Hof 's-Hertogenbosch, 16-02-2021, nr. 200.255.761, 01
ECLI:NL:GHSHE:2021:430
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-02-2021
- Zaaknummer
200.255.761_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:430, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑02‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Verzekeringsgeschil. Schade aan asbesthoudend dak van stal. Volgens de verzekeringsvoorwaarden dient de schade op basis van de vervangingswaarde, te weten: de herbouwwaarde met aftrek voor slijtage te worden vergoed. Gebruik van interne richtlijn ter bepaling van de slijtage door de expert geoorloofd?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.255.761/01
arrest van 16 februari 2021
in de zaak van
1. [de V.O.F.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
en haar vennoten:
2. [appellant 1],
wonende te [woonplaats] ,
3. [appellante 1],
wonende te [woonplaats] ,
4. [appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
5. [appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
6. [appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: [appellanten],
procesadvocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
behandelend advocaat: mr. A.M.H.C. Coppens te Deurne,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
handelend onder de naam Interpolis,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: Achmea
advocaten: mr. D.J. van der Kolk en R. Rutten te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 april 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, onder zaaknummer 6882509 CV EXPL 18-2339, gewezen vonnis van 21 november 2018, tussen [appellanten] als eisers en Achmea als gedaagde.
5. Het verdere verloop van de procedure
5.1.
Ter uitvoering van het tussenarrest van 30 april 2019 heeft op 18 juni 2019 een comparitie plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
5.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord, met productie.
5.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
6. De beoordeling
De vaststaande feiten
6.1.
[appellanten] exploiteren (volgens door [appellanten] zelf in het geding gebrachte gegevens van de Kamer van Koophandel) een veehouderij- en akkerbouwbedrijf.
6.2.
[appellanten] hebben een verzekeringsovereenkomst (Bedrijven Compact Polis (BCP), polisnummer [polisnummer] ) gesloten met Achmea. De overeenkomst biedt onder andere dekking bij storm- en hagelschade. Op deze overeenkomst zijn de Verzekeringsvoorwaarden BCP Agrarisch versie 5.5 (januari 2016) van toepassing.
6.3.
Als gevolg van noodweer (een zogenaamde supercel met extreme hagel) op 23 juni 2016 is schade ontstaan aan de asbesthoudende golfplatendaken van de bedrijfsgebouwen van [appellanten]
6.4.
[appellanten] hebben de hagelschade gemeld bij Achmea. De schade is gedeeltelijk afgewikkeld. Partijen verschillen nog van mening over de vergoeding van de schade aan de asbesthoudende, zesentwintig jaar oude dakbedekking van de ligboxenstal. De herstelkosten van deze dakbedekking zijn door de schade-expert van Achmea begroot op € 24.001,92. Aanvankelijk is de te vergoeden schade vastgesteld op 25% van de herbouwwaarde. Na protest van [appellanten] heeft Achmea de te vergoeden schade op basis van de bevindingen van de expert verhoogd tot 32% van de herstelkosten. Achmea is op deze basis tot uitkering aan [appellanten] overgegaan.
6.5.
Het asbesthoudende dak van de ligboxenstal is door [appellanten] vervangen; de asbesthoudende golfplaten zijn afgevoerd.
Eerste aanleg
6.6.
[appellanten] hebben in eerste aanleg, samengevat, gevorderd Achmea te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst en Achmea te veroordelen tot het uitkeren van de schade, in die zin dat Achmea wordt veroordeeld aan [appellanten] te voldoen, een bedrag ter zake schadevergoeding primair groot € 18.001,44, subsidiair groot € 5.040,40, meer subsidiair groot € 1.680,13, telkens exclusief btw, en nog meer subsidiair zoals in goede justitie te bepalen, telkens te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente. Een en ander met veroordeling van Achmea in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.7.
Achmea heeft verweer gevoerd.
6.8.
Bij het bestreden eindvonnis van 21 november 2018 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en in de nakosten.
6.9.
De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen en geoordeeld dat de schade door Achmea op de juiste wijze is vastgesteld met inachtneming van een aftrekpercentage wegens slijtage, dat de schade-uitkering door Achmea terecht 32% van de herbouwwaarde betreft en dat voor uitkering van een hoger bedrag geen grond bestaat, op grond waarvan de rechtbank de vorderingen van [appellanten] heeft afgewezen.
Hoger beroep
6.10.
[appellanten] hebben in hoger beroep, onder aanvoering van drie grieven, gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, hun vorderingen alsnog toe te wijzen. Een en ander met veroordeling van Achmea in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.11.
Achmea heeft verweer gevoerd en geconcludeerd, kort gezegd, het bestreden vonnis te bekrachtigen en de vorderingen van [appellanten] af te wijzen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep en de nakosten, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.12.
De kern van het geschil dat partijen ook in hoger beroep verdeeld houdt, is de hoogte van de schade-uitkering met betrekking tot het asbesthoudende dak van de ligboxenstal. De grieven I en II hebben hierop betrekking en lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.
6.13.
Vaststaat dat de verzekering schade aan bedrijfsgebouwen ontstaan door hagel dekt. Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge de verzekeringsvoorwaarden “voor asbesthoudende dakbedekking en gevelbekleding van een gebouw” de vervangingswaarde gehanteerd dient te worden voor de schadevaststelling. Krachtens de bij de voorwaarden behorende “Begrippenlijst” is de vervangingswaarde “De herbouwwaarde, verminderd met een aftrek wegens slijtage en/of achterstallig onderhoud. (…)” en betreft de herbouwwaarde “Het bedrag dat nodig is voor herbouw van het gebouw onmiddellijk na de gebeurtenis op dezelfde plaats en met dezelfde bestemming.”
6.14.
Vaststaat ook dat de herbouwwaarde van het asbesthoudende dak van de ligboxenstal door de expert is vastgesteld op € 24.001,92. Niet in geschil is dat van achterstallig onderhoud geen sprake is; alleen de vraag of sprake is van slijtage en zo ja, in welke mate, is aan de orde.
6.15.
Achmea heeft de slijtage en daarmee de schade - overeenkomstig de verzekeringsvoorwaarden - laten vaststellen door een expert van Achmea.
Bij de beoordeling van die schade heeft de expert gebruik gemaakt van de “Interne richtlijn asbesthoudende dakbedekking en gevelbekleding” van Achmea, met de daarbij behorende tabellen 1 “Beoordelingssysteem verwering asbestdaken (…)” en 2 “Beoordeling restlevensduur op basis van leeftijd asbestdak en score verwering”.
6.16.
In deze richtlijn staat, voor zover thans van belang, vermeld:
“(…) 1. Doel van de richtlijn
We willen duidelijkheid en eenduidigheid verschaffen over de bepaling van de restlevensduur van asbestdaken (…). Dit doen we voor schadebehandelaars, experts in geval van schade en aan acceptanten en risicoadviseurs in geval van acceptatie. Het middel dat we hiertoe bieden is een richtlijn met een beoordelingssysteem om de mate van verwering te bepalen van asbesthoudende dakbedekking (…) van agrarische bedrijfsgebouwen. (…)
2. Omvang van de schade bepalen
Interpolis Bedrijven Compact Polis Agrarisch
Een asbestdak als onderdeel van een agrarisch bedrijfsgebouw behoort volgens de verzekeringsvoorwaarden BCP-agrarisch versie 5.2,. 5.3 en 5.4 tot het begrip bedrijfsgebouw.
De waardebasis die bij schaderegeling wordt gehanteerd voor het begrip bedrijfsgebouw is
herbouwwaarde, tenzij anders wordt vermeld op de polis. Als er sprake is van aanmerkelijke slijtage (…) wordt volgens de voorwaarden de schade op basis van vervangingswaarde vastgesteld.
Richtlijn
In praktijk blijkt dat asbesthoudende dakbedekking en gevelbekleding door ouderdom en invloeden van buitenaf behoorlijk aan slijtage onderhevig zijn. Als er sprake is van 'aanmerkelijke slijtage' wordt volgens de verzekeringsvoorwaarden de schade op basis van vervangingswaarde vastgesteld. De vervangingswaarde is de herbouwwaarde, verminderd met een aftrek wegens slijtage en/of achterstallig onderhoud.
De volgende stappen moeten voor een asbestdak doorlopen worden om de mate van slijtage te bepalen:
1) Bepalen van de leeftijd van het dak.
2) Bepalen van score met het 'Beoordelingssysteem verwering asbestdaken', zie Tabel 1.
3) Op basis van uitkomst 1) en uitkomst 2) bepalen restlevensduur met 'Beoordeling restlevensduur op basis van leeftijd asbestdak en score verwering', zie Tabel 2.
4) Bepalen van het afschrijvingspercentage volgens de volgende formule:
leeftijd asbestdak / (leeftijd asbestdak + restlevensduur asbestdak) x 100%
5) Als de afschrijving meer dan 60% is, is er sprake van aanmerkelijke slijtage en is de waardebasis van het asbestdak vervangingswaarde. (…)”
6.17.
Tabel 1 behorend bij de richtlijn bevat zeven hoofdrubrieken, waaronder het type asbestplaat, het gebruik, de conditie van de asbestplaten en de aanwezigheid van mosgroei, en meerdere onderrubrieken waaraan de expert op basis van een visuele inspectie een score dient toe te kennen. De totale score is de verweringsscore.
6.18.
Tabel 2 behorend bij de richtlijn is een matrix gebaseerd op de verweringsscore uit tabel 1 en de leeftijd van het asbestdak.
6.19.
Niet in geschil is voorts dat de richtlijn gebaseerd is op een rapport van TNO, met de titel “Beoordeling van schade aan asbestcementdaken in de agrarische sector”, van 30 augustus 2011 ( [rapport TNO] ).
6.20.
[appellanten] stellen zich op het standpunt dat Achmea geen beroep toekomt op de interne richtlijn. Volgens [appellanten] zijn de verzekeringsvoorwaarden bepalend voor wat tussen partijen te gelden heeft, nu daarin is opgenomen wat tussen partijen is overeengekomen. De richtlijn maakt geen deel uit van deze voorwaarden en over deze richtlijn is door partijen nooit gesproken.
6.21.
Het hof volgt [appellanten] niet in dit standpunt. De omstandigheid dat de richtlijn geen onderdeel uitmaakt van de verzekeringsovereenkomst en de daarbij behorende voorwaarden staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan gebruik hiervan door de expert bij de vaststelling van de schade.
Overeenkomstig de verzekeringsvoorwaarden is de schade, met onderling goedvinden, vastgesteld door een expert. Ingevolge de voorwaarden diende de expert voor de schadevaststelling de vervangingswaarde, bestaande uit “De herbouwwaarde, verminderd met een aftrek wegens slijtage (…)”, te hanteren. Niet valt in te zien dat de expert daarbij niet de richtlijn als instrument mocht gebruiken ter objectivering en onderbouwing van de schade, indien die richtlijn kan worden beschouwd als een deugdelijk instrument voor de expert om (de mate van) slijtage vast te stellen. Dat de richtlijn bij de schadevaststelling bepalend is geweest voor de expert, zoals [appellanten] hebben aangevoerd, maakt dit niet anders.
6.22.
[appellanten] hebben aangevoerd dat de richtlijn ondeugdelijk is om de mate van slijtage van de asbesthoudende dakbedekking te bepalen. Zij wijzen in dat verband op het volgende. De richtlijn houdt een beoordelingssysteem in ter vaststelling van een afschrijvingspercentage. Op grond van de leeftijd, mate van verwering en restlevensduur van het dak wordt een afschrijvingspercentage bepaald en dit percentage bepaalt of er al dan niet sprake is van slijtage en zo ja, in welke mate sprake is van slijtage. Daarbij worden in de richtlijn de termen ‘verwering, afschrijving en slijtage’ ten onrechte aan elkaar gelijk gesteld. [appellanten] betwisten dat het bepalen van de mate van verwering en/of de mate van afschrijving gelijk staat aan de mate waarin sprake is van slijtage.
6.23.
Het hof stelt voorop dat uit de richtlijn valt op te maken dat deze is toegespitst op de verzekeringsvoorwaarden versies 5.2, 5.3 en 5.4. Krachtens deze voorwaarden dient ten aanzien van asbesthoudende dakbedekking in beginsel de herbouwwaarde gehanteerd te worden ter schadevaststelling, tenzij sprake is van ‘aanmerkelijke slijtage’ van de dakbedekking. Als de aan de hand van de richtlijn te bepalen afschrijving meer dan 60% bedraagt, is er sprake van aanmerkelijke slijtage en is de vervangingswaarde de waardebasis van het asbestdak. Dit laat naar het oordeel van het hof echter onverlet dat de richtlijn ook als instrument gebruikt kan worden bij de schadevaststelling op grond van de in dit geval van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden versie 5.5. Het gaat immers feitelijk steeds om het bepalen van de slijtage van asbesthoudende daken.
6.24.
Ook als de termen ‘verwering, afschrijving en slijtage’, zoals [appellanten] stellen, in de richtlijn door elkaar gebruikt worden, leidt dat het hof niet tot een ander oordeel.
[appellanten] zelf stellen dat de term ‘slijten’ inhoudt ‘het afnemen in sterkte, bruikbaarheid et cetera door voortdurend gebruik’. In het rapport van TNO uit 2011, dat aan de richtlijn ten grondslag ligt, staat onder meer vermeld: “(…) Door veroudering van de asbestcementplaten zal de interne struktuur van het asbestcement worden aangetast (corrosie). Ook zal door continue blootstelling aan weersinvloeden als neerslag, wind, temperatuurwisselingen en atmosferische verontreinigingen, het oppervlak van de asbestcement dakbeplating aan de buitenkant verder corroderen en verweren. In het geval van stallen met dieren of opslagloodsen voor mest zullen de vrijgekomen amoniakdampen de platen aan de binnenkant nog verder aantasten. De bovengenoemde drie factoren zorgen ervoor dat het bindmiddel cement zal uitlogen waardoor de mechanische sterkte van de dakplaten afneemt en het dak gevoeliger wordt voor beschadigingen door wind, hagel etc. Het dak gaat uiteindelijk lekken en wordt onbruikbaar. Ook kunnen hierdoor asbestvezels vrij komen te liggen en emitteren naar de lucht of uitspoelen met het regenwater naar de bodem. (…)”. Hieruit concludeert het hof dat verwering, zijnde het langzaam vergaan door inwerking van water, zon et cetera, een vorm van slijtage is althans (net als veroudering en het gebruik van de gebouwen als stal voor dieren of mestopslag) leidt tot slijtage van de asbestdaken en/of daaraan bijdraagt.
6.25.
Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich dat de richtlijn, waarin de stappen staan omschreven om het daarin genoemde afschrijvingspercentage - gebaseerd op leeftijd, mate van verwering en restlevensduur van het dak - te bepalen, in beginsel door een expert als deugdelijk instrument ter bepaling van de (mate van) slijtage van asbestdaken kan worden gebruikt. De stelling van Kuijpers dat de richtlijn ondeugdelijk is, wordt dus verworpen.
6.26.
De stelling van [appellanten] dat de afschrijving/slijtage in feite enkel gebaseerd is op de leeftijd van de asbestcement dakplaten is onjuist. Het hof verwijst naar het hiervoor onder 6.24, 6.25 en 6.16 tot en met 6.18 overwogene.
6.27.
[appellanten] hebben nog betwist dat er sprake was van slijtage van het asbestdak van de ligboxenstal door te verwijzen naar een rapport van TNO van 12 januari 2017 (TNO 2017 R10008), waarin - aldus [appellanten] - staat vermeld dat asbesthoudende platen die 25 tot 27 jaar oud zijn hun sterkte behouden.
6.28.
Het hof volgt [appellanten] hierin niet. Het betreffende rapport van TNO, met de titel “Beoordelingssystematiek voor het bepalen van de levensduur van asbestcement daken”, is feitelijk een verbeterde, geactualiseerde versie van het voormelde rapport van TNO uit 2011. Ook uit dit rapport valt - net als uit het rapport uit 2011 - op te maken dat “Door veroudering en externe factoren zoals weersinvloeden en ammoniakdampen (…) asbestcement platen gecorrodeerd en verweerd” raken en dat “Het cement (…) daarbij” uitloogt “waardoor asbestvezels vrij aan het oppervlak komen te liggen. Ook neemt de sterkte van de dakplaten af waardoor het dak gevoeliger wordt voor beschadigingen door wind, hagel, sneeuw etc. Het dak gaat uiteindelijk lekken en wordt onbruikbaar.” Gezien de strekking van deze rapporten kan de door [appellanten] aangehaalde passage uit het rapport van 2017 als hiervoor vermeld niet de conclusie rechtvaardigen dat geen sprake is van slijtage van het asbestdak van de ligboxenstal. Het gaat immers niet aan om selectief een enkele passage uit een van de in dit rapport genoemde onderzoeken aan te halen die [appellanten] - ontdaan van de context waarin deze gelezen dient te worden - mogelijkerwijs welgevallig is.
6.29.
[appellanten] hebben de (mate van) slijtage van het asbestdak van de ligboxenstal ook betwist door te stellen dat de expert de rubrieken “Gebruik” en “Conditie Oppervlak” als vermeld op tabel 1 niet juist heeft ingevuld.
6.30.
[appellanten] hebben in dat verband allereerst aangevoerd dat het asbestdak van de ligboxenstal er vergelijkbaar uitzag als de voorbeeldfoto van een asbestdak met “nauwelijks-licht aangetast” conditie-oppervlak (pagina 26 van het rapport van TNO uit 2017), terwijl de expert in tabel 1 heeft ingevuld dat het dak “licht-matig aangetast” is en “enkele vezelstructuren” zichtbaar zijn.
6.31.
Het hof overweegt als volgt. Reeds in eerste aanleg heeft Achmea gesteld dat de expertise wordt uitgevoerd door een expert die gespecialiseerd is in schade aan daken. [appellanten] hebben dit niet weersproken. Het hof ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de beoordeling van de expert en diens conclusie met betrekking tot de conditie van het oppervlak van het asbestdak van de ligboxenstal. De enkele stelling dat het dak er volgens [appellanten] uitzag als op genoemde voorbeeldfoto is daartoe onvoldoende. Dat er, zoals [appellanten] aanvoeren, geen expertiserapport is opgemaakt en door de expert geen foto’s van het gebouw en het dak zijn gemaakt, maakt dit niet anders. Niet valt in te zien dat het ontbreken van een expertiserapport en foto’s afdoet aan de visuele beoordeling van de expert waarop diens conclusie met betrekking tot de conditie van het oppervlak van het dak is gebaseerd. Daarbij betrekt het hof dat door [appellanten] geen contra-expertise of enige rapportage van een expert in het geding is gebracht over de bijvoorbeeld naar algemene ervaringsregelen wel te verwachten slijtage van een zesentwintig jaar oud dak als het onderhavige. Dat was, gelet op het rapport van de expert, voorstelbaar geweest.
6.32.
Verder hebben [appellanten] in dat verband aangevoerd dat de expert in tabel 1 ten onrechte heeft ingevuld dat sprake is van gebruik van de ligboxenstal als “schuur voor dieren” en/of “mestopslag”. Het bedrijf van [appellanten] is reeds in 2007 omgeschakeld van melkvee naar akkerbouw. Voorheen hielden [appellanten] ongeveer vijfentachtig koeien; sinds 2007 houden zij nog slechts hobbymatig ongeveer vijftien tot vijfentwintig koeien. Volgens [appellanten] had de expert minst genomen rekening moeten houden met het huidige, minder intensieve gebruik bij zijn beoordeling. Dit geldt temeer gelet op de aanwezige ventilatie en het feit dat het dak van de ligboxenstal ook aan de binnenzijde gedeeltelijk van beplating was voorzien.
6.33.
Het hof stelt voorop dat in het rapport van TNO uit 2011 “het gebruik van het gebouw nu en/of in het verleden (stal voor dieren, mestopslag, opslag goederen, garage, etc)” als een van de criteria voor de beoordeling van de conditie van een asbestcement dak wordt genoemd. Meer in het bijzonder staat in het rapport van TNO uit 2011 over het “gebruik van het gebouw nu en/of in het verleden” vermeld: “Het gebruik van het gebouw is vooral belangrijk in de functie van een stal voor dieren of als mestopslag. Hierbij komen ammoniakdampen vrij dat reageert met cement in de dakplaten (…). Op basis van ervaring is aangenomen dat dit de restlevensduur met ca. 10 jaar verkort.” Reeds hieruit maakt het hof op dat het niet betwiste, eerdere gebruik door [appellanten] van de ligboxenstal als stal voor dieren en/of mestopslag bepalend is voor de beoordeling van de verwering in tabel 1 en dat het door [appellanten] gestelde latere, minder intensieve gebruik van de ligboxenstal niet of onvoldoende afdoet aan de score in tabel 1 voor wat betreft het eerdere gebruik.
6.34.
Voor zover [appellanten] in dat kader ook nog aanvoeren dat de expert bij de beoordeling van het gebruik van de ligboxenstal rekening had moeten houden met de aanwezige ventilatie en het feit dat het dak aan de binnenzijde gedeeltelijk van beplating was voorzien, gaat het hof hieraan voorbij. Het hof heeft ook met betrekking tot de rubrieken “Type plaat” (gecoat of ongecoat) en “Ventilatie” als vermeld op tabel 1 geen aanleiding te
twijfelen aan de beoordeling van de expert en diens conclusie.
6.35.
Voor zover [appellanten] aanvoeren dat zij door de handelwijze van Achmea - en meer in het bijzonder doordat de expert geen expertiserapport heeft opgemaakt, geen foto’s van de situatie ter plaatse heeft gemaakt en pas de schade heeft vastgesteld aan de hand van de tabellen nadat al tot herstel was overgegaan - in een slechtere bewijspositie zijn komen te verkeren en dit voor rekening en risico van Achmea dient te komen, overweegt het hof als volgt.
6.36.
Niet in geschil is dat op grond van beleid van Achmea aanvankelijk bij de schades ten gevolge van het noodweer van 23 juni 2016 aan asbestdaken, kort gezegd, uitgegaan is van een vervangingswaarde van 25% van de herbouwwaarde en derhalve van een slijtage-aftrek van 75%. De expert heeft [appellanten] met betrekking tot de door hem aldus vastgestelde schade een akkoordverklaring ter ondertekening aangeboden. [appellanten] hebben een afschrift van deze akkoordverklaring in het geding gebracht. Vaststaat dat [appellanten] deze akkoordverklaring niet hebben ondertekend en aan Achmea althans aan de expert te kennen hebben gegeven dat zij niet akkoord waren met de vaststelling van de schade aan het dak van de ligboxenstal. Niet in geschil is verder dat de expert daarop is overgegaan tot vaststelling van de schade met gebruikmaking van de interne richtlijn en de daarbij behorende tabellen. Volgens [appellanten] was het dak van de ligboxenstal op dat moment al hersteld en was het voor [appellanten] niet meer mogelijk een contra-expertise te laten verrichten, hetgeen voor rekening en risico van Achmea dient te komen.
6.37.
Ook als het hof veronderstellenderwijs uitgaat van de juistheid van de - door Achmea betwiste - stelling van [appellanten] dat het dak van de ligboxenstal al was hersteld op het moment dat de expert overging tot het vaststellen van de schade aan de hand van de richtlijn, faalt het betoog van [appellanten] Vaststaat dat de expert een visuele inspectie van het dak van de ligboxenstal heeft uitgevoerd. Niet valt in te zien dat [appellanten] niet al voorafgaand aan het herstel, toen zij het niet eens waren met de aanvankelijke schadevaststelling met een slijtage-aftrek van 75%, maatregelen hadden kunnen nemen door bijvoorbeeld het inschakelen van een (contra-)expert en/of het zelf, eigener beweging veiligstellen van bewijs-/onderzoeksmateriaal. Dat sprake is van onjuiste waarnemingen of een incorrecte opname door de expert is onvoldoende onderbouwd of gebleken. Het enkele feit dat de expert pas later is overgegaan tot het feitelijk vaststellen van de schade aan de hand van de richtlijn is daartoe onvoldoende. Het hof verwijst ten aanzien van de bevindingen van de expert nog naar het hiervoor onder 6.31 overwogene.
6.38.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven I en II falen.
6.39.
Grief III, waarin [appellanten] klagen over de afwijzing van hun vorderingen en de proceskostenveroordeling, betreft gelet op de toelichting een veeggrief. Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft om die reden geen nadere behandeling. Deze grief faalt omdat ook de grieven I en II falen.
Slotsom
6.40.
De slotsom is dat de grieven tegen het bestreden vonnis falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.41.
Het aanbod van [appellanten] om bewijs te leveren van de stelling dat het dak van de ligboxenstal niet in sterkte en bruikbaarheid is afgenomen, passeert het hof reeds bij gebreke van voldoende onderbouwing. Aan een deskundigenbericht hierover heeft het hof geen behoefte, nog daargelaten dat de asbesthoudende dakplaten niet meer voor handen zijn.
Het aanbod van [appellanten] om bewijs te leveren van de stelling dat het dak van de ligboxenstal er vergelijkbaar uitzag als op genoemde voorbeeldfoto, passeert het hof bij gebreke van voldoende onderbouwing en relevantie. Aan nadere bewijslevering met betrekking tot andere punten wordt evenmin toegekomen, nu [appellanten] hun stellingen op die punten onvoldoende hebben gemotiveerd dan wel de te bewijzen feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot een andere beslissing.
6.42.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellanten] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van Achmea vastgesteld op
€ 2.020,00 aan griffierecht en € 2.228,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep à € 1.114,00 per punt).
Ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen. Dit met dien verstande dat de nakosten, gevorderd op basis van de ten tijde van de vordering geldende tarieven, in verband met de indexering van deze bedragen per 1 februari 2021 zullen worden toegewezen met inachtneming van geïndexeerde tarieven. En dit voorts met dien verstande dat met het oog op de redelijke termijn voor nakoming als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW, het hof de gevorderde wettelijke rente over de nakosten eerst zal toewijzen op een termijn als hierna in de beslissing bepaald.
7. De uitspraak
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 21 november 2018;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 2.020,00 aan griffierecht en € 2.228,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellanten] in de nakosten, begroot op € 163,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,00 in geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de hierin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en N. van Tiggele-Van der Velde en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 februari 2021.
griffier rolraadsheer