Einde inhoudsopgave
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 3.22.5 Afwijzingsgronden
Geldend
Geldend van 01-04-2019 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
25-01-2019, Stcrt. 2019, 5087 (uitgifte: 01-02-2019, regelingnummer: WJZ/18203642)
- Inwerkingtreding
01-04-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-01-2019, Stcrt. 2019, 5087 (uitgifte: 01-02-2019, regelingnummer: WJZ/18203642)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
- a.
het thema waarop het thematisch technology transferplan gericht is, onvoldoende aantoonbaar sterk potentieel heeft, vanuit een excellente wetenschappelijke basis, voor innovaties van processen, producten of diensten met een hoge economisch en maatschappelijk toegevoegde waarde;
- b.
het thematisch technology transferplan onvoldoende is onderbouwd;
- c.
onvoldoende vertrouwen bestaat dat het thematisch technology transferplan naar behoren wordt uitgevoerd;
- d.
uit de aanvraag niet of onvoldoende blijkt hoe de subsidieaanvragers zullen voldoen aan de toepasselijke subsidieverplichtingen, bedoeld in de artikelen 3.22.8 en 3.22.9;
- e.
onvoldoende aannemelijk is dat het thematisch technology transferfonds gedurende de fondsperiode daadwerkelijk beschikt over de middelen die de fondspartij of fondspartijen aan het investeringsbudget bijdraagt of bijdragen;
- f.
onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds de capaciteiten hebben voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer hiervan op een wijze zoals bij participatiemaatschappijen gebruikelijk is;
- g.
de belangen van de Staat kunnen worden geschaad bij de uitvoering van het fondsplan.
2.
De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, voor het uitvoeren van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, is zes jaar.
3.
Onverminderd het eerste en tweede lid beslist de minister afwijzend op het deel van een aanvraag dat ziet op subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel b, indien de subsidie voor deze activiteiten niet op grond van de algemene de-minimisverordening verstrekt kan worden.