HR, 05-04-2005, nr. 01727/04
ECLI:NL:HR:2005:AS7542
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-04-2005
- Zaaknummer
01727/04
- Conclusie
Mr. Wortel
- LJN
AS7542
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AS7542, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AS7542
ECLI:NL:HR:2005:AS7542, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑04‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS7542
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS7542
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS7542
- Wetingang
art. 283 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2005/195
Conclusie 05‑04‑2005
Mr. Wortel
Partij(en)
Griffienr. 01727/04
Mr. Wortel
Zitting:15 februari 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage waarbij verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de Rechtbank te Rotterdam, waarbij verzoeker - kort gezegd - wegens 'mishandeling van een ambtenaar in functie' is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke boete.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een cassatiemiddel voorgesteld.
3.
Dit middel houdt in hoofdzaak de stelling in dat het Hof de bovengenoemde beslissing niet had mogen nemen zonder verzoeker de gelegenheid te geven zijn standpunt toe te lichten.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de voorzitter, dadelijk na te hebben vastgesteld dat verzoeker en zijn raadsman waren verschenen, aan de orde heeft gesteld dat op de aantekening van het mondeling vonnis is vermeld dat zowel de verdachte als de officier van justitie afstand hebben gedaan van de bevoegdheid een rechtsmiddel aan te wenden.
De advocaat-generaal verzocht het Hof verzoeker in diens hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Daarop deelde de raadsman mee dat naar zijn inzicht verzoeker wèl ontvankelijk is in diens appèl, "nu de verdachte stelt geen afstand te hebben gedaan."
5.
Na beraad heeft de voorzitter het onderzoek gesloten, en is terstond de bovengenoemde beslissing genomen. In de bestreden uitspraak is vermeld
"Blijkens de aantekening van het mondeling vonnis van 14 november 2003 heeft de verdachte afstand gedaan van de bevoegdheid om dat rechtsmiddel aan te wenden. Feiten of omstandigheden, die het hof aanleiding zouden moeten geven om te onderzoeken of die afstand rechtsgeldig is geschied, zijn door de raadsman van de verdachte niet gesteld en ook overigens niet aannemelijk geworden."
6.
De steller van het middel zoekt aansluiting bij het - ingevolge art. 415 Sv ook op de behandeling in hoger beroep toepasselijke - art. 283, zesde lid, Sv, waarin is bepaald dat de rechtbank ambtshalve kan besluiten om de dagvaarding nietig, zichzelf onbevoegd of de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, "nadat zij de officier van justitie en de verdachte heeft gehoord."
7.
Ik aarzel. Het gaat hier om de bewering dat een authentieke akte een misslag bevat, en men moet met wel heel goede argumenten komen om die bewering ingang te doen vinden. Van de raadsman die namens zijn cliënt de stelling betrekt dat ten onrechte is aangetekend dat de verdachte "afstand van rechtsmiddelen" heeft gedaan zou verwacht mogen worden dat hij aanstonds de feiten en omstandigheden noemt die deze stelling kunnen ondersteunen. In dit geval heeft de raadsman kennelijk geen enkele poging ondernomen om de namens zijn cliënt geponeerde stelling kracht bij te zetten. Hij heeft er zelfs niet op aangedrongen dat het Hof verzoekers visie op de gang van zaken zou aanhoren. Dat valt op.
8.
Anderzijds lijkt het mij bepaald geen onredelijke gedachte dat in een geval als het onderhavige, waarin de verdachte ter terechtzitting aanwezig is, over diens ontvankelijkheid in het appèl pas beslist mag worden nadat de verdachte zijn zienswijze heeft kunnen geven, en een poging heeft kunnen doen om aannemelijk te maken dat ten onrechte is aangetekend dat hij "afstand van rechtsmiddelen" heeft gedaan.
9.
Terecht wordt er in de toelichting op het middel op gewezen dat een recht op "het laatste woord" de verdachte ook toekomt indien een door hemzelf uitgelokte beslissing omtrent een voorvraag wordt genomen (zodat het wellicht niet tot een inhoudelijke behandeling van de zaak zal komen): art. 283, derde lid, Sv.
In dat licht beschouwd valt zeer wel te verdedigen, op grond van de strekking van laatstgenoemde bepaling (alsmede, uiteraard, art. 311, vierde lid, Sv) en van algemene beginselen van een behoorlijke procesorde, dat een beslissing omtrent de ontvankelijkheid in het hoger beroep pas mag worden genomen nadat de verdachte - indien aanwezig - het woord heeft kunnen voeren.
10.
Het is voorspelbaar dat een nieuwe behandeling na vernietiging van de thans bestreden uitspraak tot een herhaling van dezelfde beslissing zal voeren. Gelet op het grote vertrouwen dat gesteld moet kunnen worden in de juistheid van gerechtelijke beslissingen, zoals die in wettelijke vorm zijn aangetekend, zullen verzoeker en zijn raadsman met wel heel krachtige argumenten moeten komen om het Hof ervan te overtuigen dat de vermelding van wederzijdse afstand van rechtsmiddelen in dit geval op een abuis berust.
11.
Aldus met het gevoel dat ik in deze zaak nutteloos werk bevorder meen ik dat handhaving van de toepasselijke processuele norm het zwaarst moet wegen. Die norm is naar mijn inzicht dat naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting geen beslissing mag worden genomen zonder dat de aldaar aanwezige verdachte de gelegenheid heeft gekregen het woord te voeren en zijn zienswijze uiteen te zetten. Dit is ten aanzien van beslissingen die einduitspraken zijn vastgelegd in de art. 283, derde lid, en 311, vierde lid, Sv. Deze bepalingen geven naar mijn inzicht evenwel uitdrukking aan een algemeen beginsel van een goede procesorde, zodat de hierbedoelde rechtsregel ook geldt ten aanzien van beslissingen omtrent de ontvankelijkheid in het hoger beroep.
12.
Nu niet blijkt dat verzoeker, ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig, het woord is gelaten alvorens op zijn ontvankelijkheid in het hoger beroep werd beslist, lijdt het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan nietigheid. Het middel is terecht voorgesteld en de bestreden uitspraak zal niet in stand kunnen blijven.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat wederom zal worden beslist omtrent de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn hoger beroep en, zo nodig, de zaak in hoger beroep zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 05‑04‑2005
Inhoudsindicatie
Verdachte is in appèl niet-ontvankelijk verklaard en aangenomen moet worden dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt toe te lichten (zijn raadsman overigens wel). Zulks is in strijd met art. 283.6 Sv welke bepaling in een geval als het onderhavige - waarbij de vraag aan de orde is of de appèlrechter kan toekomen aan een beoordeling van de zaak zelf - van overeenkomstige toepassing is. Dit leidt tot nietigheid van het onderzoek en het arrest.
Partij(en)
5 april 2005
Strafkamer
nr. 01727/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 mei 2004, nummer 22/005265-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 14 november 2003, waarbij de verdachte vrijgesproken is van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hij voorts ter zake van "mishandeling terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" is veroordeeld tot een geldboete van € 150,-, subsidiair drie dagen hechtenis, waarvan € 75,-, subsidiair één dag hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat wederom zal worden beslist omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep en, zo nodig, de zaak op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep nu het Hof de verdachte niet in de gelegenheid heeft gesteld omtrent die ontvankelijkheid het woord te voeren en/of als laatste het woord te voeren.
3.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar is verschenen en houdt verder, voorzover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat op de aantekening van het mondeling vonnis van 14 november 2003 staat vermeld, dat de verdachte evenals de officier van justitie afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid om dat rechtsmiddel aan te wenden. De advocaat-generaal verzoekt het hof de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep te verklaren.
De raadsman van de verdachte deelt mede dat de verdachte zijns inziens wel ontvankelijk is in zijn hoger beroep nu de verdachte stelt geen afstand te hebben gedaan.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede, dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het hof - na kort onderling beraad - terstond uitspraak."
3.2.2.
In het bestreden arrest heeft het Hof overwogen:
"Blijkens de aantekening van het mondeling vonnis van 14 november 2003 heeft de verdachte afstand gedaan van de bevoegdheid om dat rechtsmiddel aan te wenden. Feiten of omstandigheden, die het hof aanleiding zouden moeten geven om te onderzoeken of die afstand rechtsgeldig is geschied, zijn door de raadsman van de verdachte niet gesteld en ook overigens niet aannemelijk geworden."
3.3.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep volgt
- (i)
dat het Hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte aan de orde heeft gesteld in verband met de vermelding, gesteld op de aantekening van het mondeling vonnis, dat de verdachte afstand heeft gedaan van dat rechtsmiddel,
- (ii)
dat de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep, en
- (iii)
dat de raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte zich op het standpunt stelt dat hij geen afstand heeft gedaan.
Het proces-verbaal houdt niet in dat de ter terechtzitting aanwezige verdachte op enig moment voor de sluiting van het onderzoek in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt toe te lichten, zodat moet worden aangenomen dat dit niet is geschied. Zulks is in strijd met art. 283, zesde lid, Sv, welke bepaling in een geval als het onderhavige - waarbij de vraag aan de orde is of de rechter in hoger beroep kan toekomen aan een beoordeling van de zaak zelf - van overeenkomstige toepassing is. Dat verzuim brengt nietigheid van het onderzoek en van het naar aanleiding daarvan gewezen arrest mee.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 april 2005.