HR, 09-11-2010, nr. 08/04020 B
ECLI:NL:HR:2010:BL1708
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-11-2010
- Zaaknummer
08/04020 B
- LJN
BL1708
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL1708, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑11‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL1708
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑11‑2010
Inhoudsindicatie
OM n.o. in cassatieberoep. Art. 577c Sv jo. art. 446 Sv. Vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang. Art. 446 Sv bepaalt dat in beginsel voor het OM cassatieberoep tegen beschikkingen slechts open staat voor zover de vordering niet is toegewezen. De tekst van art. 577c.6 Sv duidt erop dat van toewijzing van de bedoelde vordering sprake is indien het verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang is verleend en dat het bepalen van de duur van de lijfsdwang niet geschiedt op die vordering van de OvJ. Dat zou i.c. betekenen dat de vordering is toegewezen en dat de A-G, gelet op art. 446 Sv, in het cassatieberoep niet kan worden ontvangen. De vraag rijst of in dit opzicht met name aan de tekst van art. 577c.6 Sv beslissende betekenis toekomt. Voor een extensieve interpretatie van art. 577c Sv die erop neerkomt dat bedoelde vordering mede de duur van de lijfsdwang omvat, zou reden kunnen zijn indien de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling erop wijst dat de wetgever, niettegenstaande de voor die bepaling gekozen formulering, h.b. en beroep in cassatie voor het OM ook heeft willen openstellen tegen de beslissing waar het duur van de lijfsdwang betreft. Aan de wetsgeschiedenis zijn echter geen argumenten ten gunste van deze opvatting te ontlenen. Ook overigens bestaat geen grond voor een uitleg van art. 577c Sv, die, gelet op art. 446 Sv, het OM een ruimere mogelijkheid biedt tot het instellen van beroep dan die welke uit de tekst van die bepaling voortvloeit. Voor een dergelijke interpretatie zou aanleiding kunnen bestaan indien voor de vo wel beroep mogelijk zou zijn tegen de beslissing van de rechter omtrent de duur van de lijfsdwang. Voor de vo staat echter in het geheel geen beroep open tegen de beslissing op een vordering als waarvan hier sprake is. Die aldus bestaande ongelijkheid in de positie van de vo enerzijds en die van het OM anderzijds zou nog worden vergroot indien door een extensieve uitleg van art. 577c Sv het OM de mogelijkheid zou worden geboden ook tegen de bepaling van de duur van de lijfsdwang in beroep te komen. Er is daarom geen aanleiding art. 577c Sv aldus te lezen dat de daar bedoelde vordering mede de duur van de lijfsdwang omvat.
9 november 2010
Strafkamer
Nr. 08/04020 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 april 2008, nummer 20/000539-03, betreffende de vordering die strekt tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang als bedoeld in artikel 577c, van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[Verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Procesgang
(i) De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft op de voet van art. 577c, vierde lid, Sv gevorderd "dat de raadkamer aan de advocaat-generaal verlof verleent tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 1095 dagen";
(ii) Het dictum van de bestreden beschikking luidt:
"Wijst de vordering van de advocaat-generaal toe, met dien verstande dat verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van zes maanden wordt verleend".
(iii) De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft beroep in cassatie ingesteld.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Art. 577c Sv luidt voor zover hier van belang:
"1. Indien de veroordeelde niet aan het vonnis of arrest waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaar verlenen.
2. De vordering tot het verlenen van het verlof wordt ingesteld en behandeld door de raadkamer van het gerecht waarbij de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld.
3. (...)
4. De vordering wordt niet toegewezen indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is aan de betalingsverplichting te voldoen.
5. (...)
6. Bij toewijzing van de vordering bepaalt de raadkamer de duur van de lijfsdwang. Op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de verdachte of ambtshalve kan de raadkamer de omvang van het nog verschuldigde bedrag vaststellen. De toepassing van de lijfsdwang heft de verschuldigdheid niet op. De beslissing van de raadkamer wordt aan de veroordeelde betekend. Artikel 564 is van overeenkomstige toepassing.
7. (...)".
3.2. Ingevolge art. 446 Sv staat, voor zover bijzondere bepalingen niet anders regelen, voor het openbaar ministerie beroep in cassatie tegen beschikkingen slechts open voor zover daarbij een krachtens gemeld wetboek genomen vordering niet is toegewezen.
3.3. De tekst van art. 577c, zesde lid, Sv duidt erop dat van toewijzing van de daar bedoelde vordering sprake is indien het verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang is verleend en dat het bepalen van de duur van de lijfsdwang niet geschiedt op die vordering van de officier van justitie. Dat zou voor het onderhavige geval betekenen dat de vordering is toegewezen en dat de Advocaat-Generaal bij het Hof, gelet op art. 446 Sv, in het cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
De vraag rijst of in dit opzicht aan de tekst van art. 577c Sv, en dan met name aan de bewoordingen van het zesde lid van die bepaling, beslissende betekenis toekomt. Voor een extensieve interpretatie van art. 577c Sv die erop neerkomt dat bedoelde vordering mede de duur van de lijfsdwang omvat, zou reden kunnen zijn indien de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling erop wijst dat de wetgever, niettegenstaande de voor die bepaling gekozen formulering, hoger beroep en beroep in cassatie voor het openbaar ministerie ook heeft willen openstellen tegen de beslissing waar het duur van de lijfsdwang betreft. Aan de geschiedenis van de totstandkoming van art. 577c Sv zijn echter geen argumenten ten gunste van deze opvatting te ontlenen.
Ook overigens bestaat geen grond voor een uitleg van art. 577c Sv, die, gelet op art. 446 Sv, het openbaar ministerie een ruimere mogelijkheid biedt tot het instellen van beroep dan die welke uit de tekst van die bepaling voortvloeit. Voor een dergelijke interpretatie zou aanleiding kunnen bestaan indien voor de veroordeelde wel beroep mogelijk zou zijn tegen de beslissing van de rechter omtrent de duur van de lijfsdwang. Voor de veroordeelde staat echter in het geheel geen beroep open tegen de beslissing op een vordering als waarvan hier sprake is. Die aldus bestaande ongelijkheid in de positie van de veroordeelde enerzijds en die van het openbaar ministerie anderzijds zou nog worden vergroot indien door een extensieve uitleg van art. 577c Sv het openbaar ministerie de mogelijkheid zou worden geboden ook tegen de bepaling van de duur van de lijfsdwang in beroep te komen.
Er is daarom geen aanleiding art. 577c Sv aldus te lezen dat de daar bedoelde vordering mede de duur van de lijfsdwang omvat.
3.4. De Advocaat-Generaal bij het Hof kan derhalve in zijn cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Slotsom
Het voorgaande brengt mee dat het middel buiten bespreking moet blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de Advocaat-Generaal bij het Hof niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2010.