ABRvS, 12-02-2014, nr. 201309296/3/R4 en 201309296/2/R4
ECLI:NL:RVS:2014:585
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-02-2014
- Zaaknummer
201309296/3/R4 en 201309296/2/R4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:585, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑02‑2014; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Uitspraak 12‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stad Appingedam" vastgesteld.
201309296/3/R4 en 201309296/2/R4.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Appingedam,
en
de raad van de gemeente Appingedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stad Appingedam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder anderen [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Woongroep Marenland heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Martens, en de raad, vertegenwoordigd door H. Wessels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Woongroep Marenland, vertegenwoordigd door A.M. Hoeber, gehoord.
[appellant], de raad en Woongroep Marenland hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzitter heeft de behandeling van het verzoek en het beroep van [appellant] afgesplitst van zaak nr. 201309296/1/R4. De behandeling van de andere tegen het besluit van 19 juni 2013 ingestelde beroepen zal onder laatstgenoemd nummer worden voortgezet.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan biedt een juridisch-planologische regeling voor het centrumgebied, de woongebieden en de bedrijventerreinen in Appingedam. Het plan is conserverend van aard, maar voorziet ook in een aantal nieuwe ontwikkelingen. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is de maximale oppervlakte van garageboxen op gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijf" vergroot van 20 m2 naar 40 m2.
4. [appellant] kan zich niet verenigen met de vergroting van de maximale oppervlakte van garageboxen tot 40 m2. Hij stelt dat de maximale oppervlakte onnodig groot is. Verder betoogt [appellant] dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Daarbij voert hij aan dat hij overlast ondervindt vanwege het gebruik van de achter zijn woning gelegen garageboxen en carports. Met de op grond van het plan mogelijk gemaakte realisatie van grotere garageboxen op die locatie neemt volgens [appellant] de kans op bedrijfsmatig gebruik en de daarmee gepaard gaande overlast toe.
4.1. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting uiteengezet dat vergroting van de maximale oppervlakte van garageboxen is ingegeven door de gebleken behoefte daaraan, onder meer van de zijde van Woongroep Marenland, en dat bij het bepalen van de maximale oppervlakte van garageboxen aansluiting is gezocht bij de zogenoemde bijgebouwenregeling voor woonbestemmingen in het plan. Deze aldus aan de maximale oppervlakte van garageboxen ten grondslag liggende uitgangspunten acht de voorzitter niet onredelijk.
Voorts heeft de raad gesteld dat bedrijfsmatig gebruik van de garageboxen op grond van het plan niet is toegestaan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het legale gebruik van garageboxen onevenredige overlast met zich zal brengen en dat de raad in verband daarmee niet in redelijkheid een maximale oppervlakte van garageboxen van 40 m2 heeft kunnen vaststellen. Voor zover de garageboxen wel bedrijfsmatig zouden worden gebruikt is dat een kwestie van handhaving van het plan door de gemeente.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
431.