Rb. Amsterdam, 11-08-2021, nr. C/13/692412 / HA ZA 20-1109
ECLI:NL:RBAMS:2021:4140
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
11-08-2021
- Zaaknummer
C/13/692412 / HA ZA 20-1109
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2021:4140, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑08‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2021-0257
Jurisprudentie Erfrecht 2021/161 met annotatie van Lieber, J.H.
FJR 2022/23.1
JERF 2021/161 met annotatie van Lieber, J.H.
JERF Actueel 2021/363
FJR 2024/28.6
FJR 2024/28.24
Uitspraak 11‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Concept-testament geldt niet als wettig opgemaakt notarieel testament (artikel 4:94 BW). De woning valt in de nalatenschap. Vaststelling vergoeding van in de woning gedane investeringen en overige vergoedingen. Opheffing beslag op de woning.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/692412 / HA ZA 20-1109
Vonnis van 11 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in het incident,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.M. Verbrugge te Heemstede,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in het incident,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.C. Leenhouts te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 22 oktober 2020, met producties;
- -
de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties;
- -
het tussenvonnis van 7 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- -
de akte vermeerdering eis, tevens houdende provisionele vordering van [gedaagde] , met producties, door de rechtbank ontvangen op 30 juni 2021;
- -
de brief van 1 juli 2021 van [eiseres] , waarin een eiswijziging is geformuleerd en nadere producties (36 t/m 47) zijn overgelegd;
- -
het e-mailbericht van 1 juli 2021 van [eiseres] , waarin zij bezwaar heeft gemaakt tegen de akte vermeerdering van eis van [gedaagde] ;
- -
het e-mailbericht van de rechtbank van 8 juli 2021 aan partijen, waarin het bezwaar van [eiseres] is afgewezen.
1.2.
Op 13 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] is verschenen, tezamen met mr. A.M. Verbrugge, advocaat, en met twee belangstellenden: mevrouw [belangstellende 1] , en de heer [belangstellende 2] . [gedaagde] is verschenen, tezamen met mr. M.C. Leenhouts, advocaat, en met zijn zuster mevrouw [naam 1] en haar echtgenoot, de heer [naam 2] . Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de rechtbank beantwoord. De zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling en de door [eiseres] en [gedaagde] overgelegde verklaringen zijn in het dossier gevoegd. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
Korte inhoud
1.3.
Deze zaak heeft betrekking op de nalatenschap van een onverwacht overleden fotograaf. De hoofdvraag is welke waarde toekomt aan een concept testament en overige aantekeningen van gedachten over de nalatenschap in de situatie waarin de overledene geen testament heeft vastgelegd overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke eisen. De rechtbank oordeelt dat de regels van erfrecht zonder testament moeten gelden, omdat er geen testament is dat met de daarvoor vereiste waarborgen tot stand is gekomen. Daarnaast beslist de rechtbank over een aantal nevenvorderingen, waaronder die tot afgifte van goederen en opheffing van een op de woning gelegd beslag.
2. De feiten
2.1.
Op 5 oktober 2019 is [erflater] (hierna: erflater) plotseling overleden. Erflater heeft twee broers (waarvan één [gedaagde] is) en twee zussen. [eiseres] is de partner van erflater. Erflater had geen kinderen.
2.2.
Erflater was fotograaf. [eiseres] is ook fotograaf.
2.3.
Tot zijn overlijden had erflater ruim 10 jaar een relatie met [eiseres] . Zij woonden sinds 2012 samen in de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.4.
In 2016 hebben erflater en [eiseres] de woning, die zij in eerste instantie samen huurden, gekocht van de verhuurder voor € 400.000,-. In de koopovereenkomst is als koper alleen erflater opgenomen en de naam van [eiseres] is met de pen toegevoegd. In de leveringsakte zijn zowel erflater als [eiseres] als kopers vermeld, maar de naam van [eiseres] is met de pen doorgehaald. De leveringsakte is uitsluitend door erflater als koper ondertekend. Op 29 juli 2016 is de woning aan erflater geleverd.
2.5.
Ter financiering van de woning heeft erflater gebruik gemaakt van een erfenis. Daarnaast zijn erflater en [eiseres] verschillende leningen aangegaan bij familie en vrienden voor een totaalbedrag van € 110.000,-.
2.6.
Er is een concept samenlevingscontract opgesteld. Hierin is onder andere opgenomen dat bij overlijden van [eiseres] of erflater de eigendom van het huis in totaliteit zal overgaan naar de ander inclusief nog openstaande verplichtingen aan derden. Tevens bevat het een bepaling over het delen van de verkoopopbrengst van de woning in verhouding tot ieders ingebrachte kapitaal. Dit concept samenlevingscontract is niet ondertekend.
2.7.
Op 24 juni 2019 heeft de notaris een concept testament opgesteld voor erflater. Daarin is [eiseres] aangewezen als enig erfgenaam, indien zij - kort gezegd - op het moment van het overlijden van erflater nog steeds een relatie met erflater zou hebben. Voor het geval erflater op het moment van overlijden geen partner of kinderen zou hebben, had erflater in het concept testament de Stichting Prins Bernhard Cultuurfonds als enig erfgenaam benoemd. Ten tijde van het overlijden van erflater was er nog geen definitief testament door erflater bij een notaris vastgelegd.
2.8.
Blijkens een verklaring van erfrecht van 19 november 2019 hebben [gedaagde] en zijn broer en zussen de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. De broer en zussen hebben een boedelvolmacht aan [gedaagde] afgegeven.
2.9.
Op 19 november 2019 heeft [gedaagde] aan [eiseres] een brief overhandigd, waarin hij haar meedeelt dat zij de woning uiterlijk op 1 juni 2020 moet verlaten. Verder heeft hij haar in die brief erop gewezen dat onder de nalatenschap alle inboedelgoederen toebehorend aan erflater vallen, waaronder ook het werk van erflater (foto’s, negatieven, zijn encyclopedie, schilderijen en tekeningen).
2.10.
Bij vonnis van 19 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (zaaknummer C/13/683474 / KG ZA 20-400) [eiseres] onder meer veroordeeld de woning uiterlijk 21 december 2020 te ontruimen met alle daarin van harentwege aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van de erven [gedaagde] zijn.
2.11.
[eiseres] is tegen het vonnis van 19 juni 2020 in hoger beroep gekomen. Het hof Amsterdam heeft op 12 januari 2021 (zaaknummer 200.281.411/01) de uitspraak van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof heeft geoordeeld dat de door de voorzieningenrechter bepaalde ontruimingstermijn in de gegeven omstandigheden alleszins redelijk is en dat [eiseres] daarmee voldoende tijd is gegeven alternatieve woonruimte te vinden.
2.12.
Op 25 januari 2021 heeft [eiseres] de woning verlaten met medeneming van welhaast de gehele inboedel.
2.13.
Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [eiseres] verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op de woning, ten laste van [gedaagde] , tot een bedrag van € 88.000,-.
2.14.
Op 29 maart 2021 heeft [eiseres] beslag doen leggen op de woning.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiseres] vordert samengevat en na wijziging eis - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
a. een verklaring voor recht dat [eiseres] enig erfgenaam is van erflater;
b. een verklaring voor recht dat het ontwerp testament van 24 juni 2019 heeft te gelden als wettig opgemaakt notarieel testament van erflater;
Subsidiair
c. een verklaring voor recht dat er sprake is van een huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] ter zake de woning met ingang van 6 oktober 2019 tegen een huurprijs van maximaal € 720,- per maand exclusief gebruikslasten;
d. veroordeling van [gedaagde] het nagelaten werk van erflater aan [eiseres] af te geven, al of niet onder de voorwaarde dat zij hiervoor zorgdraagt zoals is weergegeven in het ontwerp testament van erflater van 24 juni 2019;
e. veroordeling van [gedaagde] aan [eiseres] te betalen:
1. een bedrag van € 9.858,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
2. een bedrag van € 6.413,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
3. een bedrag van € 6.740,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,
4. een bedrag van € 231,96 per maand aan lopende verplichtingen ter zake Glasdraad, Shurgard en Buckaroo vanaf 25 januari 2021 tot de datum waarop deze contracten zullen worden overgenomen door [gedaagde] of anderszins zullen worden beëindigd;
f. een verklaring voor recht dat [eiseres] door [gedaagde] zal worden gevrijwaard voor elke aanspraak van derden uit de leningovereenkomsten die ten behoeve van de woning met [eiseres] en [gedaagde] zijn gesloten;
Meer subsidiair
g. veroordeling van [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag gelijk aan 100% door een regionaal taxateur opgemaakt en NWWI-gevalideerd taxatierapport vastgestelde vrije verkoopwaarde van de woning, dan wel een bedrag van 50% van deze vrije verkoopwaarde, dan wel een bedrag van 10,58% van deze vrije verkoopwaarde, dan wel enig ander door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
h. de vorderingen zoals weergegeven onder sub d tot en met f;
In alle gevallen
i. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert - samengevat en na wijziging eis - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
In het incident
a. het beslag op het recht van erfpacht met betrekking tot de woning op te heffen en aan [eiseres] voor de duur van het geding een verbod op te leggen tot het leggen van beslag op de woning, op straffe van een dwangsom van € 20.000,- voor iedere overtreding van dit verbod;
In de hoofdzaak
met betrekking tot de woning
b. een verklaring voor recht dat [eiseres] de woning per 6 april 2020, althans een in goede justitie te bepalen datum had moeten verlaten;
c. een verklaring voor recht dat [eiseres] aan de nalatenschap is verschuldigd een gebruiksvergoeding voor de woning c.q. schadevergoeding, te bepalen op:
1. € 1.300,- per maand vanaf 6 april 2020 ter zake misgelopen huur,
2. € 6.319,07 ter zake alle lasten met betrekking tot de woning over de periode 6 oktober 2019 tot 25 januari 2021,
3. € 708,82 ter zake de rente op de uitstaande leningen over de periode van 6 april 2020 tot en met 25 januari 2021,
4. € 255,56 ter zake de rente op de uitstaande leningen over de periode dat beslag ligt (29 maart 2021 tot 13 juli 2021),
5. € 748,73 ter zake de lasten met betrekking tot de woning in de periode dat beslag ligt (29 maart 2021 tot 13 juli 2021),
althans in goede justitie te bepalen bedragen en data;
d. schadevergoeding wegens misbruik van procesrecht, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
e. alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
f. het beslag op het recht van erfpacht met betrekking tot de woning op te heffen en aan [eiseres] voor de duur van het geding een verbod op te leggen tot het leggen van beslag op de woning, op straffe van een dwangsom van € 20.000,- voor iedere overtreding van dit verbod;
g. een verklaring voor recht dat het beslag op de woning onrechtmatig is gelegd en [eiseres] te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
met betrekking tot roerende zaken
h. veroordeling van [eiseres] tot het doen van opgave waar de roerende zaken van erflater zich bevinden en veroordeling van [eiseres] tot afgifte aan [gedaagde] van alle roerende zaken van erflater die zij uit de woning heeft meegenomen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [eiseres] niet aan deze veroordeling voldoet;
i. een verklaring voor recht dat [eiseres] haar aandeel in de zaken die van haar en erflater gemeenschappelijk waren heeft verbeurd aan [gedaagde] , althans de erfgenamen en veroordeling van [eiseres] tot afgifte van deze goederen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [eiseres] niet aan deze veroordeling voldoet;
j. veroordeling van [eiseres] tot betaling van vervangende schadevergoeding indien de goederen van erflater en de goederen waarin [eiseres] haar aandeel heeft verbeurd niet binnen een door de rechtbank bepaalde termijn zijn afgegeven, deze schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
met betrekking tot intellectuele eigendom van erflater
k. veroordeling van [eiseres] tot het doen van opgave van alle door erflater vervaardigde fysieke en digitale kunstwerken, foto’s, negatieven en kopieën daaronder begrepen, die zij onder zich houdt, en veroordeling van [eiseres] tot afgifte daarvan aan [eiseres] ;
l. veroordeling van [eiseres] tot onttrekking aan het verkeer, vernietiging of onbruikbaarmaking van kopieën of back-ups van de werken van erflater;
m. een verbod tot het doen van inbreuk op het auteursrecht van erflater (waaronder ook valt het publiceren van de handtekening van erflater);
n. veroordeling van [eiseres] tot het uit de lucht halen en houden van de website www. [naam stichting] .nl en/of het wijzigen van de petitie www. [naam petitie] .nl, zodanig dat daarin de naam van erflater niet voorkomt;
o. veroordeling van [eiseres] tot het opheffen dan wel ontbinden van de stichting “ [naam stichting] ”, althans tot het veranderen van de naam en doelstelling van deze stichting zodanig dat de naam [erflater] hierin niet voorkomt, binnen één week na het in dezen te wijzen vonnis en een verbod om rechtspersonen op te richten waarin de naam “ [erflater] ” voorkomt,
p. sub k tot en met o, allen op straffe van een dwangsom;
in alle gevallen
j. veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Uiterste wil
4.1.
Op grond van artikel 4:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een uiterste wilsbeschikking alleen bij uiterste wil worden opgemaakt. Aan het opmaken daarvan stelt artikel 4:94 BW specifieke vormvereisten. Volgens dat artikel kan een uiterste wil, behoudens de in de wet aangegeven noodgevallen (artikelen 4:97 tot en met 4:107 BW), alleen worden opgemaakt bij een notariële akte of bij een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte. Het doel van deze formaliteiten is dat de notaris op het moment van het passeren van de akte kan nagaan of hetgeen in de akte is opgenomen op dat moment ook daadwerkelijk de uiterste wil van erflater is. Dit is ook de reden waarom een notaris, voordat tot het verlijden van de akte wordt overgegaan, mededeling doet van de zakelijke inhoud van die akte en daarop een toelichting geeft. De notariële akte waarborgt dat die de ware wil van erflater weergeeft. Een uiterste wil is nietig, indien aan de akte van uiterste wil of aan de akte van bewaargeving de vereiste ondertekening door de erflater ontbreekt (artikel 4:109 lid 1 BW).
4.2.
[eiseres] is van mening dat op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken van het wettelijk vormvoorschrift van artikel 4:109 BW en dat zij de enig erfgename van erflater is. [eiseres] heeft in dit verband - samengevat - het volgende aangevoerd. Erflater en [eiseres] hebben nagedacht over de gevolgen van hun overlijden. Het door erflater opgestelde concept samenlevingscontract vermeldt dat bij overlijden van een der partners de eigendom van de woning zal overgaan naar de ander. Dat dit de wens van erflater is, blijkt ook uit zijn e-mailbericht aan [eiseres] van 4 juni 2018 waarin erflater heeft geschreven: “1. Als ik overlijd = het huis van [eiseres] [ [eiseres] , toevoeging rechtbank] – zij erft het, niet mijn familie. 2. Als [eiseres] overlijd is het huis van mij, niet iemand van haar familie”. Ter uitvoering hiervan zijn partijen een advies- en regelingstraject ingegaan, begeleid door professionals. Partijen hebben op 4 juli 2018, op 15 april 2019 en op 24 juni 2019 besprekingen bij de notaris gehad. Het regelingstraject is uitgemond in het concept-testament van 24 juni 2019, dat door de notaris is opgesteld. Hierin heeft erflater [eiseres] aangewezen als enig erfgenaam en bij het eerder overlijden van [eiseres] het Prins Bernhard Cultuurfonds. Daarnaast heeft erflater deze uiterste wil ook kenbaar gemaakt naar derden toe. Vrienden van erflater en [eiseres] hebben in schriftelijke verklaringen opgesteld na het overlijden van erflater toegelicht - kort gezegd - dat erflater wilde dat bij zijn overlijden de woning en het werk van erflater aan [eiseres] toekwam en niet aan zijn familie. Indien niet [eiseres] maar [gedaagde] als erfgenaam van erflater heeft te gelden, dan druist dit zodanig in tegen de door erflater geuite wil dat dit onaanvaardbaar is. Erflater wilde juist voorkomen dat de woning en zijn werk naar zijn familie ging, omdat de familie slechts oog heeft voor financieel gewin en niet voor het instandhouden van het werk van erflater. [eiseres] wil wel, conform de wens van erflater, zijn levenswerk openbaar maken en zij heeft daarvoor, in tegenstelling tot [gedaagde] , de juiste ingangen in de foto- en kunstwereld. De enige reden dat het concept-testament nog niet was ondertekend door erflater is de vermelding van het juiste fonds als verwachter onder een tweetrapsmaking. Erflater was in afwachting van de acceptatie door een fonds (Anne Cornelis) van haar aanwijzing als “verwachter”. [eiseres] vindt dat de wens van erflater gerespecteerd moet worden, al is deze niet formeel bij een notaris bekrachtigd.
4.3.
[gedaagde] betwist dat het concept-testament moet worden aangemerkt als een geldig testament. Er is geen sprake van een notariële akte die door erflater is ondertekend, zoals artikel 4:109 BW voorschrijft voor het opmaken van de uiterste wil. [gedaagde] betwist daarnaast dat erflater standvastig was in zijn ideeën over zijn nalatenschap. Het was niet de bedoeling dat [eiseres] eigenaar zou worden van de woning. Erflater heeft de woning voor het grootste gedeelte gefinancierd met gelden die hij heeft geërfd en [eiseres] zat in een schuldhulptraject. Erflater heeft bij het passeren van de leveringsakte besloten dat [eiseres] geen eigenaar van de woning zou worden. Ook over het aanwijzen van het cultuurfonds twijfelde erflater. Het is steeds [eiseres] geweest die aandrong bij erflater op het opmaken van een testament. Dit blijkt wel uit een notitie van erflater die op 5 februari 2019 in de computer is opgeslagen, waarin erflater de voorkeur voor een samenlevingscontract uitspreekt in plaats van een testament, en een door erflater opgesteld concept-testament (in de computer opgeslagen op 15 april 2019) waarin het Prins Bernard Cultuurfonds tot enig erfgenaam is benoemd en niet [eiseres] . [gedaagde] betwist dat de enige reden dat het concept-testament nog niet was ondertekend door erflater gelegen was in het feit dat nog niet geheel duidelijk was welke cultuurinstelling verwachter zou moeten worden. De relatie tussen [eiseres] en erflater stond op springen, aldus [gedaagde] . [gedaagde] verwijst in dit verband naar een (ongedateerde) notitie van erflater, waaruit valt af te leiden dat [eiseres] continu dreigde erflater te verlaten. Een geplande reis naar Albanië was een testcase. Na die reis zou het stel beslissen of ze met elkaar zouden doorgaan. Het feit dat er veel strijd was, kan zeer wel een reden zijn geweest voor erflater om nog niet over te gaan tot het passeren van een testament waarbij hij [eiseres] tot zijn erfgenaam benoemde. In een e-mailbericht van 24 oktober 2017 van erflater aan [eiseres] geeft erflater aan dat hij niet weet hoe hij verder moet met [eiseres] . Daarnaast heeft [gedaagde] betwist dat de familie uit is op financieel gewin: de familie is juist altijd erg betrokken geweest bij het werk van hun broer en zij wil juist een goede bestemming vinden voor het werk van erflater. Een beroep op redelijkheid en billijkheid kan [eiseres] niet baten, al was het vanwege het feit dat artikel 6:248 lid 2 BW toepassing mist voor eenzijdige rechtshandelingen. Kortom erflater heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt, zodat [gedaagde] en zijn broer en zussen de enige erfgenamen van erflater zijn, aldus steeds [gedaagde] .
4.4.
De rechtbank stelt vast dat het concept-testament geen notariële akte of een aan de notaris in bewaring gegeven onderhandse akte betreft. De notaris heeft na twee gesprekken met erflater een concept-testament opgesteld en heeft het concept-testament tijdens een derde bespreking met erflater en [eiseres] doorgenomen. Dit concept-testament is niet ondertekend. [eiseres] heeft gesteld dat dit concept-testament in overeenstemming is met de wil van erflater, hetgeen [gedaagde] heeft betwist. [eiseres] heeft e-mailcorrespondentie met de verschillende cultuurinstellingen die erflater op het oog had als verwachter en verklaringen van vrienden van erflater overgelegd, die haar stelling ondersteunen. Deze uitlatingen vormen een indicatie dat erflater op het moment van het opstellen van het concept-testament de wil had om [eiseres] tot zijn erfgenaam te benoemen. Hiermee is echter nog niet gegeven dat ook op het moment van het passeren van de akte de wil van erflater nog steeds zou luiden zoals vastgelegd in het concept-testament. Het toetsingsmoment daarvoor is nu juist het verlijden van de notariële akte. Op dat moment zou de notaris alleen met erflater zijn geweest, in tegenstelling tot de eerdere gesprekken met de notaris waarbij [eiseres] aanwezig was, en zou hij aan de erflater mededeling doen van de zakelijke inhoud van die akte en daarop een toelichting geven. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de notariële akte de ware wil van erflater weergeeft. Vaststaat dat dit toetsingsmoment niet heeft plaatsgevonden. Dat erflater zijn uiterste wil ook zou hebben vastgelegd in een samenlevingscontract, zoals [eiseres] stelt en [gedaagde] betwist, maakt het voorgaande niet anders. De notariële akte waarborgt juist dat die de ware wil van erflater weergeeft.
4.5.
Daarnaast kan de rechtbank niet vaststellen dat, indien erflater voldoende tijd had gehad, erflater het concept-testament in dezelfde vorm had ondertekend. Weliswaar heeft [eiseres] betoogd dat de wil van erflater duidelijk was, maar op grond van hetgeen door [gedaagde] naar voren is gebracht, kan de rechtbank niet uitsluiten dat er na het opstellen van het concept-testament redenen waren geweest op grond waarvan erflater zijn laatste wil nog had willen veranderen. In ieder geval stond nog niet definitief vast wie de als verwachter begunstigde stichting zou zijn. Daarvoor was immers op 22 oktober 2019 een afspraak gepland met het Anna Cornelis Fonds. Daarnaast was er een zogenoemde scheidingsclausule in het concept-testament opgenomen (een voorbehoud voor het geval de relatie op het moment van het overlijden zou zijn geëindigd) en bevat het concept-testament met de hand bijgeschreven opmerkingen/notities. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat hetgeen is vastgelegd in het concept-testament overeenstemt met de uiterste wil van erflater op het moment van diens overlijden.
4.6.
Dit betekent dat er geen aanleiding is de in artikel 4:94 BW vermelde vormvereisten voor de uiterste wil buiten toepassing te laten. Het concept-testament van 24 juni 2019 geldt niet als wettig opgemaakt notarieel testament van erflater, zodat de vordering van [eiseres] weergegeven onder 3.1 sub b zal worden afgewezen. Dit lot deelt haar vordering weergegeven onder 3.1 sub a, aangezien [eiseres] een verklaring voor recht vordert dat zij enig erfgenaam van erflater is en deze vordering baseert op het concept-testament. Aangezien erflater niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap heeft beschikt, geldt het wettelijk versterferfrecht. Op grond daarvan zijn [gedaagde] en zijn broer en zussen de erfgenamen van erflater, en niet [eiseres] . Dat betekent dat de woning en het werk en overige goederen van erflater toekomen aan de familie [gedaagde] als erfgenamen. De nalatenschap dient overeenkomstig het versterferfrecht onder de familie [gedaagde] te worden verdeeld.
Huurovereenkomst?
4.7.
[eiseres] is van mening dat met haar periodieke betalingen aan erflater een tegenprestatie is geleverd voor haar verblijf in en het genot van de woning, zodat sprake is van een huurovereenkomst. Alhoewel deze betalingen staan geadministreerd als betaling op de afgesloten leningen ten behoeve van de aankoop van de woning, stelt [eiseres] dat zij met deze betalingen aan erflater huur heeft betaald. Volgens [eiseres] heeft zij tot eind 2020 (een periode van 54 maanden) in totaal een bedrag van € 42.302,66 aan erflater betaald, hetgeen neerkomt op een huurbedrag van ruim € 783,- per maand. De mondelinge huurovereenkomst ging in per 1 juli 2016 en geldt als voor onbepaalde tijd aangegaan. De huurovereenkomst wordt ondanks het overlijden van erflater/verhuurder onverminderd voortgezet, aldus [eiseres] .
4.8.
[gedaagde] heeft betwist dat erflater met [eiseres] een huurovereenkomst is aangegaan en dat de betalingen die [eiseres] aan erflater deed als huur gekwalificeerd dienen te worden.
4.9.
De rechtbank begrijpt de stelling van [eiseres] aldus dat zij, alhoewel zij de woning per 25 januari 2021 heeft verlaten, alsnog aanspraak blijft maken op de vermeende mondelinge huurovereenkomst. De stelling van [eiseres] dat tussen partijen een mondelinge huurovereenkomst tot stand is gekomen slaagt niet. Op geen enkele wijze is gebleken dat de wijze van bewoning van de woning door [eiseres] en erflater kan worden omschreven als die van huurder en verhuurder. De door haar aan erflater overgemaakte periodieke betalingen zijn uitdrukkelijk omschreven als aflossing van de leningen ten behoeve van de woning die zij gezamenlijk zijn aangegaan en blijkens de stukken ook als zodanig bedoeld door [eiseres] en erflater. [eiseres] heeft ten aanzien van het bestaan van de mondelinge huurovereenkomst verder niets aangevoerd. Dit betekent dat haar vordering weergegeven onder 3.1 sub c zal worden afgewezen. De rechtbank komt derhalve niet toe aan beoordeling van haar subsidiaire vordering.
Afgifte werk van erflater aan [eiseres]
4.10.
heeft gevorderd veroordeling van [gedaagde] het nagelaten werk van erflater aan [eiseres] af te geven, al of niet onder de voorwaarde dat zij hiervoor zorgdraagt zoals is weergegeven in het concept-testament van erflater van 24 juni 2019. Deze vordering zal worden afgewezen. Voor zover deze stelling van [eiseres] berust op het betoog dat zij enig erfgenaam is en op die grond het werk van erflater aan haar toekomt, faalt dit gelet op het oordeel zoals weergegeven onder 4.6. Het werk van erflater behoort tot de nalatenschap, waarvan de familie [gedaagde] erfgenaam is. Voor het geval haar stelling op een andere grondslag is gestoeld, slaagt dit evenmin aangezien [eiseres] daarvoor onvoldoende heeft gesteld.
Investering in de woning
4.11.
[eiseres] heeft het volgende gesteld. Zij is ten behoeve van de aankoop van de woning samen met erflater gezamenlijk diverse leningen met derden aangegaan. [eiseres] heeft sindsdien periodieke bijdragen (aflossing leningen) aan erflater overgemaakt, welke bijdragen erflater vervolgens op de leningen heeft voldaan. Onder verwijzing naar haar bankafschriften heeft [eiseres] gesteld dat zij tot het moment van overlijden van erflater in totaal € 35.888,95 ten behoeve van de woning heeft betaald. [eiseres] heeft daarbij toegelicht dat bij het voorgaande totaalbedrag de volgende door haar aan erflater overgemaakte kosten niet zijn meegerekend, te weten: energiekosten, WOZ, erfpacht, materiaalkosten onderhoud, afvalstoffenheffing, opstalverzekering, onderhoudskosten CV en loodgieter. Na het overlijden van erflater heeft [eiseres] de aflossingen direct aan de leninggevers betaald. Daarbij gaat het om drie aflossingen voor een totaalbedrag van € 5.780,-. Daarnaast heeft zij erfpachtcanon betaald, te weten € 633,71. Samen € 6.413,71. [eiseres] stelt dat zij totaal € 42.302,66 in de woning heeft geïnvesteerd en dat zij op grond hiervan voor de helft eigenaar van de woning is. Indien gezamenlijke eigendom van de woning niet wordt aangenomen, dan heeft [eiseres] recht op een bedrag ter grootte van haar geïnvesteerd aandeel in de aankoopprijs van de woning (€ 42.302,66 op € 400.000,- is 10,58%) afgezet tegen de getaxeerde marktwaarde ten tijde van het ten deze te wijzen vonnis.
4.12.
[gedaagde] heeft weliswaar erkend dat [eiseres] heeft bijgedragen aan de aflossing van de leningen, maar heeft aangevoerd dat deze bedragen niet zijn onderbouwd en gespecificeerd. Voor zover [eiseres] enig recht heeft op een vergoeding op de nalatenschap, kan deze vergoeding uitsluitend zien op nominale bedragen gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707, aldus [gedaagde] .
4.13.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het betoog van [eiseres] dat de woning gezamenlijk eigendom van erflater en haar was als gevolg van de door haar ten behoeve van de woning van erflater gedane betalingen faalt. Zoals reeds overwogen, is de woning uitsluitend geleverd aan erflater en is [eiseres] geen erfgenaam van erflater. De medefinanciering van [eiseres] kan uitsluitend leiden tot een vordering op de nalatenschap, maar niet tot mede-eigendom. Uit de door [eiseres] aangevoerde feiten is af te leiden dat partijen kennelijk hebben overwogen iets vast te leggen over een belang (mogelijk overeenkomend met de omvang van de bijdrage van [eiseres] ) van [eiseres] in de woning, maar tot een vaststelling of vastlegging van een zodanige afspraak is het niet gekomen. [eiseres] heeft verwezen naar het concept samenlevingscontract (2.6) op grond waarvan zij recht zou hebben op een deel van de verkoopwaarde van de woning naar verhouding van het ingebrachte kapitaal. [gedaagde] heeft echter betwist dat dit concept samenlevingscontract door erflater is opgesteld en een geldende afspraak weergeeft. [eiseres] heeft verder geen aanknopingspunten aangereikt waarmee haar stelling wordt onderbouwd. De vorderingen tot vergoeding van een bedrag gelijk aan 10,58%, 50% of 100% van de verkoopwaarde van de woning (onder 3.1 onder g) worden daarom afgewezen. Wel heeft [eiseres] recht op een vergoeding van haar investeringen in de woning. Nu de woning in de nalatenschap valt heeft [eiseres] recht op vergoeding voor de betalingen die zij heeft verricht die de bedoeling hadden een investering van haar in de woning te vormen. Deze vergoeding is beperkt tot het nominale bedrag aan investeringen. Aangezien de in de wet opgenomen beleggingsleer (artikel 1:87 BW) niet van toepassing is op ongehuwd samenwonenden, geldt dat de over een periode van 1 juli 2016 tot en met het overlijden van erflater in de woning gedane investeringen een nominale vergoeding opleveren, ongeacht de huidige marktwaarde van de woning.
4.14.
De rechtbank berekent de vergoeding van [eiseres] aan de hand van de door haar overgelegde bankafschriften. Hieruit volgt dat [eiseres] voor een totaalbedrag van € 32.710,94 heeft geïnvesteerd in de woning van erflater. Ter onderbouwing hiervan dient het volgende overzicht.
Datum overschrijving | Omschrijving | Bedrag |
22-06-2016 | Gift [eiseres] huis | € 5.000,- |
28-07-2016 | Termijn 1 leningen huis | € 1.000,- |
28-09-2016 | Lening huis termijn nr 2 | € 800,- |
21-10-2016 | Lening huis termijn nr 3 | € 800,- |
23-11-2016 | Lening huis termijn nr 4 | € 800,- |
01-12-2016 | Lening huis termijn nr 5 | € 1.000,- |
15-12-2016 | Lening huis termijn nr 6 | € 800,- |
€ 10.200 | ||
26-01-2017 | Lening huis termijn nr 7 | € 800,- |
02-03-2017 | Lening huis termijn nr 8 | € 800,- |
31-03-2017 | Lening huis termijn nr 9 | € 800,- |
27-04-2017 | Lening huis | € 1.000,- |
11-05-2017 | ½ canon erfpacht 5 maanden 2016 | € 268,64 |
24-05-2017 | ½ erfpacht 2017 deel 1 | € 316,85 |
24-05-2017 | Lening huis | € 800,- |
24-07-2017 | Materiaalkosten renovatie huis | € 225,45 |
29-11-2017 | Lening + onderhoud huis | € 800,- |
22-11-2017 | Lening huis | € 1.000,- |
27-12-2017 | Lening en onderhoud huis | € 1.600,- |
€ 8.410,94 | ||
29-01-2018 | Lening en onderhoud huis | € 800,- |
11-05-2018 | Lening huis + onderhoud | € 1.600,- |
05-06-2018 | Lening + onderhoud huis | € 1.500,- |
20-06-2018 | Lening + onderhoud huis | € 1.500,- |
30-07-2018 | Lening – onderhoud huis | € 500,- |
€ 5.900,- | ||
18-02-2019 | Lening + onderhoud huis | € 1.000,- |
29-04-2019 | Lening + onderhoud huis | € 700,- |
24-06-2019 | Lening huis | € 4.000,- |
01-07-2019 | Lening huis | € 1.000,- |
01-07-2019 | Lening huis | € 1.000,- |
30-07-2019 | Lening huis | € 500,- |
€ 8.200,- | ||
Totaal € 32.710,94 |
4.15.
De kosten die verband houden met het gebruik van de woning, de zogenaamde gebruikskosten, worden buiten beschouwing gelaten, zoals [eiseres] ook heeft erkend. De volgende op de bankafschriften omschreven kosten leiden niet tot een vergoeding van [eiseres] op de nalatenschap: lening van Jan Ferwerda, teruggave lening of terugbetaling schuld, energiekosten, waterschapsbelasting, WOZ (waarvan niet duidelijk is of het gebruikslasten of eigenaarslasten betreft), afvalstoffenheffing en verzekering huis.
4.16.
Het voorgaande betekent dat [eiseres] recht heeft op een vergoeding van € 32.710,94 door de nalatenschap. Dit bedrag zal worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
Vergoeding van € 9.858,- ter zake uitvaart en notariskosten
4.17.
[eiseres] vordert de kosten van de door haar betaalde uitvaart van erflater. [gedaagde] betwist dat [eiseres] deze kosten op de nalatenschap kan verhalen, aangezien zij als niet-erfgenaam opdracht heeft gegeven tot de uitvaart en de uitvaart heeft betaald. In dat geval ontbreekt er een wettelijke bepaling op grond waarvan [eiseres] de uitvaartkosten ten laste van de nalatenschap zou kunnen brengen, aldus [gedaagde] .
4.18.
In artikel 4:7 lid 1 sub b BW worden de kosten van de uitvaart aangemerkt als een schuld van de nalatenschap. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij als enig erfgenaam van erflater meende de uitvaart te mogen regelen. Dat [eiseres] zoals thans geoordeeld niet als erfgenaam heeft te gelden, neemt niet weg dat zij de opdracht tot de uitvaart overeenkomstig het artikel heeft gegeven. Het feit dat partijen onenigheid hebben gehad over de wijze waarop invulling is gegeven aan de uitvaart van erflater, brengt niet met zich mee dat de kosten die [eiseres] heeft gemaakt en die op zichzelf niet onredelijk zijn, niet voor rekening van de nalatenschap zouden moeten komen. De rechtbank ziet daarom aanleiding de kosten van de uitvaart ad € 8.537,88,- toe te wijzen. De kosten voor de overlijdensadvertentie in het Parool van € 306,- worden afgewezen. De kosten van de notaris van € 1.014,- dienen ten laste van de nalatenschap te komen, aangezien uit de overgelegde declaratie gericht aan erflater blijkt dat deze kosten zien op werkzaamheden rondom het concept-testament in opdracht van erflater. Een bedrag van € 9.551,88 wordt toegewezen. De over het toe te wijzen bedrag gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
Vergoeding van € 6.413,71 ter zake aflossingen en erfpachtcanon 2020
4.19.
[eiseres] vordert de over het jaar 2020 gedane aflossingen op de ten behoeve van de woning gesloten leningen, te weten een bedrag van € 3.210,-, een bedrag van € 500,- en een bedrag van € 2.070,-, alle drie betaald op 15-07-2020 aan de crediteuren. Daarnaast vordert [eiseres] een bedrag van € 633,71 ter zake door haar betaalde erfpachtcanon over het jaar 2020.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde bedragen zijn overgemaakt aan in de leningsovereenkomst opgenomen crediteuren. Zoals reeds overwogen, heeft [eiseres] voor haar medefinanciering in de woning recht op een vergoeding. De rechtbank zal derhalve € 5.780,- toewijzen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal als onbestreden worden toegewezen.
4.21.
De door [eiseres] gevorderde kosten van erfpacht worden afgewezen, aangezien [gedaagde] deze kosten reeds voor zijn rekening heeft genomen blijkens het overgelegde bankafschrift en [eiseres] geen bewijs van betaling heeft overgelegd.
Vergoeding van € 6.740,- ter zake aflossingen 2021
4.22.
[eiseres] vordert de over het jaar 2021 gedane aflossingen op de leningen voor de woning, te weten een totaalbedrag van € 6.740,-. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat [eiseres] op 24 juni 2021 aan een viertal crediteuren bedragen heeft overgemaakt tot dit totaalbedrag. Zij heeft derhalve recht op vergoeding van deze bedragen op de nalatenschap. De rechtbank zal het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, toewijzen.
Vergoeding van € 231,96 per maand ter zake Glasdraad, Shurgard en Buckaroo
4.23.
[eiseres] stelt dat de ten behoeve van de woning lopende verplichtingen voor Glasdraad (internet-netwerk) en de kosten van de opslag van de inboedel bij Shurgard en Buckaroo van haar rekening worden afgeschreven. Zij vordert vergoeding van deze kosten vanaf de dag dat zij de woning heeft verlaten (25 januari 2021) tot de dag waarop deze contracten zullen zijn overgenomen door [gedaagde] of anderszins zullen worden beëindigd.
4.24.
[gedaagde] heeft betwist dat deze kosten ten laste van de nalatenschap komen, omdat [eiseres] er zelf voor gekozen heeft deze kosten te maken.
4.25.
De rechtbank wijst de door [eiseres] gevorderde kosten af. Zoals door [gedaagde] ter zitting toegelicht en niet weersproken door [eiseres] , heeft zij in weerwil van het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (zie 2.10) de inboedel van erflater uit de woninggehaald. Als zij de inboedel overeenkomstig de wens van [gedaagde] en de instructie van de voorzieningenrechter had achtergelaten, waren er geen opslagkosten gemaakt. Deze ten onrechte gemaakte kosten kunnen niet op de nalatenschap verhaald worden. Daarnaast heeft [eiseres] ter zitting te kennen gegeven dat zij ook haar eigen inboedel uit de woning heeft ontruimd en heeft opgeslagen. De rechtbank gaat ervan uit dat het niet haar bedoeling zal zijn dat deze kosten door de nalatenschap dienen te worden gedragen. De kosten voor de aansluiting van het internet betreffen gebruikslasten. Het was aan [eiseres] ervoor te zorgen dat zij deze overeenkomst tijdig zou opzeggen of aan te tonen dat deze overeenkomst op naam van erflater stond, in welk geval zij [gedaagde] in staat had moeten stellen te beslissen over handhaving of opzegging van de overeenkomst. [eiseres] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, waarom deze kosten ten laste van de nalatenschap zouden moeten komen.
4.26.
In totaal zal een bedrag van € 54.782,82 (€ 32.710,94 + € 9.551,88 + € 5.780,- +
€ 6.740,-) aan [eiseres] worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.27.
De gevorderde rente over de bedragen die de rechtbank zal toewijzen zal als onbetwist eveneens worden toegewezen.
Vrijwaring aanspraak van derden uit de leningovereenkomsten
4.28.
De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht dat zij zal worden gevrijwaard voor aanspraken van derden uit leningsovereenkomsten (zie 3.1 onder f) zal worden afgewezen, omdat zij bij die vordering geen belang heeft. [eiseres] is weliswaar hoofdelijk aansprakelijk, maar tussen partijen staat vast en ook [gedaagde] heeft ter zitting bevestigd dat in de onderlinge verhouding tussen [eiseres] en de nalatenschap de gehele schuld onder de leningovereenkomsten de nalatenschap aangaat, omdat de woning in haar geheel aan de nalatenschap toekomt. Daarnaast heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat hij de openstaande leningen op de woning zal voldoen uit de verkoopopbrengst van de woning en dat hij de aflossing van de schulden inclusief betaling van de rente niet zal verhalen op [eiseres] . De verkoopopbrengst zal daarvoor ook (ruimschoots) toereikend zijn. Gelet hierop heeft [eiseres] geen belang meer bij deze vordering.
Proceskosten
4.29.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de in de beslissing te vermelden wijze.
in reconventie
4.30.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de akte vermeerdering van eis van [gedaagde] . Zij stelt dat [gedaagde] zijn vorderingen zoals aanvankelijk ingesteld bij zijn conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende eis in reconventie integraal heeft gewijzigd en dat [gedaagde] geheel nieuwe vorderingen heeft ingesteld. [eiseres] is kort gezegd van mening dat [gedaagde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ingestelde bijkomende reconventionele vorderingen op grond van de goede procesorde.
4.31.
De eis in reconventie moet dadelijk bij het antwoord worden ingesteld en gedaagde dient zijn verweer te concentreren (artikel 128 lid 3 jo artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Dit neemt niet weg dat een procespartij twee weken voor de zitting de eis kan wijzigen, mits deze eiswijziging voldoende samenhang vertoont met de oorspronkelijke vordering. In dit geval is er geen sprake van een onvoldoende samenhang. De gewijzigde reconventionele vorderingen hebben dezelfde context als de eerder bij conclusie van antwoord ingestelde vorderingen en hebben betrekking op hetzelfde feitencomplex, zij het dat zij mede betrekking hadden op nieuwe feitelijke ontwikkelingen in de verhouding tussen partijen. Daar komt bij dat [gedaagde] reeds voor de wijziging van zijn eis [eiseres] heeft ingelicht over de te nemen akte wijziging eis. Daarnaast heeft [eiseres] voldoende gelegenheid gekregen om op de gewijzigde reconventionele vorderingen te reageren, zeker gelet op de beperkte onderbouwing daarvan door [gedaagde] . [eiseres] is in haar verweer niet onredelijk bemoeilijkt.
In het incident
4.32.
Omdat de rechtbank tegelijkertijd uitspraak doet in de hoofdzaak en in het incident heeft [gedaagde] geen belang bij een beoordeling van zijn vordering in het incident naast de beoordeling van de overeenkomstige vordering in de hoofdzaak. De vordering in incident zal worden afgewezen. Aangezien de incidentele vordering tevens als een reconventionele vordering in de hoofdzaak is ingesteld en de vorderingen gezamenlijk behandeld zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding om in het incident een proceskostenveroordeling uit te spreken.
In de hoofdzaak
Het beslag
4.33.
De rechtbank ziet aanleiding om als eerste de vorderingen omtrent het beslag te behandelen. [gedaagde] is van mening dat het door [eiseres] op 29 maart 2021 gelegde conservatoire beslag op de woning dient te worden opgeheven. Hij heeft allereerst aangevoerd dat het beslag onrechtmatig is. [eiseres] weet dat zij geen erfgenaam van erflater is en dus geen recht heeft op de woning. [eiseres] heeft geen beslag gelegd ter bewaring van haar recht, maar uitsluitend om de verkoop van de woning te voorkomen en om de erfgenamen dwars te liggen. Dat is haar ook gelukt. De familie [gedaagde] had overeenstemming bereikt met een koper over de verkoop van de woning, maar door het beslag heeft [gedaagde] de woning noodgedwongen uit de verkoop moeten halen. Daarnaast is er geen enkele noodzaak tot het leggen van beslag op de woning. Alle vier de erfgenamen van erflater hebben zuiver aanvaard. Indien en voor zover [eiseres] een vordering op de nalatenschap zou hebben, dan overtreft de waarde van de woning die vordering ruimschoots. [gedaagde] heeft een spoedeisend belang bij opheffing van het beslag. Zolang er beslag ligt, kan de woning niet worden verkocht. Er is momenteel een koper voor de woning, zodat het beslag opgeheven dient te worden, aldus steeds [gedaagde] .
4.34.
[eiseres] heeft aangevoerd dat zij beslag op de woning heeft gelegd tot zekerheid van haar subsidiaire vorderingen. Het gelegde beslag betreft derhalve niet de gehele woning.
4.35.
Een beslag kan worden opgeheven, indien het onnodig is of een afweging van de wederzijdse belangen ertoe leidt dat belang van de beslagene bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden.
4.36.
Uit het beslagverlof van 25 maart 2021 blijkt dat het door [eiseres] gelegde beslag uitsluitend strekt tot de hoogte van de vordering die [eiseres] op de nalatenschap heeft. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar vordering verwezen naar de door haar gedane investeringen in de woning. In conventie is reeds beslist dat haar vordering op de nalatenschap tot een bedrag van € 54.782,82 toewijsbaar is. Hieruit volgt dat [eiseres] in beginsel een belang heeft bij handhaving van het beslag.
4.37.
Het voorgaande neemt niet weg dat gelet op de door [gedaagde] aangevoerde feiten en omstandigheden het beslag kan worden opgeheven. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat er op dit moment een koper is voor de woning die bereid is € 717.500,- te betalen, maar dat het beslag de verkoop van de woning belemmert. Ter zitting is de mogelijkheid onderzocht voor een alternatieve zekerheidsstelling, maar hiervan heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat een depot bij de notaris niet mogelijk bleek en de kosten van een bankgarantie erg hoog zijn. Het belang van [gedaagde] is er vooral in gelegen om de woning zo snel mogelijk te verkopen, zodat de kosten ten aanzien van de woning niet langer doorlopen. Daarnaast is verkoop van de woning nodig om de schulden van de nalatenschap te (kunnen) voldoen. Tegenover dit (spoedeisende) belang bij opheffing van het beslag heeft [eiseres] geen belang gesteld anders dan haar belang bij een verhaal van haar vordering. Haar vrees voor verduistering van het geld door de familie [gedaagde] acht de rechtbank ongegrond, aangezien de erfgenamen hebben toegezegd vorderingen op de nalatenschap uit de opbrengst van de woning te zullen voldoen en zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard en zij dus met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn voor de schulden van de nalatenschap (waaronder haar vordering). Daarnaast is ter zitting door [gedaagde] bevestigd dat er (na verkoop van de woning) voldoende middelen zijn om de vordering van [eiseres] te betalen en dat dat dan ook zal gebeuren. Het belang van [eiseres] bij het beslag op de woning staat niet in verhouding tot de inbreuk die daarmee wordt gemaakt op de belangen van [gedaagde] bij opheffing van het beslag. De vordering tot opheffing van het beslag zal worden toegewezen.
4.38.
De vordering van [gedaagde] om [eiseres] te verbieden tot het leggen van beslag op de woning zal worden afgewezen. Wel zal [eiseres] verplicht worden bij een eventueel verzoek om opnieuw beslag te leggen bij dat verzoek een afschrift van dit vonnis aan de voorzieningenrechter over te leggen op grond van haar verplichtingen onder artikel 21 Rv.
Onrechtmatig beslag op de woning?
4.39.
De door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat het beslag op de woning onrechtmatig is gelegd en [eiseres] te veroordelen tot schadevergoeding zal worden afgewezen. Gezien de toewijzing van een gedeelte van de vordering van [eiseres] in conventie kan niet worden gezegd dat [eiseres] kansloos is/was in haar vordering en dat het beslag op andere gronden onrechtmatig was is niet voldoende onderbouwd.
Ontruiming woning
4.40.
De door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres] de woning per 6 april 2020 had moeten verlaten wordt afgewezen. Het hof Amsterdam heeft in het arrest van 12 januari 2021 met bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter geoordeeld dat [eiseres] de woning kon blijven bewonen tot 21 december 2020. [gedaagde] heeft haar stelling dat zij uitsluitend recht had de woning tot 6 april 2020 te bewonen niet onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslissing van het hof op dit punt niet te volgen.
Gebruiksvergoeding c.q. schadevergoeding?
4.41.
[gedaagde] vordert een gebruiksvergoeding voor de woning van € 1.300,- per maand vanaf 6 april 2020 ter zake misgelopen huur. De rechtbank zal deze vordering toewijzen vanaf 21 december 2020. Vanaf dat moment had [eiseres] de woning dienen te verlaten. Tot 25 januari 2021 verbleef zij zonder recht of titel in de woning. Dit betreft afgerond een maand aan misgelopen huurinkomsten, zodat de vordering van [gedaagde] op dit punt zal worden toegewezen voor een bedrag van € 1.300,-. De wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van instelling van de vordering (16 december 2020) zal als onbestreden worden toegewezen.
4.42.
[gedaagde] vordert daarnaast vergoeding van alle lasten met betrekking tot de woning over de periode 6 oktober 2019 tot 25 januari 2021, in totaal een bedrag van € 6.319,07. [eiseres] heeft daartegenover gesteld dat zij de gebruikerslasten altijd heeft betaald. De rechtbank stelt vast dat in de periode dat [eiseres] in de woning heeft verbleven, de gebruikerslasten van de woning voor haar rekening komen. De eigenaarslasten verbonden aan de woning komen voor rekening van de nalatenschap. Aangezien [gedaagde] alle lasten vordert en de kosten niet heeft gespecificeerd, zal deze vordering worden afgewezen.
4.43.
[gedaagde] vordert verder € 708,82 aan rente op de uitstaande leningen over de periode van 6 april 2020 tot en met 25 januari 2021. Deze vordering zal worden afgewezen. [eiseres] heeft tot 21 december 2020 met recht in de woning verbleven. Voor het overige vallen de rentebetalingen onder de eigenaarslasten die niet [eiseres] maar de nalatenschap moet dragen. Datzelfde geldt voor de vordering van [gedaagde] tot betaling van € 255,56 aan rente op de uitstaande leningen over de periode dat het beslag ligt. Het beslag is niet onrechtmatig gelegd en weliswaar is gesteld dat er een koopovereenkomst was gesloten in die periode, maar niet gesteld of gebleken is dat de woning dan ook daadwerkelijk verkocht zou zijn.
4.44.
Tot slot vordert [gedaagde] € 748,73 aan lasten met betrekking tot de woning in de periode dat het beslag ligt (29 maart 2021 tot 13 juli 2021). Deze vordering zal bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens misbruik van procesrecht?
4.45.
[gedaagde] heeft veroordeling van [eiseres] gevorderd tot betaling van de werkelijke kosten die [gedaagde] voor deze procedure heeft moeten maken, op grond van misbruik van procesrecht. [gedaagde] heeft daartoe gesteld dat [eiseres] tegen beter weten in procedeert, terwijl zij weet dat zij geen schijn van kans maakt. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het evident is dat een concept-testament niet heeft te gelden als een geldige uiterste wil. [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging, terwijl [gedaagde] op hoge kosten wordt gejaagd door [eiseres] , aldus [gedaagde] . [eiseres] heeft de stellingen van [gedaagde] betwist en heeft hiertegenin gebracht - kort samengevat - dat zij meer dan gerechtvaardigd belang heeft bij haar vorderingen.
4.46.
Als uitgangspunt geldt dat de vordering tot vergoeding van alle in verband met deze procedure daadwerkelijk gemaakte kosten slechts toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het instellen van de vorderingen, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als [eiseres] haar vorderingen baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Uit de jurisprudentie volgt dat deze toetsing met terughoudendheid moet geschieden, in die zin dat het gebruik maken van processuele bevoegdheden slechts in zeer bijzondere gevallen als misbruik van bevoegdheid kan worden gekwalificeerd. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, al was het maar dat [eiseres] en [gedaagde] over en weer bedragen van elkaar te vorderen hebben. De vordering van [gedaagde] onder 3.4 sub d zal derhalve worden afgewezen.
Roerende zaken van erflater
4.47.
[gedaagde] heeft gevorderd veroordeling van [eiseres] tot het doen van opgave en afgifte van de roerende zaken van erflater. Hij heeft daartoe gesteld dat [eiseres] in weerwil van de uitspraak van het hof Amsterdam de roerende zaken van erflater niet heeft achtergelaten in de woning maar heeft meegenomen. Op een oude kast, een koelkast en een lamp na heeft [eiseres] de woning leeggehaald. [gedaagde] heeft een overzicht van erflaters roerende zaken in het geding gebracht (het betreft onder meer kunstwerken en publicaties van erflater, fotoapparatuur, boeken, cd’s en lp’s, inboedel, waaronder erfstukken). [eiseres] heeft geen recht op deze zaken van erflater en dient deze derhalve aan de nalatenschap te geven, aldus [gedaagde] .
4.48.
Zoals beslist in conventie onder 4.6, is [gedaagde] samen met zijn broer en twee zussen erfgenaam van de nalatenschap en daartoe behoren ook de roerende zaken van erflater. De voorzieningenrechter en het hof hebben al geoordeeld dat [eiseres] de woning diende te ontruimen met achterlating van de roerende zaken van erflater. [eiseres] houdt de roerende zaken van erflater zonder recht of titel onder zich en dient derhalve aan de erven op te geven waar deze zich bevinden en ze af te geven. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] op dit punt (onder 3.4 onder h) toewijzen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [eiseres] niet aan de veroordeling voldoet tot een maximum van € 25.000,-. Gelet op deze dwangsom zal de vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding indien [eiseres] de roerende zaken van erflater niet afgeeft (onder 3.4 onder j), worden afgewezen.
Gemeenschappelijke zaken
4.49.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiseres] haar aandeel in roerende zaken die van haar en erflater gemeenschappelijk waren op grond van artikel 3:194 lid 2 BW heeft verbeurd aan [gedaagde] , omdat [eiseres] deze zaken heeft zoekgemaakt. [eiseres] dient deze zaken aan [gedaagde] af te geven.
4.50.
[eiseres] heeft betwist dat zij het oogmerk had de rechten van [gedaagde] te benadelen. Zij heeft de gemeenschappelijke zaken opgeslagen totdat er duidelijkheid zou zijn over de vraag wie als erfgenaam van de nalatenschap heeft te gelden. Bovendien heeft [eiseres] [gedaagde] op de hoogte gesteld van de locatie van deze zaken, aldus [eiseres] .
4.51.
Artikel 3:194 lid 2 BW bepaalt dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten. Aangezien het vereiste van opzet ontbreekt en de locatie van de gemeenschappelijke zaken bekend is, mist artikel 3:194 lid 2 BW toepassing en zal de vordering die op dit artikel is gestoeld (onder 3.4 onder i en j) worden afgewezen.
Door erflater vervaardigde werken
4.52.
[gedaagde] heeft gevorderd dat [eiseres] opgave doet van alle door erflater vervaardigde fysieke en digitale kunstwerken, foto’s, negatieven en kopieën daaronder begrepen, die zij onder zich houdt, en dat [eiseres] wordt veroordeeld tot afgifte daarvan. [eiseres] heeft verweer gevoerd tegen deze vordering.
4.53.
De rechtbank stelt voorop dat alle zaken van erflater in de nalatenschap vallen, waaronder ook het nagelaten werk van erflater. Aangezien de familie [gedaagde] erfgenaam is, komt het nagelaten werk van erflater ook toe aan [gedaagde] en diens broer en zussen. De stelling dat [eiseres] een deel van het nagelaten werk van erflater geschonken heeft gekregen is ter zitting voor het eerst ingenomen en verder niet onderbouwd. Gelet op deze kale stelling is er geen plaats voor een feitenonderzoek op dit punt. Dit betekent dat haar stelling wordt gepasseerd en dat [eiseres] , voor zover zij het nagelaten werk van erflater onder zich heeft, zal worden veroordeeld tot afgifte van het nagelaten werk van erflater aan [gedaagde] . De veroordeling tot het doen van opgave van alle door erflatervervaardigde werken zal bij gebreke van een grondslag worden afgewezen. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen met matiging en maximering van de bedragen als in de beslissing vermeld.
Auteursrecht van erflater
4.54.
[gedaagde] heeft gevorderd een veroordeling van [eiseres] tot onttrekking aan het verkeer, vernietiging of onbruikbaarmaking van kopieën of back-ups van de werken van erflater en een verbod tot het doen van inbreuk op het auteursrecht van erflater (waaronder ook valt het publiceren van de handtekening van erflater).
4.55.
De rechtbank wijst deze vorderingen van [gedaagde] bij gebreke van een onderbouwing af. Dat sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van erflater is (onvoldoende) onderbouwd. Het voorgaande neemt niet weg dat het auteursrecht van erflater, dat tot de nalatenschap behoort, dient te worden gerespecteerd door een ieder, ook door [eiseres] .
Website en [naam stichting]
4.56.
Tot slot heeft [gedaagde] een tweetal vorderingen ingesteld die betrekking hebben op de door [eiseres] opgerichte stichting “ [naam stichting] ” (zie onder 3.4 sub n en o). Nog afgezien van het feit dat [gedaagde] heeft nagelaten de grondslag van de vorderingen weer te geven, oordeelt de rechtbank met [eiseres] dat de vorderingen met betrekking tot de stichting zijn gericht tegen een rechtspersoon. Aangezien niet de juiste partij in het geding is betrokken, worden deze vorderingen afgewezen.
Proceskosten
4.57.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 32.710,94, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 9.551,88,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.780,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.740,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 5.1 tot en met 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
in het incident
5.8.
wijst het gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.9.
heft op het conservatoire beslag op het zakelijk recht van erfpacht, kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie [sectie] , nummer [sectienr.] , plaatselijk bekend als [adres] (de woning),
5.10.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.300,- ter zake van misgelopen huur, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 16 december 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.11.
veroordeelt [eiseres] om binnen een week na betekening van dit vonnis opgave te doen waar de roerende zaken van erflater zich bevinden en veroordeelt [eiseres] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis alle roerende zaken van erflater die zij uit de woning heeft meegenomen aan [gedaagde] af te geven, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [eiseres] niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 25.000,-,
5.12.
veroordeelt [eiseres] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis alle door erflater vervaardigde fysieke en digitale kunstwerken, foto’s, negatieven en kopieën daaronder begrepen, die zij onder zich houdt, aan [gedaagde] af te geven, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [eiseres] niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 25.000,-,
5.13.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de onder 5.9 tot en met 5.12 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.14.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.