Het verzoekschrift is ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 23 februari 2010, overeenkomstig de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen
HR, 08-10-2010, nr. 10/00754
ECLI:NL:HR:2010:BN9709
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
08-10-2010
- Zaaknummer
10/00754
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BN9709
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN9709, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN9709
ECLI:NL:PHR:2010:BN9709, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN9709
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑10‑2010
Inhoudsindicatie
WSNP. Beëindiging toepassing schuldsaneringsregeling op voordracht rechter-commissaris; art. 350 lid 3, aanhef en onder c en d Fw. (81 RO)
8 oktober 2010
Eerste Kamer
10/00754
DV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.P. de Klerk.
Verzoekster tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer 07/713 R van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2009,
b. het arrest in de zaak 200.052.209/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 februari 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 oktober 2010.
Conclusie 03‑09‑2010
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
(hierna: [verzoekster])
Verzoekster tot cassatie
Verkorte conclusie
1.1
Bij vonnis van 8 augustus 2007 van de rechtbank Rotterdam is op [verzoekster] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze regeling is op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd bij vonnis van de rechtbank van 17 december 2009. [Verzoekster] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te 's‑Gravenhage. Het hof heeft de zaak ter zitting van 9 februari 2010 inhoudelijk behandeld. Bij arrest van 16 februari 2010 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.2
Tegen dit arrest heeft [verzoekster] tijdig1. beroep in cassatie ingesteld.
1.3
Het cassatiemiddel bevat zes onderdelen. Het middel klaagt in onderdeel a dat de rechtbank in eerste aanleg een beslissing heeft genomen waarbij het proces-verbaal niet overeenkomt met de beschikking en waarbij door [verzoekster] na de zitting ingebrachte informatie niet in de beslissing is meegenomen. Ook werd de beslissing genomen door een andere rechter dan degene die het onderzoek ter zitting verrichtte. [Verzoekster] klaagt hierover voor het eerst in cassatie. Dit is te laat, zodat dit onderdeel faalt. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal en het vonnis niet dat een andere rechter de beslissing genomen heeft dan de rechter ter zitting.
1.4
Het cassatiemiddel betoogt onder onderdeel c en d dat het hof voorbij is gegaan aan de door verzoekster aangedragen gronden voor het niet kunnen voldoen aan de informatieplicht. Het hof heeft in rov. 4 vooropgesteld dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Vervolgens geeft het hof in rov. 5 aan waarom het van mening is dat [verzoekster] zich niet voldoende heeft ingespannen de door de bewindvoerder gevraagde informatie boven tafel te krijgen. Vanaf 8 augustus 2007 is op [verzoekster] de schuldsanering van toepassing verklaard en heeft zij dus een informatieplicht. Hieruit kan dan ook worden afgeleid dat ze ruim de gelegenheid heeft gehad om informatie van de belastingdienst te verkrijgen. Voor de informatie over de nalatenschap van de vader van [verzoekster] waarover zij niet meer beschikt, heeft ze niet uitgelegd wat ze heeft gedaan om deze informatie alsnog te verkrijgen. Het oordeel van het hof is dan ook niet onbegrijpelijk, zodat de onderdelen falen.
1.5
Daarnaast heeft het hof niet meegewogen dat er een procedure loopt tegen de vordering van Evides (onderdeel b) en dat [verzoekster] wel sollicitatieplichtig is maar toestemming heeft van de Sociale Dienst om daar voorlopig niet aan te hoeven voldoen (onderdeel d). Onderdeel b mist feitelijke grondslag. Het hof heeft over de schuld van Evides opgemekrt dat niet aannemelijk is geworden dat het ontstaan van deze schuld haar niet valt toe te rekenen. Het enkele feit dat er een procedure loopt tegen Evides heeft tot gevolg dat de vordering onterecht is. [Verzoekster] heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de vordering onterecht is. Onderdeel b faalt dan ook. Over de sollicitatieplicht heeft [verzoekster] aangevoerd dat ze door de Sociale Dienst is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht. Het hebben van jonge kinderen is voor de schuldsaneringsregeling geen grond om niet te hoeven solliciteren. [Verzoekster] heeft wel aangegeven dat ze ook medisch ongeschikt is, maar dit is niet aangetoond met een medisch rapport. Nu een medische oorzaak een vrijstelling voor de sollicitatieplicht kan opleveren maar hiervan niet is gebleken, is het niet onbegrijpelijk dat het hof oordeelt dat [verzoekster] ten onrechte niet aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan. Het onderdeel faalt geheel.
1.6
Ten slotte voert [verzoekster] aan (onderdeel e) dat het onjuist is dat [verzoekster] op 22 september 2008 door de rechter-commissaris is opgeroepen om haar op haar verplichtingen te wijzen. Dit onderdeel mist feitelijke grondslag. Het hof heeft aangegeven dat [verzoekster] na het secretarisverhoor van 22 september 2008 door de rechter-commissaris op haar verplichtingen is gewezen. Het onderdeel faalt.
2. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑09‑2010