Rb. Amsterdam, 09-03-2016, nr. 13/706346-14
ECLI:NL:RBAMS:2016:1199
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-03-2016
- Zaaknummer
13/706346-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2016:1199, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑03‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Enerzijds staat de Wet wapens en munitie het bezit van luchtdrukwapens toe, terwijl het anderzijds het bezit van vuurwapens verbiedt indien deze voor bedreiging en afdreiging geschikt zijn. Het criterium ‘sprekende gelijkenis’ met een vuurwapen, is daarvoor te vaag, nu elk luchtdrukwapen onvermijdelijk gelijkenissen vertoont met een vuurwapen vanwege hun gedeelde functie. Om projectielen te kunnen verschieten dienen beiden immers over een loop, kolf en trekker te beschikken. Aldus is de wet onvoldoende helder, zodat gelet op het lex certa beginsel, artikel 3, onder a, van de RWM onverbindend is met betrekking tot luchtdrukwapens.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/706346-14 (voorheen: 13/064972-10) (Promis)
Datum uitspraak: 9 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 23 november 2015 en 24 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte, zijn raadsman mr. W.F. Roelink en de deskundigen ingenieur J. van Driel en professor H.J.B. Sackers naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 oktober 2009 te Amsterdam en/of te Schiphol (Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland een wapen van categorie I onder 7 ͦ, te weten (een hogedruk luchtdruk) geweer (merk Duk Il Arms Co. Korea, type Huntingmaster AR6C), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een kogeljachtgeweer) heeft doen binnenkomen vanuit de Verenigde Staten (USA).
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak
4.1.
Wettelijk kader
Artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (WWM) bepaalt onder meer dat het verboden is een wapen van categorie I (Nederland) te doen binnenkomen.
Artikel 2, eerste lid, WWM bepaalt dat onder categorie IV, onder 4 ͦ, vallen: lucht-, gas- en veerdrukwapens, behoudens zulke door Onze Minister overeenkomstig categorie I, sub 7 ͦ, aangewezen die zodanig gelijken op een vuurwapen dat zij voor bedreiging en afdreiging geschikt zijn.
Artikel 2, eerste lid, WWM bepaalt dat onder categorie I, onder 7 ͦ, vallen: andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
Artikel 3, onder a, van de Regeling wapens en munitie (RWM) bepaalt onder meer dat als voorwerpen van categorie I, onder 7 ͦ, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen: voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte op 26 oktober 2009 het bewuste wapen heeft doen binnenkomen. Het in de tenlastelegging omschreven luchtdrukgeweer valt onder categorie I, onder 7 ͦ, van de WWM valt, aangezien het een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen. Het doen binnenkomen in Nederland is derhalve niet toegestaan. Bij de beoordeling of sprake is van een sprekende gelijkenis moet volgens de officier van justitie worden uitgegaan van het oordeel van de gemiddelde mens bij oppervlakkige beschouwing en in de context van bedreiging. Dit gelet op het doel van de verbodsbepaling en het beschermde belang, namelijk het uit het verkeer halen van voorwerpen waarmee personen bedreigd of afgedreigd kunnen worden. In het proces-verbaal van onderzoek wapen van 27 november 2009 heeft de verbalisant vastgesteld dat het luchtdrukgeweer in kwestie vanuit het perspectief van de gemiddelde mens een sprekende gelijkenis vertoont met een kogeljachtgeweer.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman erkent dat verdachte het wapen heeft doen binnenkomen in Nederland, maar stelt zich op het standpunt dat de doorsneeburger met de WWM niet weet waar hij voor wat betreft luchtdrukwapens aan toe is. Enerzijds staat de WWM het bezit van een luchtdrukgeweer toe (categorie IV, onder 4 ͦ, van artikel 2, eerste lid, WWM). Het luchtdrukgeweer in kwestie was destijds - en is nu nog steeds - gewoon te koop, niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook bij erkenningshouders in Nederland. Anderzijds wordt het bezit van een luchtdrukgeweer niet toegestaan, indien het zodanig op een vuurwapen lijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Het criterium voor de beoordeling daarvan, de sprekende gelijkenis, is echter niet onderscheidend en daarmee niet toepasbaar op luchtdrukgeweren, aangezien luchtdrukgeweren onvermijdelijk overeenkomsten vertonen met vuurwapengeweren. Om projectielen te kunnen verschieten dienen beide immers te beschikken over onder meer een loop, een kolf en een trekker. Voor wat betreft luchtdrukwapens dient bij de beoordeling of sprake is van een sprekende gelijkenis met een vuurwapen dan ook te worden uitgegaan van objectieve criteria. Daarbij moet door een deskundige worden bekeken of sprake is van een (vrijwel) exacte kopie van een bepaald merk en model vuurwapen en zo nee of sprake is van niet-functionele onderdelen die kennelijk de bedoeling hebben om het luchtdrukwapen het uiterlijk van een vuurwapen te geven en/of van het aan het zicht onttrekken van onderdelen die een luchtdrukwapen onderscheiden van een vuurwapen. Het luchtdrukgeweer van verdachte is vernietigd. De deskundige Van Driel heeft ter terechtzitting verklaard dat een nauwkeurige vergelijking van het luchtdrukgeweer met andere wapens op basis van foto’s, zoals geschied ter zitting, niet goed mogelijk is. Op basis van de foto en zijn kennis van het bedoelde luchtdrukgeweer heeft Van Driel voorts verklaard dat het luchtdrukgeweer in kwestie niet een kopie betreft van een bepaald vuurwapen, dat geen sprake is van niet-functionele onderdelen die de kennelijke bedoeling hebben het op een vuurwapen te laten lijken en dat voor luchtdrukwapens typerende onderdelen, zoals de manometer, niet zijn gecamoufleerd. Daarom vertoont het luchtdrukgeweer in kwestie naar het oordeel van de deskundige Van Driel dan ook geen sprekende gelijkenis met een vuurwapen.
Verdachte zelf heeft, zakelijk weergegeven, benadrukt dat hij al veertig jaar zonder problemen de schietsport beoefent en dat hij er om meerdere redenen groot belang bij heeft om de wet niet te overtreden, maar vooral gelet op zijn voor hem belangrijke academische en professionele reputatie. Hij heeft destijds dan ook zo goed mogelijk onderzoek gedaan en zich ervan vergewist dat het importeren van dit luchtdrukwapen volgens de Nederlandse wet toelaatbaar was. Hij heeft ook op lijst b gekeken en heeft contact gehad met de douane. Hoewel hij geen jurist is, kan hij als wetenschapper logisch denken en beschouwt hij zich niet als ‘argeloze koper’. Hij heeft weloverwogen gekozen om aan de goede kant van de wet te blijven. Hij is er nog steeds van overtuigd dat hij in 2009 geen misdrijf heeft gepleegd.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
De feiten
Onbetwist is dat verdachte op 26 oktober 2009 een hoge luchtdruk geweer, merk Duk II Arms Co. Korea, type Huntingmaster AR6C, heeft doen binnenkomen vanuit de Verenigde Staten (USA).
4.4.2.
De kernvraag
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het gestelde onder 4.4.1. een wapen van categorie I, onder 7 ͦ van de wet WWM heeft doen binnenkomen.
4.4.3.
De beoordeling
De WWM strekt, blijkens de daarop gegeven toelichting en de wetsgeschiedenis, tot beheersing van het legale wapenbezit en tegelijkertijd tot bestrijding van het illegale wapenbezit. De wapenwetgeving bestaat, behalve uit de WWM, uit verschillende op deze wet gestoelde uitvoeringsregelingen en omvat een regulerend stelsel van verloven en vergunningen. Artikel 2 lid 1 WWM bevat een indeling van wapens in vier categorieën. Onder categorie I is een systematische opsomming van alle verboden wapens opgenomen. Een categorie IV-wapen mag zonder vergunning in- en uitgevoerd, overgedragen en voorhanden gehouden worden. Een luchtdrukwapen valt onder categorie IV, onder 4o, tenzij de Minister het heeft aangewezen als een wapen dat zodanig gelijkt op een vuurwapen dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is. In artikel 3 RWM wordt dit door de Minister nader uitgewerkt door onder meer als een dergelijk wapen aan te wijzen, onder a.: ‘voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens (…)’ en onder b.: ‘voorwerpen vermeld op lijst a of b van de bij deze regeling behorende bijlage I’. Bedoelde lijst b bevat een opsomming van voorwerpen die als voorwerp van categorie I, onder 7o, WWM worden aangewezen. De lijsten a en b zijn tot 2008 bijgehouden en thans niet meer deugdelijk en evenmin beschikbaar.
De regelgeving, zoals ook hierboven onder 4.1 weergegeven, komt er derhalve kort gezegd op neer dat het doen binnenkomen van een luchtdrukwapen is toegestaan, tenzij het gaat om een exemplaar dat naar vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
Bestudering van de jurisprudentie wijst uit dat enige tijd discussie heeft bestaan over de vraag vanuit welk perspectief de beoordeling van het criterium ‘sprekende gelijkenis’ moet worden bezien. Er lijkt zich een zekere consensus te ontwikkelen dat uit moet worden gegaan van het perspectief van de gemiddelde mens. Vervolgens doet zich dan de vraag voor of ‘sprekende gelijkenis’, beoordeeld vanuit het perspectief van die gemiddelde mens, ziet op beoordeling vanuit een situatie van bedreiging of afdreiging. Indien dat het geval is, dan is een zekere blikvernauwing, acuut bedreigd als de waarnemer is, niet uitgesloten. En daarmee komt uiteindelijk de vraag aan de orde of daarmee niet elk serieus uitziend voorwerp met een loop en een kolf en een trekker, derhalve elk (ook toegestaan) luchtdrukwapen, in bedoelde situatie niet beoordeeld zal worden als ‘sprekend gelijkend’ op een vuurwapen.Aan de andere kant is het voorstelbaar dat de Minister met de RWM invulling heeft willen geven aan de wettelijke termen ‘voor bedreiging of afdreiging geschikt’ (zoals genoemd in artikel 2 lid 1 WWM), zodat als criterium alleen ‘de sprekende gelijkenis’ overblijft, bezien vanuit de visie van een gemiddelde mens.
Wat er van bovenstaande uitleg van de regelgeving ook zij, de rechtspraak roept regelmatig de hulp in van wapendeskundigen om in concrete gevallen de rechters van advies te dienen. En deze deskundigen, die onderling soms van mening verschillen over de uitleg van de regelgeving en over de categorisering van een concreet wapen in het kader van die regelgeving, blijken te zoeken naar objectieve criteria die het oordeel ‘sprekende gelijkenis’ kunnen schragen. Het aspect van de bedreigde/afgedreigde gemiddelde mens komt hiermee op de achtergrond.
Het is het uitgangspunt van elke wettelijke regeling dat het de burger tevoren duidelijk is, welk handelen of nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. In het geval dat een burger een luchtdrukwapen aan wil schaffen voor het beoefenen van de schietsport, moet de wapenwetgeving voldoende concreet houvast bieden aan die burger om te kunnen bepalen wat wel en wat niet is toegestaan volgens die wetgeving. In de onderhavige casus heeft verdachte benadrukt dat hij zichzelf terdege heeft geïnformeerd over de toelaatbaarheid van het invoeren van het luchtdrukgeweer en dat hij, meewegende dat het desbetreffende wapen in Nederland bij erkenningshouders voor een hogere prijs te koop was, heeft gekozen om het wapen via internet vanuit de Verenigde Staten in te voeren.Als vervolgens een deskundige achteraf moet beoordelen en uitvoerig moet onderbouwen of een luchtdrukwapen al dan niet onder het verbod valt en indien deskundigen daarover bovendien van mening kunnen verschillen, hoe kan dan een ‘gemiddelde’ koper van een luchtdrukwapen tevoren weten dat hij met het doen binnenkomen geen verbodsbepaling schendt? Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de huidige regeling, zoals vervat in artikel 3, onder a, van de RWM te vaag is, zodat niet duidelijk is welk handelen of nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.Nu de vaagheid met name betrekking heeft op de term sprekende gelijkenis en deze term als te bewijzen bestanddeel voorkomt in de tenlastelegging, zal de rechtbank dit gedeelte niet bewezen achten, en daarmee komen tot vrijspraak.
5. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2016.