s. gezamenlijk hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 22 april 2009 heeft het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 december 2009.
Conclusie 05‑10‑2009
Mr. Huydecoper
Partij(en)
Conclusie inzake
- 1.
[Verzoekster 1]
- 2.
[Verzoeker 2]
verzoekers tot cassatie
1.
Deze zaak betreft de beëindiging van een schuldsanering zonder toekenning van de zogenaamde ‘schone lei’; en daarmee een voor de betrokkenen, de verzoekers tot cassatie [verzoeker] c.s., ingrijpende en ook zeer belastende beslissing. Men zou dan ook graag zien dat de zaak ‘lichtpuntjes’ voor de betrokkenen bood, maar ik ben bang dat dat niet het geval is. De cassatiemiddelen stellen, in het licht van de dossierstukken, geen vragen aan de orde die met het oog op de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling een antwoord behoeven. Ook (overigens) brengen de middelen geen steekhoudende bezwaren tegen het in cassatie bestreden arrest te berde.
Ik meen daarom dat de zaak voor afdoening op de voet van art. 81 RO in aanmerking komt, en dat met een verkorte conclusie kan worden volstaan.
2.
Het gaat, zoals ik al aangaf, om beëindiging van de in oktober 2005 ten aanzien van [verzoeker] c.s. uitgesproken schuldsanering(en). Bij vonnissen in de eerste aanleg van 12 januari van dit jaar zijn deze schuldsaneringen op de voet van art. 354 Fw beëindigd. De recchtbank stelde vast, overeenkomstig lid 1 van die bepaling, dat [verzoeker] c.s. toerekenbaar tekort waren geschoten in de nakoming van verschillende uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen. Ingevolge art. 358 lid 2 Fw betekent dat, dat het in art. 358 lid 1 Fw voorziene rechtsgevolg — dat in de wandeling pleegt te worden aangeduid als ‘de schone lei’ — niet intreedt.
3.
In hoger beroep werden namens [verzoeker] c.s. sommige van de vaststellingen van de rechter van de eerste aanleg bestreden. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is uitvoerig op de in dit verband aangevoerde argumenten ingegaan. Vervolgens heeft het hof de bestreden vonnissen bekrachtigd. Het hof stelde, in afwijking van het namens [verzoeker] c.s. verdedigde, vast dat er herhaaldelijk verzoeken aan [verzoeker] c.s. waren gedaan om hun verplichtingen na te komen, maar dat zij op meerdere punten hebben verzuimd hieraan gehoor te geven. Het hof zag geen aanleiding om de tekortkomingen op de voet van art. 354 lid 2 Fw als van geringe betekenis of van bijzondere aard aan te merken en daarom anders te oordelen dan op de voet van art. 354 lid 1 Fw aangewezen zou zijn. De beslissingen van de eerste aanleg werden dus, als gezegd, bekrachtigd.
4.
Tegen het arrest van het hof is (tijdig1.) cassatieberoep ingesteld. Er worden twee middelen aangevoerd.
Middel 1 klaagt over vier dingen. Ik behandel de klachten in de volgorde die mij het meest logisch lijkt.
5.
Voorop staat dan dat de feitelijke vaststellingen waar het hof zijn oordeel op heeft gebaseerd, worden betwist: er zou niet vaststaan dat er een boedelachterstand was, en dat inlichtingen aan de bewindvoerder (in onaanvaardbare mate) achterwege zijn gebleven.
Deze klachten stuiten er op af dat blijkens rov. 3.5.3 van het bestreden arrest bij de mondelinge behandeling in hoger beroep door [verzoeker] c.s. is toegegeven dat er een boedelachterstand van tenminste € 1.177,- was en dat zij op geen enkele manier meer met de bewindvoerder communiceerden. Aan die vaststelling kon het hof het hier bestreden oordeel verbinden — daar is in cassatie geen kruid tegen gewassen.
Het valt ook niet in te zien dat een bovenaan p. 3 van het cassatierekest gegeven citaat uit een brief die de bewindvoerder geruime tijd vóór de door het hof te beoordelen situatie zou hebben geschreven, een ander licht werpt op het hier bestreden oordeel. Toen die brief werd geschreven lagen de verhoudingen blijkbaar nog niet zo scherp als een aantal maanden later.
6.
Dan wordt er geklaagd dat het hof ongemotiveerd zou zijn voorbijgegaan aan toepassing van art. 354 lid 2 Fw.
Die klacht mist doel omdat het hof — na in rov. 3.5.1 te hebben aangegeven dat het toetsing aan art. 354 lid 2 Fw tot zijn taak rekende — in rov. 3.5.7 expliciet heeft overwogen dat het geen aanleiding zag voor toepassing van de in art. 354 lid 2 Fw neergelegde uitzonderingsregel. Het is duidelijk dat dat oordeel berust op 's hofs eerder gegeven bevindingen, waarin in afwijking van de namens [verzoeker] c.s. aangevoerde argumenten wél wezenlijke tekortkomingen ten aanzien van de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen werden geconstateerd, en ook werd geoordeeld dat de namens [verzoeker] c.s. aangevoerde argumenten deze tekortkomingen niet rechtvaardigden. Daarin ligt verwerping van het beroep op art. 354 lid 2 Fw besloten.
7.
In de derde plaats wordt aangevoerd dat de bewindvoerder door het opheffen van de postblokkade en door beslissingen die meebrachten dat [verzoeker] c.s. zelf de volle verantwoordelijkheid voor de boedelafdrachten kregen, aan [verzoeker] c.s. een bescherming zou hebben ontnomen die de wet hun wél zou (behoren te) bieden.
Deze klacht kan niet slagen omdat in de feitelijke instanties geen betoog van deze strekking is aangevoerd2..
Overigens valt in het algemeen niet in te zien dat een tekortschieten aan de kant van de bewindvoerder, indien al aanwezig, eo ipso met zich mee zou brengen dat tekortkomingen aan de kant van de schuldenaar niet, of niet ernstig, meer aan deze mogen worden toegerekend3..
8.
Ook hier geldt dat een vergelijkbaar beroep niet in de feitelijke instanties is gedaan, en dat dan ook niet wordt aangewezen op welke daar aangevoerde feitelijke gronden de klachten over miskenning van de desbetreffende verdragsregels zouden berusten. In cassatie kan iets dergelijks niet voor het eerst worden aangevoerd/onderzocht.
Het dossier bevat overigens geen aanwijzingen die een noemenswaardig aanknopingspunt zouden kunnen opleveren voor stellingen betreffende schending van de aangehaalde verdragsregels.
9.
Middel 2 verwijst opnieuw naar de in Middel 1 aan de bewindvoerder verweten stappen (opheffen van de postblokkade e.d.), naar (art. 8 van) het EVRM en naar het in alinea 5 hiervóór bedoelde citaat uit een bericht van de bewindvoerder.
Ik meen dat deze argumenten in het verband waarin zij hier worden aangevoerd niet voor een andere beoordeling in aanmerking komen, dan ik in het verband van Middel 1 heb verdedigd.
Conclusie
Ik concludeer tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑10‑2009
Althans: omdat het hof het namens [verzoeker] c.s. aangevoerde in die zin heeft mogen opvatten.
Zie bijvoorbeeld alinea 22 van de conclusie voor HR 21 november 2008, RvdW 2008, 1059.
Ik neem aan dat hiermee bedoeld is het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, Trb. 1990, 170.