Hof Amsterdam, 25-11-2016, nr. 23-005463-13
ECLI:NL:GHAMS:2016:5103
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-11-2016
- Zaaknummer
23-005463-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:5103, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑11‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:732, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 25‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Bevestiging vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel, bespreking ter terechtzitting gevoerd verweer
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-005463-13
Datum uitspraak: 25 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2013 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-855043-12 tegen de veroordeelde:
[medeverdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].
Procesgang
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 november 2012
-kort gezegd- veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal in de periode van 1 oktober 2010 tot 2 maart 2011.
Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 37.269,60.
De veroordeelde is bij vonnis van 6 december 2013 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 37.269,60 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft tegen zowel het straf- als het ontnemingsvonnis hoger beroep ingesteld.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 november 2016 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal. Het cassatieberoep is bij arrest van 9 februari 2016 verworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 oktober 2015 en 11 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de gewezen uitspraak aanvult met bespreking van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer.
Bespreking van het ter terechtzitting gevoerd verweer
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat er in ruimte B één geslaagde oogst heeft en in ruimte D twee geslaagde oogsten hebben plaatsgevonden en heeft gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 37.269,60 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat aannemelijk is dat er in ruimte D slechts één oogst is geweest. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de in de voordeelsrapportage genoemde indicatoren die duiden op meerdere oogsten, zoals zeer vervuilde koolstoffilters, armaturen en rotorbladen van de ventilatoren, zwak zijn, omdat in hennepkwekerijen vaak tweedehands spullen worden gebruikt. De enkele constatering van vervuiling is onvoldoende voor de conclusie dat er twee oogsten hebben plaatsgevonden.
Oogsten
De stelling van de raadsman dat de apparatuur tweedehands aangeschaft kan zijn, is niet onderbouwd met stukken en de verdediging heeft geen aanknopingspunten gegeven voor nader onderzoek op dit punt. Daarenboven valt die stelling niet te verenigen met de feitelijke constateringen van het forensisch technisch team ter plaatse bij het aantreffen van de kwekerij zoals door de raadsman genoemd. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Kosten
De raadsman van de veroordeelde heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de huurpenningen tot 11 maart 2011 door de veroordeelde zijn voldaan.
Mede gelet op de in de ontnemingsrapportage opgenomen berekening van de betaalde huurpenningen gedurende vijf maanden, behoeft deze stelling van de raadsman geen nadere bespreking.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 november 2016.
[...........]