Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
Artikel 11
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
21-11-2023, Stcrt. 2023, 32708 (uitgifte: 29-11-2023, regelingnummer: 3721838-1056629-WJZ)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-11-2023, Stcrt. 2023, 32708 (uitgifte: 29-11-2023, regelingnummer: 3721838-1056629-WJZ)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden met inachtneming van de volgende leden van dit artikel regelen vastgesteld betreffende de inkomsten, welke voor verrekening met het buitengewoon pensioen in aanmerking komen.
2.
De inkomsten van de betrokkene worden op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht tot het bedrag, waarmede het buitengewoon pensioen, ongeacht de vermeerdering ingevolge de artikelen 9 of 10, vermeerderd met de inkomsten uit vermogen alsmede met vijfenzeventig procent van het pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1956, 281) en de Algemene nabestaandenwet en met zeventig procent van de overige inkomsten, de grondslag, waarover het buitengewoon pensioen is berekend, overschrijdt.
Tot de inkomsten van de betrokkene als bedoeld in de vorige volzin worden niet gerekend:
- a.
inkomsten uit arbeid indien de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
- b.
inkomsten uit arbeid, arbeidsvervangende inkomsten en inkomsten uit onderneming van zijn echtgenoot;
- c.
inkomsten uit vermogen, tot een bedrag van elfhonderd euro en negenenzestig eurocent;
met dien verstande, dat indien met zodanige inkomsten van de echtgenoot of gewezen echtgenoot of uit vermogen reeds rekening is gehouden bij de vaststelling van de pensioengrondslag, een bedrag gelijk aan het met deze inkomsten verband houdende deel van het buitengewoon pensioen op het buitengewoon pensioen in mindering wordt gebracht. Wij bepalen bij algemene maatregel van bestuur in welke gevallen van laatstgenoemde vermindering wordt afgezien. Het in of krachtens de tweede en derde volzin bepaalde vindt geen toepassing, indien zulks zou leiden tot een lager betaalbaar pensioenbedrag.
3.
Indien op grond van hetzelfde feit, als waaraan het genot van een buitengewoon pensioen wordt ontleend, gelijktijdig een uitkering, een pensioen of andere inkomsten worden genoten ten laste van het Rijk, de Republiek Suriname, de Nederlandse Antillen, Aruba, de Republiek Indonesië, een publiekrechtelijk lichaam in een dezer gebieden of een door het openbaar gezag aldaar ingesteld fonds, dan wel een uitkering krachtens de Schepelingen-ongevallenregeling 1940, de Zeeongevallenwet 1919 of de Liquidatiewet ongevallenwetten (Stb. 1967, 99) voor zover deze uitkering in de plaats treedt van een uitkering krachtens de Zeeongevallenwet 1919, wordt, behoudens het bepaalde in het vijfde lid, het bedrag van het buitengewoon pensioen — ongeacht de vermeerdering ingevolge de artikelen 9 of 10 — met het bedrag van die uitkering, dat pensioen of die andere inkomsten verminderd, nadat daarvan is afgetrokken het bedrag der compensatie ter zake van de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet, hetwelk daarin is of naar de voor de buitengewone pensioenen geldende wettelijke maatstaven moet worden geacht te zijn begrepen. Voor zover echter die uitkering, dat pensioen of die andere inkomsten worden genoten uit hoofde van een vrijwillige verzekering, welke werd gesloten op grond van een wettelijk verleende bevoegdheid, of uit hoofde van een verplichte verzekering, welke voor eigen rekening is voortgezet en door de Sociale verzekeringsbank als zodanig wordt aangemerkt, dan wel krachtens een wettelijke regeling van overeenkomstige strekking als de Ziektewet, is het bepaalde in de vorige volzin niet van toepassing.
4.
Voor de toepassing van de eerste volzin van het vorige lid wordt een afkoopsom krachtens de Liquidatiewet ongevallenwetten uitsluitend in aanmerking genomen in het jaar van uitbetaling daarvan.
5.
Indien op grond van hetzelfde feit, als waaraan het genot van een buitengewoon pensioen wordt ontleend, gelijktijdig een uitkering krachtens de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers (Stb. 1962, 534) of een daarvoor in de plaats tredende uitkering krachtens de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering (Stb. 1967, 102) wordt genoten, wordt — indien dit voor betrokkene voordeliger is — voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid die uitkering verminderd met het bedrag van de daarover verschuldigde premie ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen, met dien verstande, dat deze vermindering beperkt blijft tot het bedrag, dat over het jaar 1966 in mindering werd gebracht.
6.
Voor de toepassing van de eerste volzin van het derde lid worden onder een uitkering krachtens de Zeeongevallenwet 1919 of een daarvoor in de plaats tredende uitkering krachtens de Liquidatiewet ongevallenwetten dan wel de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering mede begrepen de niet wettelijke toeslagen, welke op grond van aanvullende regelingen zijn of worden toegekend.
7.
Indien onder het pensioen of de andere inkomsten, bedoeld in de eerste volzin van het derde lid, zijn begrepen bijslagen of toeslagen voor kinderen, die na het tijdstip, hetwelk gediend heeft voor de beoordeling van de pensioensgrondslag, zijn geboren of deel zijn gaan uitmaken van het gezin van de gepensioneerde, worden deze bijslagen of toeslagen niet op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht. Indien onder het pensioen of de andere inkomsten bedoeld in de eerste volzin van het derde lid, zijn begrepen bedragen, welke worden genoten krachtens in andere wettelijke regelingen voorkomende bepalingen van overeenkomstige strekking als die van de artikelen 9 en 10 van deze wet, worden ook die bedragen niet op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht; is evenwel een vermeerdering ingevolge de artikelen 9 en 10 van deze wet toegekend, dan wordt die vermeerdering verminderd met het bedrag, dat genoten wordt krachtens de met die artikelen overeenkomende bepalingen in andere wettelijke regelingen.