Einde inhoudsopgave
Verordening No. 19/65/EEG betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 24-01-2003
- Redactionele toelichting
Deze wijziging wordt toegepast vanaf 01-05-2004.
- Bronpublicatie:
16-12-2002, PbEG 2003, L 1 (uitgifte: 04-01-2003, regelingnummer: 1/2003)
- Inwerkingtreding
24-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2002, PbEG 2003, L 1 (uitgifte: 04-01-2003, regelingnummer: 1/2003)
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Mededingingsafspraken
Verordening van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen
DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 87,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Overwegende dat de bepalingen van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, overeenkomstig de bepalingen van lid 3 van hetzelfde artikel, buiten toepassing kunnen worden verklaard voor groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die voldoen aan de in laatstgenoemde bepalingen gestelde voorwaarden;
Overwegende dat de wijze van toepassing van artikel 85, lid 3, moet worden vastgesteld bij verordening op de grondslag van artikel 87;
Overwegende dat het, gezien het grote aantal aanmeldingen welke ter toepassing van Verordening no. 17(3) zijn ingediend, dienstig is dat de Commissie, ten einde haar taak te verlichten, in staat wordt gesteld bij verordening de bepalingen van artikel 85, lid 1, buiten toepassing te verklaren voor bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen;
Overwegende dat het dienstig is de voorwaarden nader vast te stellen waaronder de Commissie deze bevoegdheid, in nauw en voortdurend contact met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten, kan uitoefenen, wanneer voldoende ervaring is opgedaan bij individuele beschikkingen en het mogelijk zal zijn de groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen te omschrijven waarvoor de voorwaarden van artikel 85, lid 3, als vervuld kunnen worden beschouwd;
Overwegende dat de Commissie door haar optreden, met name door haar Verordening no. 153 (4), te kennen heeft gegeven dat geen lichtere procedure dan die omschreven in Verordening no. 17 in overweging kan worden genomen voor bepaalde soorten overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke in het bijzonder aanleiding kunnen geven tot het vervalsen van de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt;
Overwegende dat de Commissie krachtens artikel 6 van Verordening no. 17 kan bepalen dat een beschikking overeenkomstig artikel 85, lid 3, van het Verdrag terugwerkende kracht heeft; dat het dienstig is dat de Commissie een dergelijke bepaling eveneens bij verordening kan vaststellen;
Overwegende dat krachtens artikel 7 van Verordening no. 17 overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen aan het verbod van artikel 85, lid 1, kunnen worden onttrokken door een beschikking van de Commissie, met name indien zij zodanig worden gewijzigd dat zij voldoen aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 85, lid 3; dat het gewenst is dat de Commissie ten gunste van deze overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bij verordening hetzelfde kan voorzien indien zij zodanig worden gewijzigd dat zij vallen onder een groep, omschreven in een ontheffingsverordening;
Overwegende dat de Commissie, daar een ontheffing niet kan worden verkregen indien niet wordt voldaan aan de in artikel 85, lid 3, gestelde voorwaarden, de bevoegdheid moet hebben om bij beschikking de voorwaarden vast te stellen waaraan een overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging zal moeten voldoen, die wegens bijzondere omstandigheden bepaalde, met artikel 85, lid 3, onverenigbare gevolgen blijkt te hebben,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB no. 81 van 27. 5.1964, blz. 1275/64.
PB no. 197 van 30.11.1964, blz. 3320/64.
PB no. 13 van 21. 2. 1962, blz. 204/62 (Verordening no. 17, gewijzigd door Verordening no. 59 — PB no. 58 van 10. 7. 1962, blz. 1655/62 — en door Verordening no. 118/63/EEG — PB no. 162 van 7. 11. 1963, blz. 2696/63).
PB no. 139 van 24. 12.1962, blz. 2918/62.