ABRvS, 16-05-2018, nr. 201705243/1/V1
ECLI:NL:RVS:2018:1638
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-05-2018
- Zaaknummer
201705243/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:1638, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑05‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ABkort 2018/238
Uitspraak 16‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 maart 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht. 201705243/1/V1.
Datum uitspraak: 16 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 1 juni 2017 in zaak nr. 16/29230 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2016, aangevuld bij brief van 23 november 2017 (hierna: het besluit), heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2018, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat te Heerlen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en mr. J.E.J. ten Berg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De vreemdeling is, naar gesteld, geboren op 1 juli 1996 en heeft, naar gesteld, de Eritrese nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij de referent, met wie zij stelt in Eritrea kerkelijk te zijn gehuwd. De referent is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend krachtens artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Besluit
3. De staatssecretaris heeft de aanvraag onder verwijzing naar paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) afgewezen en erop gewezen dat de vreemdeling geen officiële documenten heeft overgelegd om haar identiteit en de familierelatie met de referent aan te tonen. De staatssecretaris heeft de vreemdeling een identificerend gehoor aangeboden. De vreemdeling heeft gebruikgemaakt van dit aanbod. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zij een echtgenoot is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, reeds omdat een kerkelijk huwelijk geen rechtsgeldig huwelijk is. De vreemdeling heeft volgens de staatssecretaris evenmin aannemelijk gemaakt dat zij een partner is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, gelet op de door haar en de referent afgelegde tegenstrijdige verklaringen over hun afzonderlijke woonplaatsen, de werkzaamheden van de referent, familieleden van de vreemdeling en de periode en plaats van het samenwonen.
3.1. Bij brief van 23 november 2017 heeft de staatssecretaris deze motivering van het besluit als volgt gewijzigd. Volgens de staatssecretaris heeft de vreemdeling haar huwelijk niet aangetoond met de door haar overgelegde kerkelijke huwelijksakte. Een kerkelijk huwelijk is volgens de staatssecretaris weliswaar rechtsgeldig in Eritrea, maar hij kent aan een kerkelijke huwelijksakte geen doorslaggevende betekenis toe omdat Eritrese kerkelijke huwelijksakten in verschillende vormen voorkomen en kerkelijke registers ontbreken. De staatssecretaris eist daarom dat de vreemdeling een bewijs overlegt van inschrijving van haar huwelijk in het register van de Eritrese burgerlijke stand. De staatssecretaris wijst erop dat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd dat zij mogelijk zo'n bewijs van inschrijving en foto's zou sturen, maar alleen een kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd. De staatssecretaris wijst voor de te volgen procedure naar het Algemeen ambtsbericht Eritrea van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 6 februari 2017 (hierna: het ambtsbericht 2017). Hierin is het volgende vermeld (blz. 25-26).
"Huwelijksakte
In Eritrea vinden huwelijken plaats op traditionele wijze, voor de orthodoxe of katholieke kerk of in de moskee. In Asmara kan men bij de burgerlijke stand een burgerlijk huwelijk sluiten. Religieuze aktes worden door de autoriteiten niet erkend als officiële huwelijksaktes, maar wel gebruikt als brondocumenten om een huwelijk te laten registreren bij de burgerlijke stand. […]
Kerkelijk huwelijk
Voor de registratie van een kerkelijk huwelijk bij de burgerlijke stand is eerst de registratie in het familieregister van de Kebabi-autoriteiten vereist. Daarvoor dient men de kerkelijke huwelijksakte te overleggen. Het Kebabi- kantoor stelt een ‘overdrachtsbrief’ op ten behoeve van het Sub-Zoba- kantoor met alle relevante gegevens. Deze brief moet door vier huwelijksgetuigen worden ondertekend. Ten behoeve van de registratie in de digitale databank op het Sub-Zoba-kantoor moet het echtpaar de ’overdrachtsbrief’ van de Kebabi-autoriteiten overleggen alsmede de identiteitskaarten, de residence cards en de geboorteakten van het echtpaar. Deze documenten respectievelijk kopieën daarvan worden in een dossier gevoegd dat op het kantoor van de Sub-Zoba gearchiveerd wordt. Buiten de Zoba Maekel worden de gegevens met de hand in het huwelijksregister geregistreerd, de huwelijksakte wordt door het Sub- Zoba-kantoor afgegeven. Het echtpaar ontvangt in Asmara een uitdraai van de huwelijksregistratie in de digitale databank. Op basis van dit document geeft de burgerlijke stand van de gemeente Asmara de huwelijksakte af."
Verder erkent de staatssecretaris dat hij aanvankelijk ten onrechte heeft beoordeeld of de vreemdeling een partner is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef onder b, van de Vw 2000. Hij handhaaft echter zijn standpunt dat de vreemdeling en de referent tegenstrijdig hebben verklaard over essentiële onderwerpen. Gelet hierop heeft de vreemdeling haar huwelijk niet aannemelijk gemaakt door middel van verklaringen, aldus de staatssecretaris.
4. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling met de door haar overgelegde kerkelijke huwelijksakte niet heeft aangetoond dat zij een rechtsgeldig huwelijk heeft omdat zij niet heeft aangetoond dat zij haar huwelijk heeft ingeschreven bij de Eritrese autoriteiten. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de feitelijke gezinsband met de referent niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris de vreemdeling niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij en de referent tegenstrijdig hebben verklaard over hun afzonderlijke woonplaatsen, de werkzaamheden van de referent, familieleden van de vreemdeling en de periode en plaats van het samenwonen. Volgens de rechtbank hebben de vreemdeling en de referent geen afdoende verklaringen gegeven hiervoor. Uit de verslagen van de gehoren blijkt niet dat zij en de gehoormedewerker elkaar onvoldoende hebben begrepen en evenmin dat de vraagstelling onduidelijk was. Dat de vreemdeling bijvoorbeeld herhaaldelijk andere woonplaatsen heeft genoemd dan de referent, is volgens de rechtbank geen vergissing of vertaalfout van de tolk.
Toelichting staatssecretaris op de zitting bij de Afdeling
5. De staatssecretaris heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij voor het aantonen van de identiteit van een vreemdeling en de gestelde familierelatie met een referent primair officiële documenten eist. Voor het aantonen van de identiteit eist hij specifiek daarvoor bestemde documenten zoals een paspoort of een identiteitskaart. Als bewijs van de gestelde familierechtelijke relatie aanvaardt hij in beginsel geboorteakten en huwelijksakten, mits die zijn opgenomen in het register van de burgerlijke stand van het desbetreffende land.
Indien een vreemdeling stelt een bepaald officieel document niet te kunnen overleggen, eist de staatssecretaris dat hij dit aannemelijk maakt. De staatssecretaris beoordeelt aan de hand van verklaringen van die vreemdeling, eventuele bewijsstukken, en informatie over de algemene situatie in het desbetreffende land of die vreemdeling in bewijsnood verkeert. Als een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert, betrekt de staatssecretaris onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. De staatssecretaris heeft hiertoe gewezen op artikel 1.26 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) en paragraaf C1/4.4.6 van de Vc 2000, zoals luidend met ingang van 1 januari 2018 (WBV 2017/14, onderdeel W; Stcrt. 2017, nr. 70919).
5.1. In aanvulling hierop heeft de staatssecretaris op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat hetgeen onder 5. is vermeld, nog steeds geldt maar dat hij recent het beoordelingskader voor nareisaanvragen als volgt heeft gewijzigd.
Als een vreemdeling geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit of de gestelde familierelatie met een referent aan te tonen, betrekt de staatssecretaris onofficiële documenten bij zijn beoordeling of die vreemdeling de door hem gestelde identiteit of familierelatie aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris doet dit nu ongeacht of die vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert. Hij heeft hiervoor gewezen op zijn brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354). Volgens deze brief is dit aangepaste beoordelingskader van toepassing op zowel nieuwe als lopende aanvragen, waaronder aanvragen in zaken waarin hoger beroep is ingesteld. Dit kan ertoe leiden dat de staatssecretaris een aanvullende motivering geeft op een besluit of een besluit intrekt om na nader onderzoek opnieuw een besluit te nemen.
Verder heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij nu ook aanvullend onderzoek kan aanbieden in de situatie dat een vreemdeling geen officiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd zonder aannemelijk te hebben gemaakt dat hij dergelijke documenten niet kan overleggen en dus niet in bewijsnood verkeert ten aanzien van de gestelde familierelatie. De staatssecretaris eist voor het aanbieden van aanvullend onderzoek in deze situatie in de eerste plaats dat die vreemdeling substantieel bewijs van de gestelde familierelatie heeft overgelegd in de vorm van één of meer onofficiële documenten over die familierelatie. In de tweede plaats eist de staatssecretaris dat hij de identiteit van die vreemdeling kan vaststellen of aannemelijk achten. Een vreemdeling die geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd, moet daarom aannemelijk maken dat hij dergelijke identiteitsdocumenten niet kan overleggen of substantieel bewijs in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overleggen. Het vaststellen of aannemelijk achten van de identiteit is immers een basisvereiste voor verlening van een mvv, aldus de staatssecretaris, omdat hij onder meer moet beoordelen of de desbetreffende vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en of artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
In geval van een contra-indicatie ziet de staatssecretaris evenwel af van het aanbieden van aanvullend onderzoek, bijvoorbeeld als een vreemdeling een Eritrese kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd en heeft gesteld dat hij geen bewijs van inschrijving in het register van de Eritrese burgerlijke stand kan overleggen omdat zijn huwelijk niet is ingeschreven, maar eerder heeft verklaard dat zijn huwelijk wel is ingeschreven.
Een aanvullend onderzoek als hier bedoeld kan een identificerend gehoor zijn, bijvoorbeeld om gestelde huwelijkspartners in de gelegenheid te stellen hun huwelijk door middel van verklaringen aannemelijk te maken, of - indien het een biologisch kerngezin betreft - DNA-onderzoek.
Het overleggen van één onofficieel document is in de regel onvoldoende voor het aannemelijk maken van de identiteit of de gestelde familierelatie, aldus de staatssecretaris. Hij beoordeelt het geheel aan overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en kent aan documenten die zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen minder betekenis toe dan aan documenten die zijn gebaseerd op andere documenten of verklaringen.
5.2. Verder heeft de staatssecretaris op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij een huwelijk beschouwt als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk als zo'n huwelijk als rechtsgeldig wordt aangemerkt volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten. In dat geval beoordeelt hij of de desbetreffende vreemdeling een echtgenoot is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. In de situatie dat een huwelijk volgens de wetgeving van het desbetreffende land niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, beoordeelt de staatssecretaris of de desbetreffende vreemdeling een partner is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Dat een kerkelijk huwelijk volgens de Eritrese wetgeving rechtsgeldig is en dat het dan, gelet op artikel 10:31 van het BW, in Nederland rechtsgeldig is, neemt niet weg dat de desbetreffende vreemdeling het bestaan ervan moet bewijzen, aldus de staatssecretaris. Voorts heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij geen legalisatie eist van een Eritrese kerkelijke huwelijksakte en dat hij de hierop vermelde gegevens niet laat verifiëren door diplomatieke of consulaire ambtenaren. Hij heeft erop gewezen dat Nederland geen ambassade heeft in Eritrea. Omdat Eritrese kerkelijke huwelijksakten in verschillende vormen voorkomen, eist hij dat de desbetreffende vreemdeling een bewijs overlegt van inschrijving van zijn huwelijk in het register van de Eritrese burgerlijke stand. Hij heeft erop gewezen dat de Eritrese autoriteiten, gelet op de in het ambtsbericht 2017 beschreven procedure, voor inschrijving van een kerkelijk huwelijk in het register van de burgerlijke stand zelf ook meer eisen dan het overleggen van een kerkelijke huwelijksakte. De staatsecretaris is echter in beginsel bereid aanvullend onderzoek aan te bieden als een vreemdeling een Eritrese kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd zonder een bewijs van inschrijving als hiervoor bedoeld, als die vreemdeling consistent heeft verklaard dat hij zo'n bewijs niet kan overleggen omdat zijn huwelijk niet is ingeschreven. Die vreemdeling moet dan wel voldoen aan de voor aanvullend onderzoek gestelde vereisten, zoals weergegeven onder 5.1.
Beoordeling van het hoger beroep
6. In de grieven bestrijdt de vreemdeling de onder 4. weergegeven overwegingen van de rechtbank. Voor zover de vreemdeling aanvoert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een kerkelijke huwelijksakte voldoende is als bewijs van haar huwelijk omdat pogingen om een officiële huwelijksakte te bemachtigen niet zijn geslaagd en omdat de overgelegde kerkelijke huwelijksakte aantoont dat er een huwelijk en minstens een relatie is, faalt het betoog. Uit de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:1509, volgt dat de staatssecretaris niet gehouden is een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document zonder meer te beschouwen als bewijs van een rechtsgeldig huwelijk en dat artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet eraan in de weg staat dat de staatssecretaris een vreemdeling en referent in de gelegenheid stelt hun huwelijk aannemelijk te maken door middel van verklaringen.
Voorts voert de vreemdeling aan dat de rechtbank ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij de feitelijke gezinsband met de referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Het betoog faalt in zoverre eveneens, reeds omdat de vreemdeling niet toelicht waarom de rechtbank, die in de bestreden rechtsoverweging kenbaar is ingegaan op haar beroepsgrond over de tegengeworpen tegenstrijdigheden, dit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Dat de rechtbank die beroepsgrond heeft besproken bij haar beoordeling of de staatssecretaris zich al dan niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een partner is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 terwijl artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 van toepassing is, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de tegengeworpen tegenstrijdigheden heeft de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de vreemdeling en de referent hun huwelijk niet aannemelijk hebben gemaakt.
De grieven falen.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Verheij w.g. De Keizer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018
716. BIJLAGE
Vw 2000
Artikel 29
2 Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin; […]
Vc 2000
Paragraaf C2/4.1
Feitelijke gezinsband
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.
De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
Huwelijk en partnerschap
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.
Een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten is geen naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. De IND beschouwt een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten als een partnerschapsrelatie, mits sprake is van een duurzame, exclusieve relatie. […]