Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Bewijsverkrijgingsverordening
Artikel 8 [Voorwaarden aan deelname partijen]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2023
- Bronpublicatie:
15-03-2023, Stb. 2023, 96 (uitgifte: 27-03-2023, kamerstukken: 36153)
- Inwerkingtreding
01-05-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-04-2023, Stb. 2023, 128 (uitgifte: 21-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Het aangezochte gerecht kan aan de deelname van partijen en hun vertegenwoordigers ingevolge artikel 13, derde lid, van de verordening en de deelname van vertegenwoordigers van het gerecht ingevolge artikel 14, vierde lid, van de verordening voorwaarden stellen uit het oogpunt van een goede procesorde. In het bijzonder kan het aangezochte gerecht bepalen dat partijen, hun vertegenwoordigers dan wel vertegenwoordigers van het verzoekende gerecht de bewijsverkrijging bijwonen door middel van een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding.
2.
Het centraal orgaan kan aan de rechtstreekse verrichting van een handeling tot het verkrijgen van bewijs ingevolge artikel 19, vierde lid, van de verordening voorwaarden stellen uit het oogpunt van een goede procesorde.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste en tweede lid bedoelde voorwaarden.
4.
Indien een gerecht als bedoeld in artikel 19, vierde lid, tweede zin, aan de rechtstreekse bewijsverkrijging deelneemt om te garanderen dat dit artikel correct wordt toegepast en de voorwaarden in acht worden genomen, maakt het deelnemende gerecht na afloop van de bewijsverkrijging een proces-verbaal van bevindingen op. In dit proces-verbaal wordt verslag gedaan van het verloop van de bewijsverkrijging en de naleving van de gestelde voorwaarden. Het deelnemende gerecht verzendt dit proces-verbaal na afloop van de bewijsverkrijging aan het centraal orgaan.