ABRvS, 11-02-2011, nr. 201009538/1/H1 en 201009538/2/H1
ECLI:NL:RVS:2011:BP4726
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-02-2011
- Zaaknummer
201009538/1/H1 en 201009538/2/H1
- LJN
BP4726
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BP4726, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑02‑2011; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Uitspraak 11‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per week met een maximum van € 10.000,00 gelast binnen een termijn van vier weken na verzending van deze lastgeving alle bedrijfsmatige activiteiten die plaatsvinden in de schuur op het perceel [locatie] te Noordwijkerhout (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden en alle spullen (voorwerpen, goederen en materialen) die aanwezig zijn in de schuur op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
Partij(en)
201009538/1/H1 en 201009538/2/H1.
Datum uitspraak: 11 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 september 2010 in zaken nrs. 10/5859 en 10/5907 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per week met een maximum van € 10.000,00 gelast binnen een termijn van vier weken na verzending van deze lastgeving alle bedrijfsmatige activiteiten die plaatsvinden in de schuur op het perceel [locatie] te Noordwijkerhout (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden en alle spullen (voorwerpen, goederen en materialen) die aanwezig zijn in de schuur op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het college heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van vier weken na verzending van deze beslissing de strijdige situatie ongedaan te maken door alle huidige activiteiten te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij uitspraak van 3 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 13 december 2010 heeft het college beslist tot invordering van de dwangsommen tot een bedrag van € 8.000,00.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de gemeente ingekomen op 4 januari 2011, bezwaar gemaakt. Het college heeft deze brief doorgezonden aan de Raad van State.
Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 31 december 2010, heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft deze brief doorgezonden aan de Raad van State.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 januari 2011, waar [appellant], bijgestaan door Z.M. Hussain en W. Kuit, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Dijck en W.F. Klap, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.
[appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de last onder dwangsom in overeenstemming met de eisen van rechtszekerheid en voldoende nauwkeurig is omschreven. Daartoe voert hij aan dat hij is gelast activiteiten te staken die niet in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied".
2.2.1.
Ingevolge artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb omschrijft de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen.
Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Agrarisch aanverwante doeleinden (AD)" met de subbestemming "ADh".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 11, van de planvoorschriften wordt onder agrarisch hulpbedrijf verstaan: een bedrijf dat rechtstreeks ten dienste staat van agrarische bedrijven en gericht is op het opslaan van goederen en het leveren van goederen en/of diensten aan agrarische bedrijven (agrarische handels- en exportbedrijven daaronder niet begrepen).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 13, wordt onder agrarisch loonbedrijf verstaan: een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Agrarisch aanverwante doeleinden (AD)" ter plaatse van de subbestemming "ADh" bestemd voor agrarisch aanverwante bedrijven in de vorm van een agrarisch hulp- en/of loonbedrijf.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan betrokken grond gegeven (sub)bestemmingen, de daarbij behorende doeleindenomschrijvingen en de overige voorschriften.
2.2.2.
Bij het besluit van 13 juli 2010 heeft het college [appellant] gelast de strijdige situatie ongedaan te maken door alle activiteiten die op dat moment plaatsvonden te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij heeft het college aangegeven dat de schuur op het perceel in overeenstemming met het bestemmingsplan mag worden gebruikt voor agrarische aanverwante doeleinden in de vorm van een agrarisch hulp- en/of loonbedrijf.
Niet gebleken is dat ten tijde van het besluit van 13 juli 2010 in de schuur op het perceel activiteiten plaatsvonden die in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, zoals in hoger beroep door [appellant] is gesteld. [appellant] verhuurde ruimtes voor opslag en kluswerkzaamheden en gebruikte de schuur voor eigen opslag, die overwegend niet ten dienste stond van agrarische bedrijven. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat ter plaatse geen zandzuiginstallaties worden gerepareerd, maar dat deze ter plaatse worden gemaakt. Dat ter plaatse een bollenpelmachine wordt opgeslagen, is niet gebleken uit de zich in het dossier bevindende foto's noch uit het ter zitting verhandelde. Voorts is niet gebleken dat de kisten ter plaatse worden opgeslagen ten dienste van een agrarisch bedrijf, nu ter zitting is gebleken dat in de kisten antieke kaaskuipen worden bewaard. Ook is niet gebleken dat de trailer ter plaatse ten dienste staat van een agrarisch bedrijf nu niet is gebleken dat deze wordt gebruikt voor vervoer van agrarische producten.
Evenmin is het stallen van auto's in overeenstemming met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft terecht beoordeeld of de bij het besluit van 13 juli 2010 opgelegde last voldoende duidelijk was en daarbij niet de nadien namens het college gedane uitlatingen betrokken. Hetgeen namens het college tijdens de hoorzittingen van 4 februari 2010 en 4 april 2010 is gesteld, had betrekking op de bij het besluit van 30 maart 2010 opgelegde last en kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat de bij het besluit van 13 juli 2010 opgelegde last in strijd is met de rechtszekerheid.
Voor het oordeel dat [appellant] niet kon begrijpen op welke wijze hij de overtreding diende te beëindigen, bestaat, gelet op het vorenoverwogene, geen grond.
2.3.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, heeft het hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Nu [appellant] het besluit van 13 december 2010 betwist, heeft het hoger beroep mede betrekking op dat besluit.
2.5.
[appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen tegen het invorderingsbesluit.
2.5.1.
Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
- a.
de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
- b.
die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Ingevolge artikel 4:12, eerste lid, voor zover thans van belang, kan het bestuursorgaan toepassing van artikel 4:8 achterwege laten bij een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting of aanspraak indien:
- a.
tegen die beschikking bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld, en
- b.
de nadelige gevolgen na bezwaar of administratief beroep volledig ongedaan kunnen worden gemaakt.
2.5.2.
Het besluit tot invordering van de dwangsommen is een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting. Tegen dit besluit kan bezwaar worden gemaakt. Met het door [appellant] overgelegde bankafschrift van zijn privérekening heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de nadelige gevolgen van het besluit van 13 december 2010 niet volledig ongedaan kunnen worden gemaakt nu uit dat bankafschrift niet de financiële situatie van [appellant] kan worden afgeleid. Het college kon derhalve de toepassing van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb achterwege laten.
2.6.
Het betoog dat het besluit van 13 december 2010 onvoldoende is gemotiveerd, faalt. In dit besluit is vermeld dat op 24 november 2010 is geconstateerd dat [appellant] geen gevolg heeft gegeven aan de opgelegde last onder dwangsom en tot welk bedrag dwangsommen zijn verbeurd. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is derhalve geen grond gelegen voor het oordeel dat het besluit van 13 december 2010 niet berust op een deugdelijke motivering.
2.7.
[appellant] betoogt dat het college ten onrechte meent dat hij dwangsommen heeft verbeurd. Daartoe voert hij aan dat hij een einde heeft gemaakt aan het gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan.
2.7.1.
In het door het college overgelegde overzicht van 17 januari 2011 van acties en controles op het perceel is vermeld dat bij controles op 13 september 2010, 20 september 2010, 29 september 2010, 6 oktober 2010, 15 oktober 2010, 21 oktober 2010, 26 oktober 2010 en 24 november 2010 is geconcludeerd dat de overtreding niet is beëindigd. [appellant] heeft met de door hem overgelegde foto's van 30 september 2010 niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. Ook de omstandigheid dat de huur van een van de huurders van een gedeelte van de schuur per 1 februari 2011 is opgezegd, betekent niet dat deze conclusie onjuist is, reeds omdat deze omstandigheid dateert van het na het besluit van 13 december 2010.
2.8.
Voorts betoogt [appellant] dat het college heeft miskend dat er bijzondere omstandigheden zijn die ertoe nopen om van gehele invordering af te zien. Daartoe voert hij ten eerste aan dat hij enkele van de op 13 juli 2010 bestaande activiteiten heeft beëindigd. Ten tweede voert hij daartoe dat hij door invordering van de dwangsommen in ernstige financiële problemen komt.
2.8.1.
Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom omtrent de invordering van een dwangsom.
2.8.2.
Volgens de memorie van toelichting op artikel 5:37 (Kamerstukken II, 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) vergt een adequate handhaving dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen ook worden ingevorderd; slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
Daargelaten of de door [appellant] genoemde omstandigheden bijzondere omstandigheden zijn die ertoe nopen dat van gehele invordering wordt afgezien, heeft hij, gelet op de hierboven onder 2.5.2. en 2.7.1. overwogene, niet aannemelijk gemaakt dat deze omstandigheden zich voordoen.
2.9.
De Afdeling zal het bezwaar tegen het besluit van 13 december 2010 ongegrond verklaren.
2.10.
Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
verklaart het bezwaar tegen het besluit van 13 december 2010 ongegrond;
- III.
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2011
499.