Hof Amsterdam, 09-07-2019, nr. 200.251.600/01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2019:2242
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-07-2019
- Zaaknummer
200.251.600/01 NOT
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:2242, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑07‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2019-0168
Uitspraak 09‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Klacht tegen notaris in verband met niet verstrekken urenspecificatie behorende bij zijn declaratie; artikel 55 lid 1 Wna; klager verwijt de notaris geen gehoor te geven aan beslissing kamer; klacht gegrond. Notaris heeft vermeende schending van de AVG niet aannemelijk gemaakt. Berisping. Proceskostenveroordeling
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.251.600/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/338433/KL RK 18-76
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 9 juli 2019
inzake
mr. [notaris],
notaris te [X] ,
appellant,
tegen
[klaagster] ,
wonend te [Y] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [Z]
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 19 december 2018 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 3 december 2018 (ECLI:NL:TNORARL:2018:58).
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd. Bij diezelfde beslissing is de notaris veroordeeld in de kosten van klaagster (griffierecht € 50,-, overige kosten € 50,-, totaal € 100,-) alsmede in de proceskosten (totaal € 3.500,-).
1.2.
De notaris heeft op 29 januari 2019 een aanvullend beroepschrift, met producties, bij het hof ingediend.
1.3.
Klaagster heeft op 22 februari 2019 een verweerschrift, met een productie, bij het hof ingediend.
1.4.
De notaris heeft op 19 maart 2019 aanvullende producties bij het hof ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 april 2019. De notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klaagster en/of haar gemachtigde is/zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen en zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Feiten
3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.2.1.
Op 31 januari 2014 is overleden mevrouw [A] (hierna: erflaatster). Erflaatster is overleden zonder achterlating van afstammelingen. Erflaatster was in enige echt gehuwd met de heer [B] , welk huwelijk op 15 juli 2000 is ontbonden door het overlijden van laatstgenoemde.
3.2.2.
Erflaatster heeft bij testament van 22 januari 2001, verleden voor de notaris, over haar nalatenschap beschikt. Daarbij heeft zij vijf erfgenamen benoemd, waaronder klaagster. In ditzelfde testament heeft erflaatster onder andere de notaris benoemd tot afwikkelings-bewindvoerder.
3.2.3.
Met betrekking tot de werkzaamheden van de notaris als afwikkelingsbewindvoerder heeft klaagster op 27 oktober 2017 een klacht ingediend bij de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, waarbij klaagster de notaris onder andere heeft verweten dat hij geen urenspecificatie van zijn declaratie heeft verstrekt.
3.2.4.
De kamer heeft bij beslissing van 8 mei 2018 de klacht voor wat betreft het verwijt aan de notaris dat hij, ondanks een daartoe strekkend verzoek, geen urenspecificatie van zijn declaratie aan klaagster heeft verstrekt, gegrond verklaard. De kamer heeft in dit verband overwogen:
“De kamer stelt vast dat de notaris gelet op de bepaling van artikel 55 Wna gehouden is een specificatie te verstrekken van het bedrag dat hij zijn cliënten in rekening brengt.
De door de notaris aangevoerde feiten en omstandigheden heffen deze verplichting niet op. De klacht is gegrond.”
Vanwege de bijzondere feiten en omstandigheden die door de notaris zijn aangevoerd en aannemelijk gemaakt, is aan de notaris destijds geen maatregel opgelegd.
3.2.5.
Bij e-mailbericht van 1 juni 2018 heeft de gemachtigde van klaagster, voor zover hier van belang, aan de notaris bericht:
“Zoals u ongetwijfeld weet is mijn klacht jegens U dat U geen specificatie van gemaakte uren aan mij wenst te overleggen door de Kamer voor het Notariaat gegrond verklaard.
Derhalve sommeer ik U binnen 5 werkdagen de urenspecificatie in onderhavige zaak te overleggen conform artikel 55 Wna.”
3.2.6.
Bij e-mailbericht van 8 juni 2018 bericht de gemachtigde van klaagster aan de notaris onder andere:
“ Alles overwegende ben ik van mening dat U zich onbehoorlijk gedraagt jegens mij en dit past in het patroon hoe U het dossier überhaupt behandelt.
Ik zal maandag een klacht indienen bij de Kamer van het Notariaat dat U nog steeds geen specificaties van gemaakt uren wenst te overleggen en Uw gememoreerde gedragingen in deze.”
3.2.7.
De door de gemachtigde van klaagster geconsulteerde advocaat heeft de notaris op 14 juni 2018 per e-mail het volgende, voor zover hier van belang, bericht.
“Client heeft u een en andermaal om een specificatie van deze kosten gevraagd. Tot op heden hebt u geweigerd deze specificatie te verstrekken. Zelfs ondanks de beslissing van de kamer voor het notariaat van 8 mei jongstleden. Client wenst deze specificatie, waar hij recht op heeft, te ontvangen.”
3.2.8.
De notaris heeft bij brief van 16 juni 2018 aan de kamer, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Uw kamer heeft vastgesteld dat de notaris, gelet op de bepaling van artikel 55 Wna, gehouden is een specificatie te verstrekken van het bedrag dat hij zijn cliënten in rekening brengt.
Ik heb daartegen ingebracht dat de erfgenamen voor de door de notaris opgestelde rekening en verantwoording hebben getekend en dat daarin ook mijn declaratie was verwerkt. Daarna pas, dus toen het dossier voor mij was afgesloten, heeft de gemachtigde van klaagster de notaris om een specificatie gevraagd. Ik heb mij op het standpunt gesteld dat ik daarop op dat moment niet meer behoefde in te gaan. Vooral ook vanwege de manier waarop de gemachtigde van klaagster de notaris heeft bejegend. Het gedrag van de gemachtigde van klaagster was immers extreem onbetamelijk.
Uw kamer heeft vervolgens geoordeeld dat de door mij aangevoerde feiten en omstandigheden de betreffende verplichting niet opheffen en heeft om die reden dit klachtonderdeel gegrond verklaard. (…)
Alhoewel ik nog steeds van mening ben dat de door mij aangevoerde feiten en omstandigheden gemelde verplichting opheffen leg ik mij bij uw oordeel neer.
Derhalve doe ik u hierbij een overzicht toekomen van de uitgegane en ingekomen berichten (…), zulks evenwel met uitzondering van de diverse telefoongesprekken, met vermelding van het aantal uren van de door mij tot 3 april 2017 verrichte werkzaamheden.
Gaarne verneem ik van u of deze opgave voor u voldoende is of dat u van mij verwacht dat ik nog meer informatie aan de gemachtigde van klaagster verstrek.
Tevens verneem ik gaarne van u of en zo ja, in hoeverre de betreffende informatie aan de gemachtigde van klaagster mag en kan worden verstrekt, zeker waar het betreft correspondentie, zulks gelet op de privacybescherming krachtens de AVG.”
3.2.9.
De notaris heeft op 26 juni 2018 opnieuw een brief aan de kamer gezonden met daarin het verzoek om een inhoudelijke reactie ten aanzien van zijn vragen neergelegd in de onder 3.2.8. genoemde brief.
3.2.10.
Bij e-mail van 29 oktober 2018 heeft de secretaris van de kamer de notaris (onder andere) het navolgende bericht:
“De kamer laat u voor de goede orde weten dat u van de kamer geen antwoord krijgt op de vragen door u gesteld in uw brieven van 16 en 26 juni 2018.”
4. Standpunt van klaagster
4.1.
Klaagster verwijt de notaris dat hij niet reageert op de e-mail van 1 juni 2018 waarin namens klaagster is verzocht om overeenkomstig de beslissing van de kamer van 8 mei 2018 een urenspecificatie te verstrekken (klachtonderdeel 1).
Klaagster klaagt ook over de wijze waarop de notaris op 8 juni 2018 de gemachtigde van klaagster telefonisch te woord heeft gestaan (klachtonderdeel 2).
Klaagster klaagt tenslotte over het feit dat de notaris ondanks de beslissing van de kamer de gevraagde urenspecificatie nog niet heeft verstrekt (klachtonderdeel 3).
5. Standpunt van de notaris
5.1.
De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.
5.2.
De kern van het hoger beroep van de notaris betreft de gegrondverklaring door de kamer van de klacht ten aanzien van het niet-verstrekken van de gevraagde urenspecificatie.
Volgens de notaris zou hij in strijd handelen met de AVG indien hij een specificatie zou verstrekken zoals door de gemachtigde van klaagster verlangd. De notaris voert in hoger beroep verder aan dat het Nederlandse rechtssysteem het beginsel “ne bis in idem” kent, en dat er ook redenen zijn om geen tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. Voor de zwaardere maatregel van een berisping is daarom helemaal geen plaats.
Volgens de notaris heeft de kamer voorts ten onrechte aangenomen dat de notaris ook tijd in rekening heeft gebracht voor de behandeling van de eerdere klacht van klaagster.
De notaris voert tenslotte aan dat de gedragingen van de gemachtigde van klaagster in de beoordeling van de klacht moeten worden meegenomen.
6. Beoordeling
6.1.
Evenals de kamer ziet het hof aanleiding om de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
6.2.
Het hof stelt voorop dat de notaris ingevolge artikel 55 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) gehouden is een specificatie te verstrekken van hetgeen hij zijn cliënten in rekening brengt. Uit deze specificatie moet duidelijk blijken op welke wijze het in rekening gebrachte bedrag is berekend. Dit betekent dus ook dat een cliënt moet kunnen zien hoeveel tijd aan een bepaalde verrichting is besteed.
6.3.
De kamer heeft bij beslissing van 8 mei 2018 de klacht van klaagster inhoudende dat de notaris ten onrechte geen urenspecificatie heeft verstrekt, gegrond verklaard. Gelet op deze beslissing en de reeks opvolgende verzoeken van de gemachtigde van klaagster, respectievelijk de advocaat van de gemachtigde van klaagster, had het op de weg van de notaris gelegen om bedoelde specificatie zo spoedig mogelijk aan de gemachtigde van klaagster of haar advocaat te verstrekken. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de notaris met zijn aan de kamer gerichte brief van 16 juni 2018, waarin hij slechts een overzicht geeft van het totale aantal aan het dossier bestede uren, niet heeft voldaan aan zijn in artikel 55 lid 1 Wna neergelegde verplichting om zijn declaratie helder en inzichtelijk te maken. Immers, aldus kan nog steeds niet worden herleid hoeveel tijd aan bepaalde werkzaamheden is besteed.
6.4.
In hoger beroep heeft de notaris aangevoerd dat niet van hem kan worden verlangd dat hij een urenspecificatie verstrekt omdat dit in strijd zou zijn met de voor Nederland per 25 mei 2018 toepasselijke Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). De notaris heeft echter op geen enkele wijze uiteen gezet hoe het in tijd specificeren van de door hem verrichte werkzaamheden een schending van de AVG zou opleveren. De AVG geeft voorschriften voor elke handeling die een organisatie digitaal of handmatig kan uitvoeren (‘verwerken’) met informatie die direct of indirect tot een natuurlijk persoon (‘betrokkene’) kan worden herleid (‘persoonsgegevens’). Voor zover de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkings-verantwoordelijke rust, zoals de voldoening aan artikel 55 lid 1 Wna, is deze op grond van de AVG rechtmatig. Het hof is dan ook van oordeel dat, zo er al omstandigheden zouden kunnen worden bedacht waaronder het specificeren van het aantal gewerkte uren zonder vermelding van nadere persoonsgegevens dient plaats te vinden, deze omstandigheden kennelijk niet voor de notaris de reden zijn geweest om de gevraagde gegevens te weigeren, nu hij in het door hem op 16 juni 2018 aan de kamer gegeven overzicht van de door hem tot 3 april 2017 verrichte werkzaamheden met naam en toenaam heeft vermeld voor wie hij werkzaamheden heeft verricht en wat de inhoud van deze werkzaamheden is geweest. Wat de notaris echter nalaat – en wat hem naar het oordeel van het hof terecht verweten wordt – is dat hij tot op heden heeft nagelaten te specificeren hoeveel tijd hij aan de verschillende door hem verrichte werkzaamheden heeft besteed. Niet meer en niet minder.
6.5.
Ten aanzien van het betoog van de notaris dat op basis van het ne bis in idem-beginsel de klacht van klaagster niet nog eens kan worden behandeld overweegt het hof als volgt. De onderhavige klacht behelst het verwijt dat de notaris geen uitvoering heeft gegeven aan een eerdere tuchtrechtelijke beslissing. De klacht behelst dus niet hetzelfde feit. Het feit dat de notaris is blijven volharden, zelfs ter zitting in hoger beroep, in zijn weigering om uitvoering te geven aan de beslissing van kamer is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat de gemachtigde van klaagster, aldus de notaris, hem mogelijk onheus zou hebben bejegend, doet hieraan niet af.
6.6.
Het hof volgt de notaris overigens wel in zijn betoog dat de kamer ten onrechte aangenomen heeft dat de notaris ook tijd in rekening heeft gebracht voor de behandeling van de eerdere klacht van klaagster. Klaagster heeft niet betwist dat de overboeking van de aan de erfgenamen toekomende gelden uit de nalatenschap van erflaatster, waarin de declaratie van de notaris ad € 7.865,- inclusief btw reeds was verdisconteerd, heeft plaatsgevonden op 19 april 2017, terwijl klaagster haar eerste klacht op 27 oktober 2017 heeft ingediend. Weliswaar heeft de notaris zijn werkzaamheden ter zake de eerste klacht in zijn specificatie uiteen gezet, doch hiervoor heeft hij niets in rekening gebracht.
6.7.
Het voorgaande leidt er toe dat de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond zijn.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2 oordeelt het hof dat de notaris dit klachtonderdeel gemotiveerd heeft betwist. Klaagster heeft haar stelling niet verder onderbouwd zodat
niet kan worden vastgesteld in hoeverre de gemachtigde van klaagster onheus zou zijn bejegend. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Maatregel
6.8.
Gelet op de gegrondheid van klachtonderdeel 1 en 3 en het feit dat de notaris zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen blijk heeft gegeven van enig zelfinzicht en/of bereidheid tot het treffen van maatregelen om zijn praktijkvoering conform de eisen van art. 55 lid 1 Wna in te richten, is het hof van oordeel dat de door de kamer opgelegde maatregel van berisping passend is. Voor zover de notaris - blijkens de stukken - behoefte heeft aan nader advies op dit punt merkt het hof op dat de kamer, als tuchtrechter in eerste aanleg, niet de daartoe geëigende instantie is.
Kostenveroordeling (eerste aanleg en in hoger beroep)
6.9.
Zoals ook de kamer heeft overwogen, is per 1 januari 2018 de Wet op het notarisambt (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen) gewijzigd. In verband met deze wijziging van de Wna heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld.
6.10.
Nu het hof de klacht (deels) gegrond verklaart en de notaris tevens een maatregel oplegt, zal het hof de notaris op grond van de artikelen 103b lid 1 jo. 107 lid 3 Wna jo. de richtlijn, veroordelen tot betaling van € 3.000,- zijnde de kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.11.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht (door de kamer) en door het hof in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.
6.12.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.13.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover klachtonderdeel 2 gegrond is verklaard en verklaart dit klachtonderdeel ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige;
- veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, J.W.M. Tromp en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019 door de rolraadsheer.