type:coll:
Rb. Noord-Nederland, 28-11-2017, nr. C/19/120001 / HA RK 17-32
ECLI:NL:RBNNE:2017:4536
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
28-11-2017
- Zaaknummer
C/19/120001 / HA RK 17-32
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2017:4536, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 28‑11‑2017; (Kort geding)
- Vindplaatsen
NTHR 2018, afl. 1, p. 50
Uitspraak 28‑11‑2017
Inhoudsindicatie
verzoek tenuitvoerlegging arbitraal vonnis (1075 Rv oud/Verdrag van New York). Niet verstrekken van integrale vertaling van dat vonnis (maar slechts het dictum) levert gelet op de omstandigheden van het geval niet een zodanig vormverzuim op dat het verzoek niet ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van het verzoek is overigens niet gebleken dat dat misbruik van recht oplevert.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/19/120001 / HA RK 17-32
Beschikking van de voorzieningenrechter van 27 november 2017
in de zaak van
buitenlandse vennootschap
[HMH] A/S,
gevestigd te Rodekro,
verzoekster,
advocaat mr. T. Stouten en mr. L.H.J. Baijer te Rotterdam,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ TVM U.A.,
gevestigd te Hoogeveen,
verweerster,
advocaat mr. B.F.H. Rumora-Scheltema en T.B. de Clerck te Amsterdam.
Partijen zullen hierna HMH en TVM worden genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift ter griffie binnengekomen op 10 augustus 2017;
- -
het verweerschrift ter griffie binnengekomen op 7 november 2017;
- -
de mondelinge behandeling van 13 november 2017.
2. De feiten
2.1.
In een arbitrale procedure, gevoerd te Kopenhagen in Denemarken, is op 29 maart 2010 eindvonnis gewezen tussen TVM tegen [HMA] A/S (hierna: HMA) en tegen Forsikringsadministration (hierna:ETU). HMH is enig aandeelhouder van ETU. In dit arbitrale vonnis is de vordering van TVM op HMA afgewezen met veroordeling van TVM tot betaling van een bedrag van DKK 250.0000 ter vergoeding van de door HMA gemaakte kosten, te betalen binnen 14 dagen na het wijzen van het arbitraal vonnis. In dit vonnis is een bedrag van 11.615.596 DKK exclusief rente toegewezen jegens ETU.
2.2.
De vordering van HMA op TVM is op 18 juni 2012 gecedeerd aan HMH, waarvan HMA op 29 juni 2012 mededeling heeft gedaan aan TVM.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
Het verzoek strekt tot uitvoerbaarverklaring van voormeld arbitraal vonnis op grond van artikel 1075 Rv (oud) juncto artt. III en IV van het Verdrag van New York (1958), subsidiair op grond van artikel 1076 Rv (oud), met veroordeling van TVM in de executiekosten en de proceskosten.
3.2.
TVM heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van HMH wegens strijd met artikel IV lid 2 van het Verdrag, subsidiair wegens misbruik van recht althans gebrek aan belang en meer subsidiair wegens strijd met de openbare orde. Meest subsidiair heeft TVM verzocht de beschikking aan te houden tot na het wijzen van een vonnis in Denemarken, met veroordeling van HMH in de kosten van de procedure.
3.3.
Volgens TVM had HMH de vertaling van het vonnis moeten overleggen nu de rechtbank de inhoud van het vonnis moet kunnen vaststellen. Door het bewust niet overleggen van een vertaling heeft TVM naar haar zeggen de rechtbank de verkeerde voorstelling van zaken gegeven, nu de procedure tegen ETU in het voordeel van TVM is beslecht en HMH per saldo een veel groter bedrag aan TVM verschuldigd is. TVM is reeds vele jaren bezig om haar vordering op ETU te incasseren. Dit is volgens TVM door HMH en de heer [XX] bewust gefrustreerd, door het leegtrekken van ETU. TVM heeft daarom een procedure moeten instellen jegens HMH en de heer [XX] . Die procedure staat, na jaren procederen, voor een apotheose. TVM is er, met haar Deense advocaat en de curator van ETU, van overtuigd dat zij die procedure zullen winnen.
3.4.
TVM heeft aangevoerd dat gelet op bovengenoemde omstandigheden HMH haar recht om verlof tot tenuitvoerlegging te verzoeken misbruikt (in de zin van artikel 3:13 BW), althans HMH heeft onvoldoende belang bij haar verzoek (in de zin van artikel 3:303 BW). Per saldo heeft TVM immers een bedrag van ongeveer EUR 2,5 miljoen te vorderen van HMH en haar enig aandeelhouder de heer [XX] . HMH kan dan ook in redelijkheid niet tot uitoefening van haar bevoegdheid (tot het verzoeken van verlof tot tenuitvoerlegging) komen. Ten slotte heeft TVM aangevoerd dat schending van bovenstaande rechtsbeginselen leveren strijd op met de Nederlandse openbare orde en dit is een weigeringsgrond in de zin van artikel V lid 2 onder b van het verdrag.
3.5.
HMH betwist voornoemde stellingen van TVM.
4. De beoordeling
4.1.
In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde of verlof kan worden verleend tot erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van het gewezen arbitrale vonnis (zie 2.1).
4.2.
HMH heeft haar verzoek primair gebaseerd op artikel 1075 Rv (oud) juncto artt. III en IV van het Verdrag van New York (1958). Artikel 1075 Rv regelt de mogelijkheid van erkenning en tenuitvoerlegging van een in een vreemde staat gewezen arbitraal vonnis waarop een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag van toepassing is. Op het onderhavige verzoek is van toepassing het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken van 10 juni 1958 (hierna: het Verdrag van New York), waarbij zowel het Koninkrijk der Nederlanden als Denemarken partij zijn.
4.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 985 Rv is tot kennisneming van het verzoek tot verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van een door de rechter van een vreemde staat gegeven beslissing relatief bevoegd de rechter van het arrondissement waar verweerster woonplaats heeft dan wel van het arrondissement waar de tenuitvoerlegging wordt verlangd. TVM is statutair gevestigd in Hoogeveen. De voorzieningenrechter is derhalve relatief bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
4.4.
De toepasselijkheid van art. 1075 Rv brengt mee dat het onder 2.1 genoemde arbitrale vonnis in beginsel in Nederland moet worden erkend en ten uitvoer gelegd, tenzij TVM voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat één van de limitatief opgesomde gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging zoals opgesomd in art. V van het Verdrag van New York zich voordoet.
De vertaling
4.5.
Artikel IV van het Verdrag van New York noopt HMH tot overlegging van de in dit artikel genoemde bescheiden. HMH heeft om door haar genoemde verschillende redenen geen gewaarmerkte vertaling van het arbitrale vonnis overgelegd. Uit de correspondentie en het telefonisch contact tussen partijen en de rechtbank voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de rechtbank geconcludeerd dat TVM niet heeft gezegd dat zij een vertaling van het arbitraal vonnis wenste. TVM heeft aangegeven dat het haar ging om een goede inlichting van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bij brief voorafgaand aan de mondelinge behandeling besloten dat het overleggen van een vertaling van het arbitrale vonnis voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet nodig werd geacht. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter partijen medegedeeld dat indien hij het in het kader van het Verdrag van New York alsnog een vertaling noodzakelijk acht, hij hiertoe een beslissing zal nemen.
4.6.
In het verweerschrift en ter zitting heeft TVM - samengevat -gesteld dat het verzoek van HMH moet worden afgewezen nu het niet voldoet aan de minimumvereisten van het Verdrag van New York namelijk artikel IV lid 2. Daarnaast heeft volgens TVM te gelden dat HMH een onjuiste en onvolledige uitleg van het arbitraal vonnis heeft gegeven zodat de rechter op basis daarvan geen juiste inschatting kon maken omtrent de vraag of een vertaling nodig werd geacht.
HMH heeft in dit verband gesteld dat de relevante passages die zien op de kostenveroordeling in het Engels zijn vertaald en dat aan het bepaalde van artikel IV lid 1 van het Verdrag van New York is voldaan. Volgens HMH heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid heeft ten aanzien van het al dan niet hanteren van de door het Verdrag van New York opgelegde formaliteiten. HMH verlangt dat de rechter van deze gestelde bevoegdheid gebruik maakt, mede gelet op de verhouding tussen de kosten van een vertaling en het te vorderen bedrag. Wel is HMH bereid deze stukken alsnog over te leggen indien vereist.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het Verdrag van New York geen sancties stelt op het niet nakomen van de “vereisten” van artikel IV. Een redelijke uitleg van artikel IV, lid 1, brengt met zich dat in de omstandigheden van het geval voorbijgegaan kan worden aan de vereisten van artikel IV lid 1. (zie ook de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2009:BI9930 en mr. H.J. Snijders, Groene Serie, aantekening 9 bij artikel 1076 Rv: "Het Verdrag van New York stelt een met waarborgen omklede vertaling van over te leggen niet-Nederlandstalige stukken verplicht (ook al zal de exequaturrechter die eis soepel kunnen uitleggen) ". De vermelde vereisten dienen om het bestaan en de inhoud van de overeenkomst waarbij arbitrage is overeengekomen en van het arbitrale vonnis te kunnen vaststellen. Een vertaling van het vonnis zou noodzakelijk kunnen zijn in het kader van de beoordeling of er sprake is van een weigeringsgrond genoemd in artikel V van het Verdrag van New York.
4.8.
Afgezien van de weigeringsgrond 'in strijd met de openbare' heeft TVM geen van de overige materiele weigeringsgronden uit het Verdrag van New York genoemd op grond waarvan zij stelt dat een vertaling noodzakelijk is. De gronden waarop TVM de strijd met de openbare orde heeft gebaseerd, heeft zij ontleend aan feiten en omstandigheden die in andere procedures aan de orde komen en de verwachting van TVM dat zij een grotere vordering op HMH zal verkrijgen. Gelet daarop en hetgeen TVM in haar verweerschrift en toelichting ter mondelinge behandeling heeft gesteld omtrent deze weigeringsgrond, acht de voorzieningenrechter zich voldoende geïnformeerd. Daarbij heeft te gelden dat TVM de inhoud van de arbitrageovereenkomst en de inhoud van het arbitrale vonnis goed kent, vast staat dat de vordering in het arbitrale vonnis ten aanzien van HMA is afgewezen en TVM de kostenveroordeling in het vonnis ten gunste van HMA niet heeft betwist. TVM voert ook niet aan dat verzochte verlof meer of anders omvat dan hetgeen waartoe zij is veroordeeld in het arbitrale vonnis. Onder deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter aanleiding om geen consequenties te verbinden aan het ontbreken van de vertaling van het vonnis.
De waarheidsplicht
4.9.
De voorzieningenrechter kan TVM in die zin volgen dat HMH summier is geweest in de onderbouwing van haar verzoekschrift en de uitleg van het arbitraal vonnis, echter van het geven van een onjuiste uitleg is de voorzieningenrechter niet gebleken. TVM heeft voldoende gelegenheid gehad om te reageren op de stellingen van HMH en heeft dat ook gedaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat HMH artikel 21 Rv niet heeft geschonden en dat hij niet is misleid, nu vast staat dat de vordering van TVM ten aanzien van HMA in het arbitrale vonnis is afgewezen.
De weigeringsgronden van het Verdrag van New York
4.10.
In lid 2 sub b van artikel 5 van het Verdrag van New York staat:
"Recognition and enforcement of an arbitral award may also be refused if the competent authority in the country where recognition and enforcement is sought finds that:
(…)
(b) The recognition or enforcement of the award would be contrary to the public policy of that country."
4.11.
TVM heeft gesteld dat er sprake is van misbruik van recht althans van gebrek aan belang en dat dit schending van de Nederlandse openbare is waar het Verdrag van New York op ziet.
4.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het begrip openbare orde, anders dan TVM heeft betoogd, eng dient te worden uitgelegd. Het begrip ziet weliswaar op de openbare orde van Nederland, maar internationale aspecten moeten worden meegewogen zodat daarmee sprake is van 'internationale openbare orde'. Het gaat erom wat in Nederland als internationale orde moet worden aangemerkt. Wat in strijd is met de interne openbare orde behoeft nog niet in strijd te zijn met de internationale openbare orde.
4.13.
Indien misbruik van recht althans gebrek aan belang al onder de weigeringsgrond in strijd met de internationale openbare orde zou vallen, dan heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter te gelden dat in het onderhavige geval van misbruik van recht niet is gebleken. Daartoe heeft het volgende te gelden.
4.14.
Uitgangspunt is dat een partij belang heeft bij het executeren van een titel. HMH dient gelet op de belangen aan de zijde van TVM die door de ten uitvoerlegging worden geschaad, een in redelijkheid te respecteren belang te hebben bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Van misbruik van recht kan sprake zijn indien het te executeren arbitrale vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of de executie op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van TVM een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. (ECLI:NL:PHR:1983:AG4575, Ritzen/Hoekstra).
4.15.
HMH beroept zich op een arbitraal vonnis waarin ten gunste van haar een kostenveroordeling is uitgesproken. Zij heeft daarmee een titel waarvan TVM niet heeft gesteld dat deze op een juridische of feitelijke fout berust. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een noodtoestand aan de zijde van TVM. Daarnaast is niet gebleken van een vordering op HMH in het arbitrale vonnis waarvan ten uitvoerlegging is verzocht. Volgens TVM heeft HMH slechts een zeer gering belang bij haar verzoek tot tenuitvoerlegging, nu het bedrag van de kostenveroordeling ruimschoots lager is dan het bedrag dat TVM binnen afzienbare tijd van HMH te vorderen heeft. De door TVM aangevoerde toekomstige verwachting van een tegenvordering in een andere lopende procedure, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gelden als een omstandigheid op grond waarvan HMH in redelijkheid geen gebruik mag maken van haar recht tot executie van het vonnis in kwestie.
Het verzoek tot aanhouding
4.16.
TVM wil voorkomen dat zij nu veroordeeld wordt tot betaling van € 33.500 aan HMH. Zij vreest dat na het vonnis in de procedure die nog loopt in Denemarken HMH geen verhaal meer biedt. Volgens TVM kan artikel VI van het Verdrag van New York tot inspiratie dienen voor de door haar verzochte aanhouding en is zij bereid om zekerheid te verschaffen aan HMH voor het aan HMH toegewezen bedrag.
4.17.
In artikel VI van het Verdrag staat: "Indien vernietiging van de uitspraak of schorsing van haar tenuitvoerlegging is verzocht aan de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel V, eerste lid, onder e, kan de autoriteit bij wie een beroep op de uitspraak wordt gedaan, indien zij daartoe aanleiding vindt, de beslissing over de tenuitvoerlegging van de uitspraak opschorten en ook, op verzoek van de partij die de tenuitvoerlegging van de uitspraak verzocht, bevelen, dat de andere partij passende zekerheid stelt. "
De voorzieningenrechter is met HMH van oordeel dat nu geen arbitraal hoger beroep tegen dit vonnis in Denemarken mogelijk is en geen vernietigingsactie is ingesteld door TVM, er geen gronden zijn om de tenuitvoerlegging aan te houden op grond van artikel V lid 1 sub e juncto VI van het Verdrag van New York. Daar komt bij dat van een noodzaak tot schorsing niet is gebleken gelet op hetgeen hiervoor geoordeeld is over misbruik van recht.
4.18.
Nu op grond van het bovenstaande niet gebleken is dat de bepalingen in het Verdrag van New York (de artikelen IV en V) in de weg staan aan verlening van het verzochte verlof, zal de voorzieningenrechter het verlof verlenen en wordt niet aan het subsidiaire verzoek van HMH toegekomen.
4.19.
Gelet op het bovenstaande zal TVM als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, waarbij voor het salaris van de gemachtigde één punt van tarief II zal worden toegekend aan HMH.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
erkent het arbitrale vonnis van 29 maart 2010 gewezen te Kopenhagen tussen TVM, ETU en HMA,
5.2.
veroordeelt TVM in de proceskosten, tot aan de zijde van HMH begroot op € 122,00 aan verschotten en € 452,00 aan salaris voor de advocaat,
5.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.1.
478/dm
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑11‑2017