Warenwetbesluit honing
Artikel 10
Geldend
Geldend vanaf 05-12-2003
- Bronpublicatie:
20-11-2003, Stb. 2003, 492 (uitgifte: 04-12-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-12-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2003, Stb. 2003, 492 (uitgifte: 04-12-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
De aanduiding bloemenhoning of nectarhoning wordt gebezigd voor honing die uit plantennectar is verkregen, met:
- a.
in totaal een gehalte aan fructose en glucose van ten minste 60 g/100 g;
- b.
een gehalte aan sacharose van:
- 1°
ten hoogste 10 g/100 g in het geval van witte acacia (Robinia pseudoacacia), alfalfa (Medicago sativa), menzies banksia (Banksia menziesii), rode hanenkop (Hedysarum), rode eucalyptus (Eucalyptus camadulensis), Eucryphia lucida, Eurcryphia milliganii, Citrus spp.;
- 2°
ten hoogste 15 g/100 g in het geval van lavendel (Lavendula spp.), bernagie (Borago officinalis);
- 3°
ten hoogste 5 g/100 g in het geval van de overige soorten bloemenhoning of nectarhoning;
- c.
een gehalte aan vocht van:
- 1°
ten hoogste 23% in het geval van struikheidehoning;
- 2°
ten hoogste 20% in het geval van de overige soorten bloemenhoning of nectarhoning;
- d.
een gehalte aan niet in water oplosbare stoffen van ten hoogste 0,1 g/100 g; en
- e.
een gehalte aan vrije zuren van ten hoogste 50 milli-equivalenten zuur per 1000 gram.