HR, 19-02-2019, nr. 18/01077
ECLI:NL:HR:2019:262
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2019
- Zaaknummer
18/01077
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:262, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑02‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:8
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:1864, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2019:8, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑01‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:262
Uitspraak 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Terroristische aanslag moskee Enschede. Geen middelen ingediend, verdachte n-o.
Partij(en)
19 februari 2019
Strafkamer
nr. S 18/01077
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 27 februari 2018, nummer 21/005894-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019.
Conclusie 08‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Terroristische aanslag moskee Enschede. Geen middelen ingediend. Peek. Samenhang met 18/01090 en 18/01128.
Nr. 18/01077 Zitting: 8 januari 2019 (bij vervroeging) | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 27 februari 2018 de verdachte veroordeeld ter zake de voortgezette handeling van respectievelijk ‘medeplegen van samenspanning tot opzettelijk brandstichten en/of een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, te begaan met een terroristisch oogmerk’ en ‘medeplegen van, met het oogmerk om voor te bereiden dat opzettelijk brand wordt gesticht en/of een ontploffing teweeg wordt gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij zijn bestemd tot het plegen van het misdrijf en plannen voor de uitvoering van het misdrijf in gereedheid brengen, te begaan met een terroristisch oogmerk’ en de eendaadse samenloop van ‘medeplegen van een poging tot opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk’ en ‘medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk’ en voorts ter zake van ‘handelen in strijd met art. 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr, een proeftijd van drie jaren en onder de (bijzondere) voorwaarden als in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/01090 en 18/01128. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. J. Klomp, advocaat te Enschede, beroep in cassatie voorgesteld.
De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is blijkens de akte van uitreiking op 16 mei 2018 in persoon uitgereikt aan de verdachte. De verdachte zat op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Almelo”. De in het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 16 juli 2018. Gedurende deze termijn is geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG