Rb. Rotterdam, 12-07-2022, nr. C/10/639747 / FA RK 22-4076
ECLI:NL:RBROT:2022:5734
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
C/10/639747 / FA RK 22-4076
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2022:5734, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 12‑07‑2022; (Beschikking)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2022-0231
JGz 2022/45 met annotatie van Redactie
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Beroep tegen een door de burgemeester genomen crisismaatregel. Kan de burgemeester een crisismaatregel nemen, op grond van de Wvggz, in geval betrokkene (vermoedelijk) leidt aan de ziekte van Alzheimer en er sprake is van een zekere mate van agressie
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/639747 / FA RK 22-4076
Beschikking betreffende het beroep tegen een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) tevens houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 1 van de Wvggz.
naar aanleiding van het beroepschrift, ingekomen op 14 juni 2022 met betrekking tot:
[naam verzoekster], geboren op [geboortedatum verzoekster] te [geboorteplaats verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster],
hierna: verzoekster,advocaat mr. M.H. de Lange te Rotterdam.
tegen
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, hierna: verweerder.
1. Procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het beroep-, tevens verzoekschrift van verzoekster, ingekomen op 14 juni 2022; en
- -
het bericht met bijlagen van verweerder, ingekomen op 24 juni 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het beroep, c.q. verzoek heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- -
de hiervoor genoemde advocaat van verzoekster;
- -
mr. R. Duivenvoorde, namens verweerder;
verzoekster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De behandeling van de zaak is op grond van artikel 15 lid 2 Rv na de mondelinge behandeling ter verdere afdoening naar de meervoudige kamer verwezen. Tijdens de mondeling behandeling zijn partijen akkoord gegaan met verdere afdoening door de meervoudige kamer zonder nadere mondelinge behandeling.
2. Feiten
2.1.
Op 24 mei 2022 is door psychiater [naam] een medische verklaring als bedoeld in artikel 7:1 lid 3 sub a Wvggz opgesteld over verzoekster. Deze psychiater is tot de (vermoedelijke) diagnose gekomen dat bij verzoekster sprake is van een ernstige neurocognitieve stoornis ontstaan vanuit de ziekte van Alzheimer, waar verzoekster sinds ongeveer anderhalf jaar mee bekend is. Deze psychiater verklaart in de medische verklaring tevens het volgende: ‘De keuze voor het aanvragen van een CM en niet voor een IBS (WZD) heeft te maken met het feit dat er afspraken zijn gemaakt tussen het bestuur van Antes met de verpleeghuissector dat patiënten met een neurocognitieve stoornis met daarbij gedragsstoornissen (agressie) opgenomen dienen te worden in een psychiatrisch ziekenhuis.
Er heeft nog overleg plaatsgevonden met Aafje voorafgaand aan het besluit voor de crisismaatregel, maar zij kunnen de zorg op dit moment niet bieden. Betrokkene lijkt wel beter op haar plek in een psychogeriatrisch verpleeghuis dan een afdeling (ouderen)psychiatrie.’
2.2.
Verweerder heeft op 24 mei 2022 mede op basis van deze medische verklaring een crisismaatregel genomen ten aanzien van verzoekster op grond van artikel 7:1 lid 1 Wvggz.
3. Beroep tegen crisismaatregel
3.1.
Verzoek en verweer
3.1.1.
Het beroep van verzoekster is gebaseerd op de volgende gronden. Gelet op de (vermoedelijke) diagnose die door de onafhankelijke psychiater is vastgesteld, stelt verzoekster dat bij haar sprake is van een psychogeriatrische aandoening die op grond van artikel 3:3 Wvggz niet onder het bereik van de Wvggz valt, maar onder de Wet zorg en dwang (hierna: Wzd). Om die reden had verweerder volgens verzoekster een beschikking tot inbewaringstelling als bedoeld in artikel 29 Wzd moeten nemen en dient de ten aanzien van haar genomen crisismaatregel als onrechtmatig gekwalificeerd te worden. Verzoekster haalt hierbij ook de beslissing van deze rechtbank van 27 mei 2022 aan, waarin het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 Wvggz door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank heeft in haar beslissing van 27 mei 2022 geoordeeld dat zij in het onderhavige geval niet anders dan tot afwijzing kon besluiten, omdat de doorslaggevende problematiek van verzoekster de ziekte van Alzheimer betreft en deze ziekte onder de Wzd valt.
3.1.2.
Verzoekster stelt ook dat zelfs indien er bij verzoekster sprake zou zijn van multi-problematiek, hetgeen volgens verzoekster niet uit de medische verklaring blijkt, dit voor verweerder aanleiding had moeten zijn om de crisismaatregel niet af te geven. Verzoekster verwijst hiervoor naar de medische verklaring, waarin is verklaard dat verzoekster beter op haar plek lijkt in een psychogeriatrisch verpleeghuis dan in een afdeling(ouderen)psychiatrie. Volgens verzoekster bepaalt de voorliggende psychiatrische stoornis of de psychogeriatrische aandoening en de daaruit voortvloeiende zorgbehoefte uiteindelijk welke zorgvraag leidend is en dus welk regime (Wvggz of Wzd) van toepassing is.
3.1.3.
Namens verweerder is tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd verweer gevoerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de crisismaatregel rechtmatig is genomen. Verweerder stelt dat uit de medische verklaring blijkt dat verzoekster aan de ziekte van Alzheimer lijdt. Aangezien bij verzoekster ook sprake was van een bepaalde mate van een agressie, kon zij niet direct in een instelling vallend onder de Wzd worden geplaatst. Voorts wordt door verweerder aangevoerd dat er in de praktijk niet altijd een crisisbed onder de Wzd beschikbaar is. Om die reden is er, gelet op het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel dat in de onderhavige situatie aan de orde was, voor een crisismaatregel gekozen. Verweerder ontkent dat de crisismaatregel is afgegeven vanwege de afspraak genoemd in randnummer 2.1 en verklaart geen kennis te hebben van deze afspraak.
3.2.
Beoordeling
3.2.1.
Op grond van artikel 7:6 lid 1 Wvggz kan een betrokkene door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek binnen drie weken na de dag waarop verweerder de crisismaatregel heeft genomen, bij de rechter beroep instellen tegen de crisismaatregel.
3.2.2.
Op 24 mei 2022 is door verweerder een crisismaatregel genomen ten aanzien van verzoekster. Verzoekster heeft op 14 juni 2022 beroep ingesteld tegen deze crisismaatregel. Het beroep is derhalve tijdig ingediend en ook anderszins is verzoekster ontvankelijk in haar beroep.
3.2.3.
De rechtbank dient te beoordelen of de ten aanzien van verzoekster genomen crisismaatregel op 24 mei 2022 onrechtmatig is geweest. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
3.2.4.
Op grond van artikel 7:1 lid 1 juncto artikel 3:3 Wvggz kan de burgemeester een crisismaatregel nemen indien voldaan wordt aan de criteria omschreven in datzelfde lid, waaronder dat er ten aanzien van betrokkene een ernstig vermoeden moet bestaan dat het gedrag dat het ernstig nadeel veroorzaakt het gevolg is van een psychische stoornis, niet zijnde een psychogeriatrische aandoening.
3.2.5.
Uit de medische verklaring blijkt dat verzoekster (vermoedelijk) lijdt aan de ziekte van Alzheimer. De ziekte van Alzheimer is een psychogeriatrische aandoening. Dit wordt tijdens de mondelinge behandeling niet betwist. De rechtbank volgt verweerder niet in diens verweer dat er vanwege de agressieve benaderingswijze van verzoekster bij haar tevens sprake zou zijn van een psychische stoornis onder de Wvggz. Die vermoedelijke stoornis blijkt niet uit de diagnose die in de medische verklaring is gesteld. De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is onderbouwd dat de door verweerder aangevoerde agressieve benaderingswijze van verzoekster een psychische stoornis als bedoeld onder de Wvggz is en dat daarmee bij verzoekster sprake zou zijn van multi-problematiek.
3.2.6.
Aangezien bij verzoekster sprake was van een (vermoeden van een) psychogeriatrische aandoening, heeft de burgemeester bij het nemen van de crisismaatregel niet voldaan aan de criteria als bedoeld in artikel 7:1 lid 1 Wvggz. Vanwege haar (vermoedelijke) psychogeriatrische aandoening was op verzoekster niet de Wvggz, maar de Wzd van toepassing. De wetgever heeft immers uitdrukkelijk gekozen voor een systeem waarbij alleen personen met een psychische stoornis niet zijnde een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking in aanmerking komen voor een crisismaatregel op grond van de Wvggz. Op grond van art. 1 lid 4 Wzd of art. 24 lid 4 Wzd kan de rechter voor een persoon met een gelijkgestelde aandoening of een psychische stoornis die dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kan veroorzaken, onder bepaalde voorwaarden een machtiging onder de Wzd toewijzen. Omgekeerd kunnen personen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking niet in aanmerking komen voor verplichte zorg onder de Wvggz. Weliswaar kan bij multi-problematiek op grond van jurisprudentie een afweging plaatsvinden waarbij beoordeeld wordt welke stoornis voorliggend is, welke zorgbehoefte vooropstaat en daarbij ook de continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking genomen worden, maar bij verzoekster was geen sprake van multi-problematiek. Het feit dat er in de praktijk niet altijd een crisisbed onder de Wzd beschikbaar is, is geen reden een wettelijk regime toe te passen dat niet van toepassing is. Mocht het zo zijn dat hierover afwijkende afspraken zijn gemaakt tussen de ggz en de verpleeghuissector, dan doorkruisen die afspraken het wettelijk regime.
3.2.7.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder genomen crisismaatregel van 24 mei 2022 onrechtmatig is geweest. De rechtbank zal het beroep van verzoekster dan ook gegrond verklaren.
4. Verzoek tot schadevergoeding
4.1.
Verzoek en verweer
4.1.1.
Namens verzoekster is gesteld dat verzoekster als gevolg van de onrechtmatig genomen crisismaatregel (immateriële) schade heeft geleden en verzoekt zij op grond van artikel 10:12 lid 1 Wvggz schadevergoeding. Het feit dat verzoekster opnieuw een mondelinge behandeling moest bijwonen, de tweede keer met betrekking tot een verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling welk verzoek op 2 juni 2022 ter zitting is behandeld, heeft tot belastende negatieve gevoelens van frustratie geleid aan de zijde van verzoekster. Als de gemeente de crisismaatregel niet had afgegeven was verzoekster eerder opgenomen in een psychogeriatrisch verpleeghuis, waardoor zij ook eerder de zorg had ontvangen die zij nodig had. De gedwongen opname in Antes heeft ervoor gezorgd dat verzoekster gedurende drie dagen niet de zorg heeft gekregen die zij nodig had. Het feit dat verzoekster ten gevolge van de onrechtmatig afgegeven crisismaatregel gedurende drie dagen niet de zorg heeft ontvangen die zij nodig had en tweemaal een mondelinge behandeling heeft moeten bijwonen, maakt dat verzoekster emotionele schade heeft geleden. Deze emotionele schade rechtvaardigt een billijke vergoeding van € 250,-.
4.1.2.
Namens verweerder wordt gesteld dat er geen sprake is van een onrechtmatig opgelegde crisismaatregel en dat een opname van verzoekster in ieder geval noodzakelijk was, waardoor er geen recht bestaat op toekenning van een schadevergoeding. Indien de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van een onrechtmatig opgelegde crisismaatregel, dan stelt verweerder dat een bedrag van € 70,- per dag moet worden toegekend.
4.2.
Beoordeling
4.2.1.
Op grond van artikel 10:12 lid 1 Wvggz kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding door de gemeente indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2.2.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoekster moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, als er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is. De rechtbank betrekt daarbij dat de regeling zoals deze gold onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ook een laagdrempelige regeling bevatte. Niet blijkt dat de wetgever met deze regeling en de daaruit gegroeide praktijk heeft willen breken.
4.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster voldoende heeft gemotiveerd dat zij vanwege de onrechtmatig genomen crisismaatregel immateriële schade heeft geleden. Tegen deze achtergrond kan worden overgegaan tot het toekennen van een schadevergoeding. De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de onrechtmatigheid en de gevolgen hiervan voor verzoekster.
4.2.4.
De rechtbank volgt het standpunt van verzoekster dat haar gedurende de crisismaatregel passende zorg onder de Wzd is onthouden. Alhoewel de opname op de afdeling(ouderen)psychiatrie onrechtmatig is geweest, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat ook bij toepassing van het juiste wettelijke regime een opname noodzakelijk was om bij verzoekster een crisissituatie te voorkomen, en verzoekster dus ook zou zijn opgenomen. Gelet hierop acht de rechtbank een schadevergoeding van € 50,- euro per dag billijk. Aangezien de crisismaatregel drie dagen heeft geduurd, zal de rechtbank de toe te kennen schadevergoeding vaststellen op een bedrag van € 150,-.
5. Proceskosten
5.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1.
verklaart het beroep tegen de crisismaatregel gegrond;
6.2.
wijst het verzoek tot schadevergoeding toe en veroordeelt de gemeente Rotterdam tot betaling van een bedrag van € 150,- aan verzoekster;
6.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 12 juli 2022 gegeven door mr. J van Driel, voorzitter, mr. D.Y.A. van Meersbergen en mr. A.C. Siemons, rechters, in tegenwoordigheid van B. Bajra, griffier, en op 12 juli 2022 schriftelijk uitgewerkt en getekend. | ||
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoekster en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.