HR, 15-12-2009, nr. 07/10760
ECLI:NL:HR:2009:BJ9783
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-12-2009
- Zaaknummer
07/10760
- LJN
BJ9783
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ9783, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ9783
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2010/14
Uitspraak 15‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Getuigenverzoek. Maatstaf. Begrijpelijkheid. Het Hof heeft de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van X als getuige. Aan het verzoek is ten grondslag is gelegd dat X en niet verdachte vanaf 04-03-2003 feitelijk verantwoordelijk was voor de in de tll. bedoelde gedragingen. In dat licht is ’s Hofs oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen omdat “het daartoe geen noodzaak aanwezig acht nu noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ttz. in hb aannemelijk is geworden dat de uitschrijving in de registers van de Kamer van Koophandel (op dit punt) onjuist zou zijn”, niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof heeft daarmee de mogelijkheid opengelaten dat, naar de verdediging kennelijk aannemelijk beoogde te maken, verdachte vanaf 04-03-2003 geen feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de vennootschap. De enkele omstandigheid dat verdachte als enig bestuurder van die vennootschap stond ingeschreven, brengt immers niet zonder meer mee dat hij als feitelijke leidinggever van die gedragingen kan worden aangemerkt (vgl. HR LJN AP1508).
15 december 2009
Strafkamer
nr. 07/10760
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 februari 2007, nummer 23/005265-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof om op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 1].
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
[A] BV in de periode van 4 maart 2002 tot en met 11 maart 2003 te Alkmaar telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor
- de omzetbelasting over het 2de kwartaal 2002 en het 3de kwartaal 2002 en het 4de kwartaal 2002 en
- de loonbelasting over het 3de kwartaal 2002
niet heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde [A] BV in de periode van 1 januari 2002 tot en met 13 mei 2002 te Alkmaar telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor - de loonbelasting en premie volksverzekeringen over het 2de kwartaal 2002 en het 4de kwartaal 2002 onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte [de Hoge Raad begrijpt: [A] BV] telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljet loonbelasting en premie volksverzekeringen over genoemde voormelde kwartalen van het jaar 2002 telkens een te laag totaal belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat bij het hof is binnengekomen een bericht 'Afschrift(en) Handelsregister' gedateerd 5 januari 2007 van het Hoofd Wetsuitvoering van de Kamer van Koophandel Noordwest-Holland met als bijlagen een 15-tal afschriften - sommige met onderliggende stukken - van uitschrijvingen in de registers van genoemde Kamer van Koophandel met betrekking tot '[A] B.V.'.
De raadsman deelt mede dat hij voornoemde stukken heeft ontvangen en deelt mede -zakelijk weergegeven-:
Uit de hierboven vermelde stukken blijkt dat de verdachte zich op 28 juli 2004 heeft uitgeschreven als directeur van de vennootschap [A] B.V. [Getuige 1] heeft echter per 4 maart 2003 de verantwoordelijkheid voor de zakelijke, administratieve, financiële en fiscale handelingen van voornoemde vennootschap van de verdachte overgenomen. [Getuige 1] en de verdachte zijn in 2004 samen naar de Kamer van Koophandel geweest teneinde de verdachte uit te schrijven als directeur van deze onderneming. Ik verzoek het hof [getuige 1] als getuige op te roepen.
De verdachte verklaart dat hij zich bij de woorden van zijn raadsman aansluit.
De advocaat-generaal deelt mede -zakelijk weergegeven-:
Het verzoek tot oproeping van de getuige [getuige 1] dient te worden afgewezen aangezien de noodzaak hiertoe niet is gebleken. De omstandigheid dat [getuige 1] de vennootschap [A] B.V. van de verdachte heeft overgenomen, blijkt noch uit de processtukken noch uit de stukken van de Kamer van Koophandel. Juridisch gezien was de verdachte gedurende de tenlastegelegde perioden directeur van [A] B.V.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof het verzoek tot het als getuige oproepen van [getuige 1] afwijst aangezien het daartoe geen noodzaak aanwezig acht nu noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk is geworden dat de uitschrijving in de registers van de Kamer van Koophandel (op dit punt) onjuist zou zijn."
2.4. Het verzoek van de verdediging tot het horen van [getuige 1] als getuige is een verzoek in de zin van art. 331, eerste lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken.
2.5. Het Hof heeft de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige. Voor zover het middel daarover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
2.6. Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat [getuige 1] en niet de verdachte vanaf 4 maart 2003 feitelijk verantwoordelijk was voor de in de tenlastelegging bedoelde gedragingen. In dat licht is 's Hofs oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen omdat "het daartoe geen noodzaak aanwezig acht nu noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk is geworden dat de uitschrijving in de registers van de Kamer van Koophandel (op dit punt) onjuist zou zijn", niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof heeft daarmee de mogelijkheid opengelaten dat, naar de verdediging kennelijk aannemelijk beoogde te maken, de verdachte vanaf 4 maart 2003 geen feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de vennootschap. De enkele omstandigheid dat de verdachte als enig bestuurder van die vennootschap stond ingeschreven, brengt immers niet zonder meer mee dat hij als feitelijke leidinggever van die gedragingen kan worden aangemerkt (vgl. HR 24 augustus 2004, LJN AP1508). Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven, en dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 december 2009.