Hof Amsterdam, 16-02-2016, nr. 200.176.948/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:525
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-02-2016
- Zaaknummer
200.176.948/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:525, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑02‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Artikel 186 jo. 187, derde lid aanhef en onder b Rv. Afwijzing verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Nu geen sprake is van te bewijzen feiten die zijn betwist, moet worden geoordeeld dat appellanten onvoldoende belang hebben bij het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Voor zover het onderwerp meer omvat dan hetgeen is betwist, is het te bewijzen onderwerp te ruim geformuleerd waardoor het voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden alsmede voor de wederpartij niet voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben.
Partij(en)
beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.176.948/01
zaak -en rekestnummer rechtbank Amsterdam : C/13/581714 HA RK 15/44
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 februari 2016 (bij vervroeging)
inzake
1. PGZ INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Houten,
2. FEEDER ONE B.V.,
gevestigd te Roden, gemeente Noordenveld,
appellanten,
advocaat: mr. F.W.H. Weelen te Eindhoven,
tegen:
1. MAXEDA DIY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. PRAXIS GROEP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. L.F.A. van Zielst te Amsterdam.
1. Procesverloop
Appellanten worden hierna gezamenlijk aangeduid met Feeder c.s. en voor zover nodig afzonderlijk met Feeder en PGZ. Geïntimeerden worden hierna Maxeda c.s. en voor zover nodig afzonderlijk Maxeda en Praxis genoemd.
Feeder c.s. zijn bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op17 september 2015, onder aanvoering van twee grieven in hoger beroep gekomen van de onder bovengenoemd zaak - en rekestnummer gegeven beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2015. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking zal vernietigen en het verzoek van Feeder c.s. tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alsnog zal toewijzen, “kosten rechtens”.
Op 20 januari 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij is namens Feeder c.s. mr. A.M.C. van Tongerloo, kantoorgenoot van mr. Weelen voornoemd, verschenen, die het beroepschrift mondeling heeft toegelicht. Namens Maxeda c.s. is E.J. Dunselman, bedrijfsjurist bij Maxeda, verschenen, bijgestaan door mr. Van Zielst voornoemd, die namens Maxeda c.s. verweer heeft gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.
Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1
Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om het volgende.
2.1.1
Feeder c.s. houden zich als ondernemingen bezig met de in- en uitvoer en distributie van roerende zaken, waaronder doe-het-zelf artikelen, technische artikelen, gereedschappen en machines.
2.1.2
Maxeda is als onderneming retailer van de belangrijkste merken in de doe-het zelf markt en beheert verschillende winkelketens waaronder Praxis.
2.1.3
Maxeda c.s. zijn klanten van Feeder c.s.. Tot 2013 wordt de handelsrelatie tussen partijen beheerst door een conditieblad, die voor het laatst in 2009 door partijen is opgesteld en ondertekend.
2.1.4
Per 15 april 2011 verhogen Feeder c.s. de opslag van hun dienstverlening met een diesel surcharge (hierna: de dieseltoeslag) als gevolg van de gestegen brandstofprijzen. Deze verhoging wordt verrekend met de secundaire condities en op de bonificatie van Maxeda c.s. in mindering gebracht.
2.1.5
In 2012 melden Maxeda c.s. dat zij voornemens zijn de samenwerking met Feeder c.s. te verbreken, waarna partijen in onderhandeling treden om tot een nieuwe samenwerking te komen.
2.1.6
De nieuwe samenwerking wordt vastgesteld in een Framework Agreement (hierna: de overeenkomst), die op 1 januari 2013 in werking treedt. In de overeenkomst worden de verschillende verantwoordelijkheden van Feeder c.s. ten aanzien van Maxeda c.s. uiteengezet, waarbij de kostenberekening van deze diensten wordt uitgewerkt aan de hand van een Total Cost of Ownership-berekening (hierna: TCO), waarvan onderdeel uitmaakt de post “Transport cost for delivery of the Formulas orders”. In de overeenkomst is een “entire agreement clausule” opgenomen, die in beginsel alle buiten de overeenkomst vallende afspraken niet geldend verklaart.
2.1.7
De verrekening van de dieseltoeslag vindt ook na de inwerkingtreding van de overeenkomst plaats. In juni 2014 vorderen Maxeda c.s. de reeds voldane dieseltoeslag gedurende het jaar 2013 en het eerste kwartaal van 2014 van Feeder c.s. terug.
2.1.8
Tussen partijen is in geschil of de vóór 2013 geldende afspraken over de verrekening van de dieseltoeslag na het in werking treden van de overeenkomst nog steeds geldig zijn.
2.2
Feeder c.s. hebben aan hun verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor ten grondslag gelegd dat zij meer duidelijkheid wensen te verkrijgen over de wijze van totstandkoming van de overeenkomst en de bedoeling van partijen tijdens de onderhandelingen. Zij willen met behulp van een voorlopig getuigenverhoor bewijzen dat de overeenkomst de afspraken met betrekking tot de verrekening van de dieseltoeslag onverlet laat.
2.3
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en daartoe - kort gezegd - overwogen dat niet is gebleken dat Feeder c.s. belang hebben bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Daarnaast hebben Feeder c.s. in hun verzoekschrift naar het oordeel van de rechtbank slechts - onvoldoende concreet - gerefereerd aan de wijze van totstandkoming van de overeenkomst en de TCO en de bedoelingen van partijen.
2.4
De grieven van Feeder c.s. richten zich tegen deze afwijzing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Maxeda c.s. hebben de grieven bestreden. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
2.5
Het hof oordeelt als volgt.
2.6
Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, geldt ingevolge artikel 186 juncto artikel 166 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als hoofdregel dat de rechter een getuigenbewijs beveelt zo vaak een der partijen dit verzoekt, de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Er bestaat geen aanleiding om het verzoek onttrokken te achten aan de in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt.
2.7
Feeder c.s. hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij een voorlopig getuigenverhoor wensen te houden teneinde bewijs te leveren van hun stelling dat tijdens de onderhandelingen tussen partijen de dieseltoeslag niet aan de orde is gekomen. Vaststelling daarvan zou volgens hen tot de conclusie moeten leiden dat niet is afgeweken van eerdere afspraken en dat dus de afspraak met betrekking tot de verrekening van de dieseltoeslag nog steeds geldend is. Ter zitting in hoger beroep hebben Maxeda c.s. desgevraagd bevestigd dat zij de door Feeder c.s. aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde (te bewijzen) stelling - dat tijdens de onderhandelingen de dieseltoeslag niet ter sprake is gekomen - vooralsnog niet betwisten. Nu geen sprake is van te bewijzen feiten die zijn betwist, moet worden geoordeeld dat Feeder c.s. onvoldoende belang hebben bij het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
2.8
Voor zover Feeder c.s. hebben beoogd hun verzoek in een breder kader te plaatsen dan hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2.7 is weergegeven, geldt dat dit een te vage onderbouwing is. Feeder c.s. hebben slechts in zeer algemene zin de te bewijzen onderwerpen genoemd. De vermelding van Feeder c.s. dat getuigen moeten worden gehoord “over de periode augustus tot en met december 2012” over “of er tijdens die onderhandelingen is gesproken over de dieseltoeslagverrekening, of de gemaakte afspraken zouden betekenen dat de eerdere afspraken over de dieseltoeslagverrekening zouden komen te vervallen, of partijen daarvan mochten uitgaan en wat zij van de vertegenwoordigers van de wederpartij hebben mogen begrijpen” is te ruim geformuleerd waardoor het voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden alsmede voor de wederpartij niet voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. In zoverre voldoet het verzoek niet aan het vereiste van artikel 187, derde lid aanhef en onder b Rv, zodat het ook op die grond niet voor toewijzing in aanmerking komt.
2.9
Het voorgaande betekent dat het verzoek terecht is afgewezen en dat de bestreden beslissing zal worden bekrachtigd.
3. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A. Goslings, R.J.M. Smit en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2016.