Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 352, nr. 3, pag. 16; wet van 12 maart 2014, Stb. 125, in werking getreden op 1 mei 2014.
Hof 's-Hertogenbosch, 22-07-2016, nr. 20-003145-15
ECLI:NL:GHSHE:2016:3960
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-07-2016
- Zaaknummer
20-003145-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:3960, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑07‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2052, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring art. 231, lid 2 Sr. Ten laste gelegd is dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een afschrift van een niet op zijn naam gesteld reisdocument door dit afschrift te overhandigen. Het hof merkt een foto van een reisdocument aan als een kopie van een reisdocument. Daarbij doet niet ter zake dat deze kopie (het afschrift) geen papieren maar een digitaal document betreft. Naar het oordeel van het hof valt onder dit gebruik maken ‘door te overhandigen’ niet alleen het fysiek afgeven van dit afschrift maar ook het tonen daarvan.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003145-15
Uitspraak : 22 juli 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 28 september 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-135182-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte – kort gezegd – veroordeeld ter zake van het gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan voorwaardelijk 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte voor het ten laste gelegde zal veroordelen tot dezelfde straf als de politierechter heeft opgelegd.
De verdediging heeft bepleit dat:
- -
verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken;
- -
indien het hof toch tot een bewezenverklaring komt, verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 10 uren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2015 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Nederlands paspoort, voorzien van het nummer [nummer] , ten name gesteld van [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , welk gebruik hierin bestond, dat hij, verdachte, dit document, althans (een) afschrift(en) van dit document, ter vaststelling van zijn identiteit en/of nationaliteit aan opperwachtmeester [opsporingsambtenaar 1] en/of tweede luitenant [opsporingsambtenaar 2] , beiden van de Koninklijke Marechaussee, heeft overhandigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2015 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Nederlands paspoort, voorzien van het nummer [nummer] , ten name gesteld van [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , welk gebruik hierin bestond, dat hij, verdachte, een afschrift van dit document, ter vaststelling van zijn identiteit en/of nationaliteit aan opperwachtmeester [opsporingsambtenaar 1] en tweede luitenant [opsporingsambtenaar 2] , beiden van de Koninklijke Marechaussee, heeft overhandigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat:
een zich op de telefoon van verdachte bevindende foto van een reisdocument niet kan worden aangemerkt als een afschrift;
niet kan worden bewezen dat verdachte het reisdocument heeft overhandigd.
ad I
In de toelichting op het wetsvoorstel dat ten grondslag ligt aan de wet waarbij art. 231, tweede lid, Sr. laatstelijk is gewijzigd geeft de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie aan dat deze bepaling ook ziet op het door een verdachte opzettelijk gebruik maken van een kopie van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs (daaronder begrepen een reisdocument). Daarbij wordt nog opgemerkt dat door het gebruik van ‘het afschrift’ bij wijze van spreken gebruik wordt gemaakt van het origineel.1.Het hof maakt deze zienswijze tot de zijne.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van een foto van het betreffende reisdocument die door een vriendin naar zijn telefoon was verzonden. Naar het oordeel van het hof betreft dit een kopie van een reisdocument in voormelde zin. Daarbij doet niet ter zake dat deze kopie (het afschrift) geen papieren maar een digitaal document betreft. Het hof verwijst in dit verband nog naar de jurisprudentie waaruit volgt dat ook digitale gegevens als ‘geschrift’ in de zin van het wetboek van strafrecht kunnen worden aangemerkt (o.a. HR 15 januari 1991, NJ 1991/668). Het hof komt derhalve tot de slotsom dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een afschrift van het reisdocument.
Het verweer wordt verworpen.
Ad II
Ten laste gelegd is dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een afschrift van een reisdocument door dit afschrift te overhandigen. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet duidelijk geworden of verdachte het afschrift aan de opsporingsambtenaren heeft afgegeven dan wel aan hen heeft getoond. De kern van het in de tenlastelegging gemaakte verwijt bestaat uit het gebruik maken van een niet op verdachtes naam gesteld reisdocument. Binnen deze context van de tenlastelegging valt, naar het oordeel van het hof, onder dit gebruik maken ‘door te overhandigen’ niet alleen het fysiek afgeven van dit afschrift maar ook het tonen daarvan. Het verweer wordt verworpen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer mag worden gesteld in de juistheid van een document als het onderhavige is verstoord.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 mei 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten;
- -
de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof acht de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 22 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑07‑2016