Rb. Amsterdam, 09-11-2015, nr. 13/684996-14
ECLI:NL:RBAMS:2015:8031
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-11-2015
- Zaaknummer
13/684996-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:8031, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑11‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 09‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Onderzoek 13Baron Inherent aan phishing is een zekere mate van organisatie. Phishing vergt immers een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. De rechtbank acht bewezen dat sprake is geweest van meerdere criminele samenwerkingsverbanden. Verdachte komt naar voren als de persoon die zich binnen het phishing proces heeft gericht op het onderscheppen van pinpassen en het opnemen van geldbedragen. Verdachte speelde een onmisbare rol binnen de criminele organisatie. Verdachten hebben zich gedurende weken tot maanden schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die phishing tot oogmerk had. Daarbij is op grootschalige wijze geld van de rekeninghouders en banken afhandig is gemaakt en zijn grote bedragen door contante geldopnames, overboekingen en door de aanschaf van goederen, weggesluisd. Op dergelijke feiten kan in niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Mede in de nog jeugdige leeftijd van de meeste verdachten, het feit dat zij de juiste weg lijken te zijn ingeslagen of willen inslaan, maar hoofdzakelijk in het uiteindelijke belang dat de maatschappij erbij heeft dat verdachten niet opnieuw strafbare feiten zullen plegen, ziet de rechtbank aanleiding hen niet terug te sturen naar de gevangenis. Wel zal aan hen, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, een forse taakstraf worden opgelegd.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/684996-14
Datum uitspraak: 9 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [plaats] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 en 29 september 2015 en 2, 5, 6, 9 en 26 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Smits, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.H.R. Hogewind naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Verdachte wordt – samengevat – verweten dat hij zich in verschillende plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan:
1. deelname aan een criminele organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode van 24 juli 2013 t/m 17 november 2014;
2. medeplegen van oplichting in de periode van 24 juli 2013 t/m 17 november 2014 door ING Bank (hierna: ING) en/of ABN AMRO te bewegen tot afgifte van pinpassen van diverse personen;
3. medeplegen van diefstal van geldbedragen van diverse personen in de periode van 24 juli 2013 t/m 17 november 2014 met een valse sleutel;
4. medeplegen van diefstal van post van diverse personen in de periode van 24 juli 2013 t/m 17 november 2014;
5. medeplegen van poging tot oplichting van een postbode op 2 juli 2014.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Voorvragen
3.1
De dagvaarding
Partiële nietigheid
De rechtbank is van oordeel dat telkens wanneer in de ten laste gelegde feiten 2, 3en 4 de zinsnede “…en een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)…” is opgenomen, de dagvaarding - in het licht van het dossier - in zoverre niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eisen. Onduidelijk is immers op welke personen de officier van justitie het oog heeft. De dagvaarding zal dan ook voor wat betreft deze zinsneden nietig worden verklaard.
De dagvaarding is voor het overige deel geldig.
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het standpunt van de officier van justitie grotendeels bestreden en (grotendeels) vrijspraak bepleit voor de feiten 1 tot en met 5.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Uitlezen smartphones
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het onderzoek aan de smartphone van verdachte onrechtmatig is geweest, nu artikel 94 Sv onvoldoende wettelijke basis biedt voor een dergelijk onderzoek. Een dergelijk onderzoek vormt een inbreuk op de privacy van verdachte, gewaarborgd in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:2954) dient dit volgens de verdediging te leiden tot bewijsuitsluiting van de door middel van dit onderzoek verkregen informatie. Aangezien het gerechtshof de hoogste instantie is die aldus heeft beslist dient deze lijn te worden gevolgd, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft de zienswijze van de verdediging bestreden en gewezen op meerdere vonnissen van diverse rechtbanken, ook van later datum dan van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin onderzoeken aan smartphones niet zijn gesanctioneerd.
De rechtbank overweegt als volgt:
De strafvorderlijke bevoegdheid tot inbeslagneming (artikel 94 Sv) omvat de bevoegdheid aan of in dat voorwerp onderzoek te doen naar aanwijzingen die licht kunnen werpen op de verdenking (in belastende of ontlastende zin). Juist is dat smartphones veel privacygevoelige informatie kunnen bevatten. Bij de vraag of die gegevens onderzocht mogen worden zullen – nu een daarop specifiek gerichte wettelijke regeling vooralsnog ontbreekt – de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit beperkingen kunnen meebrengen die in acht moeten worden genomen bij de uitoefening van de bevoegdheid onderzoek te doen naar de informatie die zich bevindt op een inbeslaggenomen telefoon. Dat betekent dat het onderzoeken van mogelijk privacygevoelige informatie achterwege dient te blijven als dat voor het opsporingsonderzoek onnodig is of als de aard en ernst van de verdenking daarvoor onvoldoende rechtvaardiging biedt.
De verdenking op basis waarvan de inbeslagname is geschied was telkens betrokkenheid bij phishing. De ernst van deze feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank deze inbreuk op de privacy van verdachte. Gelet op de aard van de verdenking kunnen de op de smartphone aanwezige gegevens voorts bij uitstek de waarheid aan het licht brengen. Dat die informatie op andere wijze beschikbaar was, is niet aannemelijk. Saillant is overigens te noemen dat de voor het onderzoek van belang zijnde gegevens die in de smartphone zijn aangetroffen juist uitermate privacygevoelige (bank)gegevens van derden bevatten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek aan de smartphone niet in strijd is geweest met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat geen sprake is van een vormverzuim.
4.4.
Nadere bewijsoverwegingen feit 1
De officier van justitie heeft – samengevat – ten aanzien van het aantonen van het bestaan van een criminele organisatie tussen verdachte en de andere in het onderzoek 13Baron naar voren gekomen verdachten, gewezen op de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Op basis daarvan, in combinatie met de bevindingen in het dossier, kan volgens haar in elk geval worden vastgesteld dat de door verdachten gepleegde feiten zijn gepleegd door een criminele organisatie. Naar haar mening zijn alle in de tenlastelegging onder 1 genoemde verdachten gedurende ruim een jaar onderdeel geweest van een criminele organisatie waarin op grote schaal misdrijven werden gepleegd.
De raadsvrouw heeft – samengevat – aangevoerd geen sprake is van medeplegen ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 5 omdat ten aanzien daarvan geen nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte fungeerde als een pakezel: hij werd gebruikt door anderen en handelde slechts in opdracht van anderen. Om deze reden kan evenmin worden gesteld dat sprake zou zijn van een gestructureerde samenwerking, van een duurzaam verband. Hoewel misschien wel sprake was van een organisatie, kan verdachte niet als deelnemer daaraan worden gekwalificeerd.
Beoordeling
Inherent aan phishing is een zekere mate van organisatie. Immers, er worden e-mails verstuurd die zogenaamd van een bank afkomstig zijn; rekeninghouders worden naar websites gestuurd die sprekend lijken op de websites van banken; banken worden gebeld door personen die zich voordoen als rekeninghouders die een nieuwe bankpas nodig hebben; er zijn personen nodig die de nieuw aangevraagde bankpassen onderscheppen en er zijn mensen nodig die met de onderschepte bankpas en de reeds eerder bemachtigde pincode van het slachtoffer, binnen een zo kort mogelijke termijn, geld opnemen. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen.
Verdachte komt uit de hierna bewezen verklaarde feiten en uit de overige in het dossier opgenomen bewijsmiddelen naar voren als de persoon die zich binnen het phishing proces heeft gericht op het onderscheppen van pinpassen en het opnemen van geldbedragen. Met diverse personen heeft hij meermalen phishing gerelateerde gesprekken gevoerd. Dat blijkt uit tapgesprekken, whatsappgesprekken en voicenotes. Op zijn telefoon is bovendien veel phishing gerelateerde informatie aangetroffen, zoals bankpassen en gegevens van diverse personen. Verdachte heeft zijn rol bevestigd tijdens zijn verhoor bij de politie op 12 december 2014.
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] contacten heeft gehad met enkele van de verdachten die in dit onderzoek centraal staan. Die contacten zijn echter niet van dien aard dat kan worden gesteld dat hij met hen duurzaam en gestructureerd heeft samengewerkt in die zin dat hij bijvoorbeeld informatie kreeg van of de buit moest afstaan aan een van de verdachten die gelijktijdig met verdachte zijn berecht. Wel blijkt, gelet op het voorgaande, dat een dergelijke samenwerking tussen verdachte en anderen heeft bestaan.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat tussen verdachte en andere personen sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waarbij beoogd werd de in de tenlastelegging genoemde misdrijven te plegen.
Binnen deze criminele organisatie speelde verdachte een onmisbare rol, te weten het onderscheppen van de poststukken en het pinnen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte vanaf 1 januari 2014 – zijnde het eerste moment dat verdachte in dit dossier opduikt, pinnend met gestolen creditcards, tot het moment van aanhouding aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
4.5
Bewijsoverwegingen feiten 2, 3 en 4
Vrijspraak feiten 2 en 4
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd het medeplegen van de oplichting van ING ter verkrijging van vervangende bankpassen van diverse rekeninghouders. Onder feit 4 is de diefstal van die aangevraagde passen van de rekeninghouders aan verdachte ten laste gelegd.
De rechtbank is – met de raadsvrouw – van oordeel dat voor de bewezenverklaring van oplichting dan wel diefstal van de post, onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte daarbij direct betrokken is geweest. In de gevallen van rekeninghouders [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 7] en [persoon 8] is immers slechts een aangifte aanwezig in combinatie met het aantreffen van de pas- of rekeninggegevens van de desbetreffende rekeninghouder in de telefoon van verdachte. In dit verband acht de rechtbank de verklaring van verdachte relevant, nu hij stelt dat de foto’s in zijn telefoon afkomstig zijn van een gedeelde fotostream. Deze stelling wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen. In het geval van rekeninghouder [persoon 9] is, ongeveer een jaar na diens aangifte, de vervangende bankpas aangetroffen in de slaapkamer van verdachte. Het enkele aantreffen van de pas of de bankgegevens bij verdachte is – ook in combinatie met de aangiftes – onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte bij de aanvraag en/of de diefstal van de betreffende passen een concrete rol heeft gespeeld. De directe koppeling met verdachte met betrekking tot de gepleegde feiten ontbreekt immers.
In de gevallen van rekeninghouders [persoon 10] en/of [persoon 11] , [persoon 12] , [persoon 13] , [persoon 14] en/of [persoon 15] , en [persoon 16] en/of [persoon 17] bevat het dossier meer bewijs. Dat bewijs ziet echter steeds op het opnemen van geldbedragen van de rekeningen van voornoemde rekeninghouders. Een concrete koppeling met de oplichting van ING en de diefstal van de poststukken ontbreekt ook in deze gevallen.
De feiten kunnen niet worden bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Feit 3
Het voorgaande ligt anders ten aanzien van de ten laste gelegde diefstallen van de geldbedragen van rekeninghouders [persoon 10] / [persoon 11] , [persoon 14] / [persoon 15] en [persoon 16] / [persoon 17] . Verdachte is immers door verbalisanten herkend op camerabeelden tijdens het pinnen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht niet af te gaan op deze herkenningen van verbalisanten, maar in plaats daarvan de rechtbank verzocht zelf te beoordelen of het verdachte is die op de stills van de beelden te zien is.
De rechtbank overweegt dat door de raadsvrouw niet uitdrukkelijk is onderbouwd waarom zou moeten worden getwijfeld aan de herkenningen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er ook geen reden te twijfelen aan de juistheid van die herkenningen. De rechtbank ziet zich gesterkt in haar oordeel dat het telkens verdachte is geweest die op de beelden staat, nu hij zelf ook heeft toegegeven dat hij met andermans passen geldbedragen heeft gepind. Bewezen kan worden dat verdachte de geldbedragen van voornoemde rekeninghouders heeft gestolen.
Ten aanzien van de diefstal van de geldbedragen van rekeninghouders [persoon 12] en [persoon 13] geldt dat, naast het aantreffen van foto’s van de passen in de telefoon van verdachte, ook voiceberichten zijn aangetroffen waarin hem de opdracht wordt gegeven geldbedragen van deze rekeningen op te nemen. In het geval van [persoon 12] komt de gegeven opdracht overeen met de weggenomen geldbedragen en in het geval van [persoon 13] komt de opdracht overeen met de locaties waar de geldbedragen zijn opgenomen. De rechtbank acht daarom bewezen dat het verdachte was die de geldbedragen heeft opgenomen.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde rekeninghouders geldt dat de concrete koppeling dat het verdachte is geweest die de geldbedragen heeft opgenomen, ontbreekt. Verdachte wordt van die delen van de tenlastelegging vrijgesproken.
Feit 5
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 5 aangevoerd dat politiemutaties onvoldoende zijn om een feit bewezen te achten, zeker nu die mutaties geen steun vinden in andere bewijsmiddelen. Ook met het oog op het feit dat niet kan worden vastgesteld wie van de twee personen de post van de postbode heeft gevraagd, dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat uit een mutatie van 2 juli 2014 te 13.48 uur naar voren komt dat verdachte zich samen met een persoon genaamd [persoon 18] in een auto bevond die drie uur lang geparkeerd stond bij Albert Heijn in Gytsjerk. Omdat de melder dat verdacht vond is de politie gaan kijken. Het ging om een zwarte personenauto met kenteken [kenteken] .
Uit een mutatie later die dag, om 17.53 uur, blijkt dat een donker manspersoon zich in Gytstjerk heeft voorgedaan als bewoner van het adres [adres 2] en dat hij de postbode tot twee keer toe heeft gevraagd aan hem de post af te geven. De postbode heeft de post niet afgegeven omdat zij weet wie op voornoemd adres wonen. Uit de mutatie blijkt verder dat deze donkere man vervolgens is gezien in een zwarte personenauto met vermoedelijk kenteken [kenteken] .
Ook blijkt uit de tweede mutatie dat op naam van de bewoner van het adres een vervangende pinpas is aangevraagd. Deze bewoner zou enige tijd geleden een phishing mail van Rabobank hebben ontvangen en gegevens hebben ingevuld, gevolgd door de frauduleuze pasaanvraag.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat de aangevraagde pas op 2 juli 2014 werd verwacht en dat verdachte en [persoon 18] die hebben geprobeerd te onderscheppen. Een en ander vindt steun in de foto’s die zijn aangetroffen in de telefoon van verdachte waaruit blijkt dat verdachte de route naar het adres heeft opgezocht en met de streetview functie van Google heeft bekeken hoe de straat er uitziet. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie van de twee personen heeft getracht de post af te vangen, staat wat betreft de rechtbank vast dat verdachte tezamen met [persoon 18] in nauwe en bewuste samenwerking de postbode heeft benaderd zodat verdachte als medepleger van de poging tot oplichting verantwoordelijk kan worden gehouden. Zij waren immers samen met het doel de post te verkrijgen naar Friesland afgereisd, zodat ook degene die niet de werkelijke uitvoeringshandeling heeft verricht, opzet had op het verkrijgen van de post. Het feit kan dan ook worden bewezen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
- -
plegen van computervredebreuk,
- -
plegen van witwassen,
- -
plegen van oplichting,
- -
plegen van diefstal van poststukken en bankpassen en
- -
plegen van diefstal van geldbedragen door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
in de periode van 1 juni 2014 tot en met 17 november 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- -
ongeveer 3.678 euro toebehorende aan [persoon 11] en/of [persoon 10] ,
- -
ongeveer 4.397 euro, toebehorende aan [persoon 16] en/of [persoon 17] ,
- -
ongeveer 3.952 euro, toebehorende aan [persoon 14] en/of [persoon 15] ,
- -
2.389 euro, toebehorende aan [persoon 12] en
- -
4.630 euro, toebehorende aan [persoon 13] ,
waarbij verdachte en zijn mededader(s) de weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
op 2 juli 2014 te Gytsjerk, gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en hoedanigheid, een postbode te bewegen tot de afgifte van een poststuk (bestemd voor de woning [adres 2] ), met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk met zijn mededader naar voornoemde woning is gegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader voornoemde postbode hebben benaderd en aangesproken en aan die postbode om poststukken, bestemd voor voornoemde woning, hebben gevraagd, in elk geval zich ten opzichte van voornoemde postbode hebben voorgedaan als iemand die bevoegd en gerechtigd was voornoemde poststukken in ontvangst te nemen.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen
8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar, met aftrek van voorarrest, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport d.d. 2 september 2015
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht op verdachte het adolescentenstrafrecht toe te passen. Zij heeft aangevoerd dat straffen in het adolescentenstrafrecht beduidend lichter zijn dan de straffen voor volwassenen. Psycholoog T. de Jongh, voormalig behandelcoördinator bij forensisch behandelcentrum Amsterbaken, die verdachte daar heeft behandeld, heeft per brief en ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat – in tegenstelling tot het advies van psycholoog E.R. Happs zoals dat luidt in haar rapport d.d. 4 februari 2015 – het adolescentenstrafrecht van toepassing zou moeten zijn op verdachte. Zijn mening zou zwaarder moeten wegen omdat hij ruim zes maanden met verdachte heeft gewerkt, aldus de raadsvrouw.
Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het plegen van diefstallen en aan een poging tot oplichting. Leden van de organisatie deden zich voor als rekeninghouders van bankinstellingen waardoor frauduleus gegevens werden verkregen. Op die manier werd op grootschalige wijze geld van de rekeninghouders en banken afhandig gemaakt en werden soms grote bedragen door contante geldopnames, overboekingen en door de aanschaf van goederen, weggesluisd. Verdachte fungeerde als degene die de post onderschepte en het geld opnam binnen het samenwerkingsverband. Verdachte was het daarbij slechts te doen om snel geld en hij heeft geen enkel oog gehad voor de problemen en onzekerheid waarin hij de betrokken rekeninghouders heeft gebracht. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat verdachte een meer ondergeschikte rol had ten opzichte van het intellectuele brein binnen het phishing proces, maakt hem niet minder strafbaar. Verdachte heeft immers telkens opnieuw de beslissing genomen op pad te gaan, post te onderscheppen en geldbedragen te stelen.
Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte na zijn eerdere aanhouding niet in heeft gezien dat datgene waar hij mee bezig was, fout was. Hij is immers na zijn eerste aanhouding doorgegaan met phishing activiteiten.
Verdachte heeft steeds een ontkennende dan wel zwijgende houding aangenomen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij ervoor heeft gekozen geen inzicht te tonen in het kwalijke van zijn handelen en geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 september 2015 is verdachte eens eerder veroordeeld voor een vermogensdelict. Ook is hij veroordeeld voor andere delicten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het psychologisch onderzoek dat is uitgevoerd door psycholoog E.R. Haps en waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een zwakbegaafd/licht verstandelijk beperkt intelligentieniveau. Desondanks ziet de psycholoog geen argumenten die aanleiding geven het adolescentenstrafrecht toe te passen. Hoewel verdachte volgens haar enigszins jonger over komt dan zijn kalenderleeftijd, komt hij zeker niet jonger over dan meerderjarige leeftijd. Van een pedagogische beïnvloeding verwacht de psycholoog weinig positieve invloed, nu verdachte eigengereid is en zijn eigen gang gaat.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de verklaring ter terechtzitting van psycholoog T. de Jongh over de toepassing van het adolescentenstrafrecht met betrekking tot verdachte. Zijn verklaring heeft de rechtbank er niet van overtuigd dat toepassing van het adolescentenstrafrecht op verdachte die meerwaarde kan hebben die de verdediging bedoelt. In het door de raadsvrouw aangevoerde, dat het met name van belang is dat verdachte niet opnieuw naar de gevangenis gaat, ziet de rechtbank geen doorslaggevende reden tot toepassing van het adolescentenstrafrecht. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat de inhoud van het hierna te bespreken reclasseringsrapport goed aansluit bij de conclusie van psycholoog Haps.
Uit het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 2 september 2015 blijkt dat verdachte de goede weg is ingeslagen sinds zijn schorsing. Hij houdt zich goed aan de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Hij werkt bij de bloemenveiling in Aalsmeer en is voornemens zich in februari 2016 in te schrijven voor een opleiding. Voortzetting van het huidige reclasseringscontact is geïndiceerd om ervoor te zorgen dat deze weg wordt voortgezet. Geadviseerd wordt om de volgende bijzondere voorwaarden, waarmee reeds is aangevangen, op te leggen: meldplicht, gedragsinterventie (CoVaplus-training) en andere voorwaarden het gedrag betreffende, namelijk deelname aan de Intensieve Forensische Aanpak waarbij gericht zal worden toegewerkt naar een begeleid wonen situatie.
In verdachtes persoonlijke omstandigheden, de juiste weg die verdachte inmiddels is ingeslagen en – hoofdzakelijk – het uiteindelijke belang dat de maatschappij erbij heeft dat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen, ziet de rechtbank aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie. Daarnaast acht de rechtbank minder feiten en een andere, kleinere criminele organisatie gedurende een kortere periode bewezen dan de officier van justitie. Verdachte zal – naast een forse taakstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – een voorwaardelijk strafdeel opgelegd krijgen waaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden gekoppeld.
9. Beslag
Verbeurdverklaring
Onder verdachte is de telefoon in beslag genomen zoals genoemd onder nummer 5 op de aangehechte beslaglijst. Deze telefoon behoort aan verdachte toe. Gebleken is dat verdachte met behulp hiervan de onder 1, 3 en 5 bewezen verklaarde feiten heeft begaan. De telefoon wordt verbeurdverklaard.
Onder verdachte zijn de voorwerpen genoemd onder nummers 4, 6 en 7 op de aangehechte beslaglijst in beslag genomen. De rechtbank stelt mede op basis van de eigen verklaring van verdachte vast dat deze voorwerpen geheel of grotendeels uit de baten van de door verdachte gepleegde strafbare feiten zijn verkregen. De voorwerpen worden verbeurdverklaard.
Retour rechthebbende
Onder verdachte zijn de voorwerpen genoemd onder nummers 15, 16, 18 en 21 op de aangehechte beslaglijst in beslag genomen. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden geretourneerd.
10. Benadeelde partijen
10.1
Vorderingen ING
ING heeft vorderingen ingediend als benadeelde partij. De verdediging beschikte voorafgaand aan de terechtzitting over deze vorderingen en ter terechtzitting heeft [persoon 19] namens ING een toelichting op de vorderingen gegeven alsmede een lijst overgelegd van die dossiers waarop de vorderingen zien. De vorderingen zijn dan ook ingediend in de zaken tegen verdachte en al zijn medeverdachten. Voor zover een op de lijst voorkomende naam bewezenverklaard is tegen verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte jegens ING aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van de bewezenverklaarde (poging tot) oplichting en/of diefstal. De vorderingen kunnen niet worden toegewezen in verband met de bewezen criminele organisatie, nu het rechtsgoed dat artikel 140 Sr beoogt te beschermen de openbare orde is en niet de individuele belangen van slachtoffers.
ING vordert in dit geval onderzoekskosten van € 240,-- per dossier. Gelet op artikel 6:96, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek komen als vermogensschade voor vergoeding mede in aanmerking:
a. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;
b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
Ter terechtzitting heeft [persoon 19] toegelicht op welke werkzaamheden de onderzoekskosten betrekking hebben, te weten – onder meer – het onderzoeken van de zaak, het opstellen en aanbieden van een schriftelijke aangifte, het blokkeren van passen en bankrekeningen, het verstrekken van nieuwe passen. De rechtbank acht een forfaitair bedrag van € 240,-- euro per dossier redelijk en zal verdachte dan ook veroordelen tot betaling van deze bedragen aan ING voor zover de namen in de bewezenverklaring overeenkomen met de dossiernamen op de door ING overgelegde lijst.
Vordering ING bank inzake [persoon 12] en [persoon 13]
In de zaak van verdachte is gebleken dat de behandeling van de vorderingen van ING in de zaken met betrekking tot rekeninghouders [persoon 12] en [persoon 13] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 480,- (2 x € 240,-) (vierhonderdtachtig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Gelet op het professionele karakter van de benadeelde partij in combinatie met het relatief geringe toegewezen bedrag, zal de rechtbank aan verdachte niet de maatregel van artikel 36f Sr opleggen.
Gelet op de vrijspraken en/of de ongespecificeerdheid van de overige vorderingen zal ING voor het overige niet-ontvankelijk in haar vorderingen worden verklaard.
10.2
Vorderingen Rabobank
Nu niet is gebleken dat aan Rabobank inzake rekeninghouders [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] door de bewezen geachte feiten rechtstreeks schade is toegebracht, is de benadeelde partij in die vorderingen niet-ontvankelijk.
10.3
Vordering [persoon 20]
Bewezen is verklaard, onder feit 1, dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van benadeelde partij [persoon 20] toe te wijzen nu aan die benadeelde rechtstreeks schade is toegebracht door de criminele organisatie. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet is geduid in enige bewezenverklaring. Evenmin kan aan de hand van de bewezenverklaring [persoon 20] als direct slachtoffer worden aangewezen. Ook kan niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van feit 1 rechtstreekse schade heeft geleden. De benadeelde is immers niet getroffen in het belang dat door de geschonden strafbepaling wordt beschermd. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk in de vordering.
10.4
Vorderingen [persoon 21] en [persoon 22]
Nu niet is gebleken dat aan [persoon 21] en [persoon 22] door de bewezen geachte feiten rechtstreeks schade is toegebracht, zijn deze benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk.
10.5
[persoon 23] en [persoon 24]
[persoon 23] en [persoon 24] vorderen geen schadevergoeding.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
12. Beslissing
Verklaart de dagvaarding nietig voor zover in de feiten 2 en 3 de zinsnede voorkomt: “…en een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)…”
Verklaart het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3, en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Medeplegen van poging tot oplichting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich houden aan aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Nederland, [adres 3] , [plaats] . Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland nodig acht.
Gedragsinterventie
GI-LdH CoVaplus
De CoVaplus-training is speciaal bedoeld voor personen met een verstandelijke beperking en beoogt het vergroten van vaardigheden zodat deelnemers in staat zijn tot pro-sociaal denken en handelen. Dit valt uiteen in onderstaande concrete programmadoelen:
- -
toename van probleemoplossend vermogen;
- -
toename van zelfbeheersing;
- -
toename van self-efficiency (vertrouwen in het eigen vermogen om assertief, pro-sociaal te handelen);
- -
zich kunnen verplaatsen in de ander.
De training bestaat uit 31 groepsbijeenkomsten en drie individuele bijeenkomsten met een tijdsduur van anderhalf uur per bijeenkomst. De frequentie is minimaal tweemaal per week en de tijdsinvestering 94 uren per deelnemer. Deze uren zijn opgebouwd uit 54 uren training, 40 uren huiswerk en individuele begeleiding. Het tijdspad is circa vijf maanden. Het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze gedragsinterventie.
Andere voorwaarden gedrag betreffende
Veroordeelde wordt verplicht deel te nemen aan de Intensieve Forensische Aanpak (IFA), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering te Amsterdam, gevestigd aan de [adres 3] , [plaats] , om toezicht te houden op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Beslag
Verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummers:
4, 5, 6 en 7.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers:
15, 16, 18 en 21.
Benadeelde partijen
Wijst de vorderingen van ING gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van
€ 480,- (vierhonderdtachtig euro) aan de benadeelde partij.
Verklaart ING niet-ontvankelijk in de overige (delen van) de vordering(en).
Verklaart Rabobank niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Verklaart [persoon 20] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [persoon 21] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [persoon 22] niet-ontvankelijk in de vordering.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. R. Hirzalla en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2015.