HR, 08-07-2011, nr. 09/04461
ECLI:NL:HR:2011:BQ0529
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-07-2011
- Zaaknummer
09/04461
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BQ0529
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ0529, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0529
ECLI:NL:PHR:2011:BQ0529, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 01‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ0529
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2011-0549
VAAN-AR-Updates.nl 2011-0549
Uitspraak 08‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Arbeidsovereenkomst. Gevolgen onregelmatige opzegging van een door Duits recht beheerste arbeidsovereenkomst.
8 juli 2011
Eerste Kamer
09/04461
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 131309 (rolnummer 1117/03) van de kantonrechter te Maastricht van 5 november 2003 en 10 november 2004;
b. de arresten in de zaak HD 103.000.809 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 april 2007 en 28 juli 2009.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 28 juli 2009 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat en voor [verweerder] namens zijn advocaat door mr. J.H.M. van Swaaij, advocaat te Arnhem.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juli 2011.
Conclusie 01‑04‑2011
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
[Verweerder]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Deze zaak betreft de gevolgen van de onregelmatige opzegging door de werkgever van een door Duits recht beheerste arbeidsovereenkomst. Eiseres tot cassatie, de werkgever, wordt hierna aangeduid als [eiseres], verweerder tot cassatie, de werknemer, als [verweerder].
2.
Het tijdig door [eiseres] ingestelde cassatieberoep is gericht tegen het arrest van 28 juli 2009 van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch. Bij dit arrest heeft het hof, nadat het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) ingevolge een tussenarrest van 10 april 2007 een deskundigenrapport had uitgebracht omtrent Duits recht, vernietigd het vonnis van de Rechtbank Maastricht, Sector Kanton, Locatie Maastricht, van 10 maart 2004 waarbij [verweerder] in zijn vorderingen tot — kort gezegd — verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden door de opzegging per 31 maart 2003 door [eiseres] en tot veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [verweerder] van achterstallig loon c.a., niet ontvankelijk werd verklaard. Het hof heeft, opnieuw recht doende, op de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van [verweerder] voor recht verklaard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen door opzegging is geëindigd op 30 maart 2006 en [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van al hetgeen hem uit hoofde van de wet en de arbeidsovereenkomst toekomt sedert 31 maart 2003 tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
3.
Het cassatieberoep van [eiseres] berust op twee middelen. [Verweerder] heeft de middelen bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep, althans tot verwerping van dat beroep.
4.
De door de middelen aangevoerde klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
5.
Middel 1 komt op tegen r.o. 12.4 en 12.5 van het bestreden arrest. Volgens het middel is het onbegrijpelijk dat het hof in deze overwegingen zonder uitvoerige motivering is afgeweken van het rapport van het IJI en een eigen uitleg aan het Duitse recht heeft gegeven. Het middel lijkt daarbij vooral het oog te hebben op de overweging van het hof in r.o. 12.4, dat voorbij wordt gegaan aan de opmerkingen van het IJI met betrekking tot de problematiek die verband houdt met de voorwaarden waaronder en de maximale duur waarvoor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen dezelfde werkgever en werknemer kan worden gesloten na een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
6.
Het middel faalt, enerzijds omdat het feitelijke grondslag mist, anderzijds omdat het niet voldoet aan de aan een cassatiemiddel te stellen eisen.
7.
Het middel mist feitelijke grondslag voor zover het inhoudt dat onbegrijpelijk is dat het hof van het rapport van het IJI is afgeweken door voorbij te gaan aan de opmerkingen met betrekking tot de problematiek betreffende de voorwaarden waaronder en de maximale duur waarvoor een arbeidsovereenkomst kan worden gesloten na een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Het hof is op dit punt niet van het rapport van het IJI afgeweken. Aan de overweging van het hof ligt ten grondslag dat de opmerkingen van het IJI alleen relevant zijn voor arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten na 1 januari 2001 en niet voor arbeidsrelaties als de onderhavige, die vóór genoemde datum zijn ontstaan. Dat is in overeenstemming met hetgeen met zoveel woorden op blz. 10 van het rapport van het IJI wordt opgemerkt.
8.
Het middel voldoet niet aan de aan een cassatiemiddel te stellen eisen voor zover het erover beoogt te klagen dat het hof op andere punten zonder voldoende motivering van het rapport van het IJI is afgeweken, nu onvoldoende duidelijk wordt gemaakt op welke punten hier wordt gedoeld. Ook indien moet worden aangenomen dat het middel het oog heeft op de overweging van het hof dat de conclusie van het IJI, dat de arbeidsovereenkomst ondanks het feit dat de contractuele opzegtermijn van één jaar niet in acht is genomen toch per 30 maart 2003 is geëindigd, onjuist is, kan het middel niet slagen. Het hof heeft in r.o. 12.4, 12.5 en 12.6 uitvoerig gemotiveerd waarom het op dit punt tot een ander oordeel aangaande het Duitse recht is gekomen dan het IJI in zijn rapport. Het oordeel van het hof is ook niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel nog wil betogen dat het oordeel van het hof onjuist is, faalt het omdat ingevolge art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO in cassatie over onjuiste toepassing van vreemd recht niet kan worden geklaagd.
9.
Middel 2 beklaagt zich erover dat het hof ten aanzien van de eventuele mogelijkheid van conversie van de onregelmatige opzegging heeft gedwaald ten aanzien van de inhoud van het Duitse recht.
10.
Het middel stuit af op het reeds genoemde art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO. De bepaling sluit uit dat het oordeel van het hof met betrekking tot de inhoud van het Duitse recht in cassatie op juistheid wordt getoetst.
11.
Voor zover het middel subsidiair klaagt dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, omdat het in strijd is met de Duitse conversieregeling is, kan het evenmin doel treffen. Hoewel gepresenteerd als motiveringsklacht, vraagt de klacht de Hoge Raad het oordeel van het hof met betrekking tot de Duitse conversieregeling op juistheid te onderzoeken. Art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO staat daaraan in de weg.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,