HR, 11-02-2014, nr. 12/01816
ECLI:NL:HR:2014:305
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2014
- Zaaknummer
12/01816
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:305, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑02‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2012:BW0026, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2463, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2463, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 10‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:305, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO
Partij(en)
11 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/01816
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 22 maart 2012, nummer 24/002806-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014.
Conclusie 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO
Nr. 12/01816 Zitting 10 december 2013 | Mr. Jörg Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Bij arrest van 22 maart 2012 is de verdachte door het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, wegens “poging tot doodslag” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een jaar met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, maar deze omgezet in een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen.
2. Namens de verdachte heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, in het licht van een in hoger beroep door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, ontoereikend is gemotiveerd.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 13 augustus 2005 in de gemeente Zeewolde ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, met kracht voornoemde [slachtoffer]
- in/op/tegen de nek heeft geslagen (waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond viel/terechtkwam) en
- vervolgens in het gezicht heeft getrapt/geschopt terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor aangever, nummer 2005053700-4, d.d. 24 augustus 2005 op ambtsbelofte opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, deel uitmakend van een dossierproces-verbaal, nr. 2005053700-21, d.d. 4 oktober 2005, inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van [slachtoffer]:
In de nacht van 12 op 13 augustus 2005 was ik in Zeewolde. Op een gegeven moment stond ik voor de Chinees aan het Flevoplein in Zeewolde. Toen mijn vrienden met een taxi waren vertrokken en ik daar nog alleen stond, voelde ik plotseling een harde knal in mijn nek. Ik voelde dat de klap met kracht was. Daarna ben ik voorover gevallen. Tijdens het vallen ben ik gedraaid. Ik zag toen de persoon die direct een schoppende beweging naar mij maakte. Deze persoon heet [verdachte]. Ik ken deze [verdachte] omdat ik vroeger met zijn neefje omging. Ik zag en voelde dat deze trap met kracht was. Ik ben buiten bewustzijn geraakt. Toen ik de volgende dag wakker werd in het ziekenhuis, kreeg ik te horen dat mijn oogkas en mijn jukbeen gebroken waren, dat er een scheurtje in mijn neus zat en dat ik een hersenkneuzing had. Op 22 augustus 2005 ben ik naar het ziekenhuis gegaan omdat ik een ontzettende pijn aan mijn kaak had. Bij nader onderzoek bleek dat ik een dubbele kaakbreuk had.
2. De verklaring van verdachte ter zitting van het hof op 8 maart 2012:
Ik word ook wel [verdachte] genoemd. Op 13 augustus 2005 was ik in Zeewolde. Vlakbij café De Papegaai kwam ik [slachtoffer] tegen. Ik heb hem op een gegeven moment een klap gegeven, waardoor hij op de grond viel. Daarna heb ik hem een trap gegeven in de richting van zijn gezicht. [slachtoffer] lag toen op de grond.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring, d.d. 16 september 2005 opgemaakt door R. Bakker, arts en forensisch geneeskundige GGD Flevoland, deel uitmakend van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Medische informatie betreffende [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1978.
Ten gevolge van het incident d.d. 12-08-05 (het hof begrijpt: 13-08-05): fractuur li. oogkas, neusfractuur, gebroken jukbeen links, alsmede een verbrijzelde bovenkaak. In ziekenhuis St. Jansdal in Harderwijk is een hersenkneuzing vastgesteld.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 2005053700-6, d.d. 6 september 2005 op ambtsbelofte opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, deel uitmakend van het onder 1 genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende
als verklaring van [getuige 1]:
Op 13 augustus 2005 bevond ik mij op het Flevo-plein te Zeewolde. Ter hoogte van de Chinees zag ik dat een jongen die ik ken als [slachtoffer] ruzie had. Ik zag dat een jongen [slachtoffer] een vuistslag gaf. Ik zag dat [slachtoffer] hierdoor op de grond viel. Ik zag dat de jongen die [slachtoffer] geslagen had nu twee trappen gaf. Ik zag dat de jongen [slachtoffer] een trap tegen het hoofd gaf. Kort hierop zag ik dat de jongen [slachtoffer] een trap tegen het gezicht gaf. Ik zag dat [slachtoffer] hierna ‘levenloos’ bleef liggen.
Ik zag dat [slachtoffer] uit zijn mond bloedde. Ik weet dat [slachtoffer] zijn echte naam [slachtoffer] is. Ik hoorde dat de jongen die [slachtoffer] geschopt heeft [verdachte] heet, dit heb ik op dat moment horen roepen. Later heb ik gehoord dat hij [verdachte] of [verdachte] van zijn achternaam zou heten.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 2005053700-10, d.d. 16 september 2005 op ambtsbelofte opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, deel uitmakend van het onder 1 genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende
als verklaring van [getuige 2]:
Op 12 augustus 2005 bevond ik mij in het centrum van Zeewolde. Na middernacht (het hof begrijpt: op 13 augustus 2005), ik weet niet meer hoe laat het precies was, hoorde ik jongens bekvechten. Zij stonden bij de Chinees. Vervolgens hoorde ik geschreeuw en zag dat een van de jongens op de grond lag en dat de andere erbij stond te kijken. Ik dacht dat de vechtpartij wel over zou zijn, maar die jongen begon op de jongen die op grond lag in te trappen. Ik zag dat de jongen een aanloop nam en een trap in het gezicht van die jongen op de grond gaf. Vervolgens rende hij weg. Ik hoorde later dat de bijnaam van het slachtoffer [slachtoffer] is. Ik heb samen met een meisje het slachtoffer op zijn zij gelegd. Ik hoorde hem namelijk gorgelen en had het idee dat hij niet meer kon ademen. Ik heb zijn tong een beetje naar voren gehaald. Toen hoorde ik hem weer gewoon ademen.
Nadere bewijsoverweging:
Ten aanzien van het bewezenverklaarde opzet overweegt het hof dat de kans op overlijden als gevolg van het meermalen schoppen tegen een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam, namelijk het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer, aanmerkelijk is te noemen. Verdachte nam zelfs een aanloop voor zijn trap in het gezicht van het slachtoffer. Zijn handelingen zijn bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat gezegd kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Contra-indicaties hiervoor heeft het hof niet aangetroffen. Derhalve acht het hof bewezen dat er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].”
6. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2012 gehechte pleitnotities heeft de verdediging aangevoerd dat het opzet op de dood niet uit het bewijs kan worden afgeleid, in aanmerking genomen dat de getuigenverklaringen van elkaar afwijken en uit het dossier onvoldoende blijkt waar en met hoeveel kracht de verdachte heeft geschopt.
7. Het Hof heeft onder meer getuigenverklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] voor het bewijs gebruikt: kennelijk en niet onbegrijpelijk is het Hof van oordeel dat deze getuigenverklaringen in hoofdlijnen overeenkomen en voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen om voor het bewijs te kunnen bezigen. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte aangever [slachtoffer] eerst een klap heeft gegeven als gevolg waarvan aangever tegen de grond ging (bewijsmiddelen 1, 2 en 4), waarna de verdachte enkele malen (bewijsmiddelen 4 en 5) tegen het hoofd en in elk geval eenmaal tegen het gezicht van de op de grond liggende aangever [slachtoffer] heeft geschopt (bewijsmiddelen 2, 4 en 5). Voor de trap in het gezicht heeft de verdachte zelfs een aanloop genomen (bewijsmiddel 5). Aangever [slachtoffer] heeft ten gevolge hiervan kortstondig het bewustzijn verloren, wat er op wijst dat de klap met kracht is toegebracht, iets dat zeker afgeleid kan worden uit het letsel van aangever [slachtoffer]: een fractuur aan de linker oogkas, een neusfractuur, een gebroken jukbeen en een verbrijzelde bovenkaak, alsmede een hersenkneuzing (bewijsmiddel 3). Het oordeel van het Hof komt erop neer dat het op een dergelijke wijze schoppen tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd – zeker gelet op de vaststellingen rondom de schop in het gezicht en het toegebrachte letsel - een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer meebrengt en dat het gedrag naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op dat gevolg, dat moet worden aangenomen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Tegenover de in de schriftuur opgevoerde rechtspraak zet ik HR 30 maart 2004, LJN AO3231: één met kracht gegeven vuistslag op het hoofd kan dodelijk zijn. Het oordeel van het Hof getuigt gelet op zijn vaststellingen mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
8. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G