Einde inhoudsopgave
Mediawet 2008
Artikel 2.148a [Vijfjaarlijkse vaststelling budget]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
10-02-2021, Stb. 2021, 88 (uitgifte: 24-02-2021, kamerstukken: 35042)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-02-2021, Stb. 2021, 90 (uitgifte: 24-02-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Media
Informatierecht / Reclame
1.
Voorafgaand aan elke periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, wordt door Onze Minister het bedrag vastgesteld dat de landelijke publieke mediadienst in die periode jaarlijks ten minste ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van zijn taakvervulling.
2.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag is voor het eerste jaar van de genoemde periode gelijk aan het bedrag dat ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst beschikbaar wordt gesteld in de rijksbegroting voor dat jaar. Het aandeel van de rijksmediabijdrage in dat bedrag wordt voor de daaropvolgende jaren bijgesteld overeenkomstig:
- a.
de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het desbetreffende jaar geraamde index voor de groei van het aantal huishoudens in Nederland; en
- b.
de door het Centraal Planbureau voor het desbetreffende jaar geraamde consumentenprijsindex.
3.
Indien na aanvang van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, veranderde omstandigheden zich in overwegende mate verzetten tegen ongewijzigde voortzetting van het ter beschikking stellen van de met inachtneming van het eerste en tweede lid vastgestelde bedragen, kan Onze Minister de hoogte van het voor resterende jaren ter beschikking te stellen bedrag wijzigen met inachtneming van een redelijke termijn. De hoogte van het aldus gewijzigde bedrag is gelijk aan het bedrag dat voor het betreffende jaar waarin het gewijzigde bedrag voor het eerst van toepassing is ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst beschikbaar wordt gesteld in de rijksbegroting voor dat jaar en wordt voor de daaropvolgende jaren bijgesteld overeenkomstig de onderdelen a en b van het tweede lid.
4.
In geval van een wijziging van het bedrag zoals bedoeld in het derde lid, vergoedt Onze Minister de schade die de landelijke publieke mediadienst lijdt doordat hij in vertrouwen op het eerder vastgestelde bedrag anders heeft gehandeld dan hij met inachtneming van het gewijzigde bedrag zou hebben gedaan.